Proeve eener puriteinsche tekstverbetering.
In de Voorlezingen van Nederduitsche Dichtstukken, door Professor David, voorzitter van het tweede letterkundig congres, bij Hanick te Mechelen uitgegeven, vindt men een der vroegere gedichten van Tollens opgenomen, ‘de Hertenjagt’ namelijk, voorkomende in het eerste deel zijner Gedichten. De inhoud daarvan is deze:
De ridder van Holster, het hart vol van moed
Vol van vuur, trok aan 't jagen.
De jagt wordt beschreven; het hert wordt geveld, en
De ridder van Holster reed moedig en fier
Naar zijn slot met zijn knapen.
Doch!
Op eens, daar verneemt hij gedruisch in de streek
En een plassend geklater;
Hij sluipt er naar toe, en hij gluurt langs een boom,
En zoekt er, en staart er, en ziet van den zoom
Een badende nimf in het water.
Zijn boezem wordt eng, en hij hijgt en hij trilt
En barst uit in vervoering;
De schoone springt op, en zij schreeuwt en vliegt heen,
En laat den verbijsterden ridder alleen,
Ter prooi aan zijn brandende ontroering.
De schildering was den Leuvenschen professor te dartel. Van de badende nimf in het water heeft hij een dorstigen leeuw in het water gemaakt en de schoone, die opspringt en schreeuwt, heeft hij in een boschleeuw, die opspringt en briescht, hervormd. Men gevoelt de voortreffelijkheid der variante! De onlangs overleden Belgische dichter van Ryswyck heeft in zijne Poëtische luimen zijn snuggeren landgenoot om deze koddige verminking duchtig op de vingers getikt.