hand, - die in menig opzigt een hervormer der kerk mogt heet en, ondanks hij hare bestemming om geen rijk van deze wereld te wezen vreesselijk miskende, - die van eergierigheid en heerschzucht niet vrij was te pleiten, doch nog meer door het hooge idée van de onafhankelijkheid der kerk werd bestuurd, die de magt der kerk ten top voerde in zijne worstelingen met keizers, vorsten en hoofden dier kerk zelve, en die toch haren val voorbereidde, die zelf zich bereikt zag door de Nemesis, de wreekster der ὕβЁις en in ballingschap stierf. Is hij het verwezenlijkt ideaal van pauselijke magt en hoogheid, zoo als die op den nek der onderworpen volken en vernederde vorsten troont, wij slaan van die dagen het oog niet op onzen tijd, of wij spreken een quantum mutatum ab illo! doch leeren ook niet gerust te wezen tot onverschilligheid toe. De einduitslag van den strijd moete de triomf des lichts en der waarheid wezen, het wanneer? en tot welken prijs? is mede in de hand van ons geslacht en der volgende gelegd door den Bestuurder van álles, maar die ook zijn: ‘ik heb u vuur en water, goed en kwaad, dood en leven voorgesteld; grijpt hetgeen gij wilt!’ tot zijne mensch en kinderen spreekt. Hij helpt diegenen die zichzelven helpen, is eene waarheid, die ons door de geschiedenis ook door die der kerk wordt gepredikt. Dat werd in hare stichting en uitbreiding; in hare verbastering en vernedering, in hare zuivering en verdediging bevestigd. Wij bevelen den arbeid van den Helderschen leeraar dringend aan.
Doch zoo predikt die geschiedenis ons leering voor onze dagen; althans als zij iets meer wordt dan de bonte beeldengalerij, waar wij komen louter om te beschouwen en een ijdel woord van lof of veroordeeling te spreken. Het werk van den heer Oelsner-Monmerqué berust op eene- op meerdere daadzaken, die les en waarschuwing bevatten. Er zijn er die ons tot het oude, de oude meeningen, de oude praerogatieven van sommige standen, tot den ouden nacht zouden willen terugdringen; er zijn er die al het bestaande zouden willen omverwerpen en de maatschappij tot een chaotischen bajert maken. Veel van het oude kan niet meer en past niet meer, dat nieuwe zou vernieling brengen en ten verderve voeren. Maar hoe moeten wij tusschen die beide vijandige magten staan, onze plaats innemen, het goed regt der waarheid handhaven? Het Christendom, is ons antwoord, moet meer redelijk (wij behoeven gelukkig! niet te zeggen, gemaakt, maar) opgevat en voorgedragen, de rede moet meer Christelijk worden. En dat doel zal worden bereikt, wanneer de Christelijke leer meer zuiver Evangeliesch wordt verkondigd en aangenomen, als zij meer en meer de levenskracht der menschheid wordt. Zoo wordt zij de waarheid die vrij maakt, vrij van waan, vrij van vreeze, vrij van dwang, maar bovenal vrij van zonde en baatzucht. Geen Gregoriussen dan meer; maar Pascal's, mannen des lichts en der vroomheid! Geen doode letter meer, maar de geest! Die tijden zijn mogelijk nog verre, ja wat wij willen zal in de schatting van velen dweeperij wezen; doch waar is de wezenlijke waarheid, het echte goede, bij hun eerst openbaren, hun eerst optreden, niet daarvoor gehouden?
Wij kunnen den heer de Romar geen dank zeggen voor zijne vertaling. Zij is slecht, krioelend van Germanismen, zoo erg, dat wij die Moffismen zouden willen noemen, in enkele woorden en in zinsbouw. Wij zouden eene breede lijst kunnen aan voeren. Een paar volzinnen uit het werk, door ons aangehaald, mogen dienen als een proefje.