| |
| |
| |
Godgeleerdheid. - Wijsbegeerte. - Staatkunde. - Opvoeding en onderwijs.
De twee zusters. (Eene allegorie.)
Er leeft sedert jaar en eeuw op deze wereld een zeker zusterpaar, wier onderlinge verhouding om meer dan ééne reden merkwaardig is, en uit wier levensgeschiedenis wij eenige bijzonderheden mededeelen, met den wensch, dat daardoor aan de groote voorwaarde voor alle tijden voldaan moge worden: waarheid in de liefde.
De geboorte-acten der zusters, door de geschiedenis behoorlijk geregistreerd, lijden helaas! aan onnaauwkeurige, onvolledige opgave; iets dat toe te schrijven is aan de vreemde en onderhandsche poging, die men heeft in het werk gesteld, om hare wettige geboorte en hare respectieve regten te bestrijden, en de acten te vervalschen. De oudste zuster, die gedurende zeer langen tijd het ouderlijk huis alleen bewoonde, en daar van alle regten en voorregten gebruik maakte, erkent tot heden toe de wettige geboorte der meer jeugdige niet, en wil haar zelfs niet eens de minderjarige noemen; - maar is zelve wederom dikwerf in groote verlegenheid gebragt, als men haar den juisten tijd harer geboorte vroeg: hier behelpt zij zich, met enkele overleveringen en besluiten der groote, onafzienbaar groote familie, die terstond voor hare regten, tegenover die harer meer jeugdige zuster optreedt, en nog altijd hevig twist. Zonderling is het, dat de beide zusters, wat hare werkelijke geboorte betreft, tot hetzelfde tijdvak wenschen te behooren en terugtegaan, en beide, tegen alle uiterlijke bewijzen van jeugd of ouderdom aan, de geboorte-cedel willen ligten, in dezelfde heerlijke dagen der voorspelde wereldverlossing en menschenverlichting; beide bestrijden zich onderling het regt der eerstgeboorte, en trachten onophoudelijk hare voorstanders en begunstigers te overtuigen, dat er van de zijde der tegenstreefster de noodige bewijzen niet aanwezig zijn van eene echte en wettige geboorte, en derhalve daardoor vervallen moet alle aanspraak op de ouderlijke nalatenschap. Wanneer wij, om weinig woorden te gebruiken, deze nalatenschap, als het bezit der kroongoederen: geloof, hoop en liefde noemen, en de geopenbaarde waarheid, als den schatbewaarder en administrateur begroeten, zullen we reeds meer en meer voor den lezer verstaanbaar worden.
| |
| |
Onaangezien alle pogingen, en alle listige en geweldige maatregelen, is het tot heden toe niet gelukt, om de bloedverwantschap en de zeer naauwe betrekking der zusters op te lossen, te loochenen, of voor geheel ongegrond te verklaren. Men heeft zich, om dat oogmerk te bereiken, op hare verschillende beginselen en uiterlijk vertoon, op hare namen en maatschappehjke betrekkingen beroepen, maar, de onmiskenbare overeenkomst der oorspronkelijke gelaatstrekken, die door de jaren en eeuwen niet vergroeid of weggenomen zijn, en somtijds op eene treffende, roerende wijze verschijnen, nemen hier alle onzekerheid weg, en logenstraffen alle min of meer hatelijke poging, om de verwijdering tusschen de zusters nog grooter te maken. Zij zijn beide, in zekeren zin, als vorstinnen, met een eigen hofstoet en hofraad omgeven, die onafgebroken waken en zorgen, om de verkregene of toegestane of geusurpeerde regten, zoowel aan de eene, als aan de andere zijde, te handhaven. Daardoor ontstaat een zonderlinge, zeer exceptionele regtstoestand, en aanhoudend procederen, waarbij helaas! het appel op, en de beslissende uitspraak van een hooger geregtshof ontbreekt Terwijl de zusters, als van éénen bloede, dezelfde belangen moesten hebben en voorstaan, trachten zij zich onderling het erfgoed afhandig te maken, en worden daarin, dikwijls treurig genoeg, bijgestaan en ondersteund door de voogden en toeziende voogden, die met geweld van wetten en wapenen, meer dan eens, de hevig strijdende zusters, met hare bandelooze voorstanders onder curateel opzigt hebben geplaatst: maar toen ook voor de eigene stoffelijke belangen hebben weten te zorgen, en niet altoos in staat waren, om naauwkeurig rekenschap en verantwoording te doen van hunne voogdijschap, en, dit ligt weder in den aard der zaak, hevig zijn aangetast en aangevallen door de beide zusters en hare voorstanders, ter eene en andere zijde.
De meestal te voorbarige, onverstandige, of ongemotieveerde pogingen, om eindelijk eene verzoening tusschen de twee telgen van hetzelfde geslacht en stamhuis te bewerken, lijden gewoonlijk schipbreuk, en laten zeer weinig hoop voor de toekomst over. Men schijnt het er op toe te leggen, dat zij elkaâr zoo weinig mogelijk persoonlijk zien en ontmoeten en vertrouwelijk te zamen spreken; zij handelen in den regel, gelijk de vorsten en koningen plegen te doen, met nota's en protocollen, die van beide zijden worden verzonden en ontvangen, en dan door de hofraden gelezen, onderzocht, beoordeeld. Dikwijls wil men elkaâr hier niet verstaan, en vreest in de eerste plaats, iets te zullen verliezen van de oudere, met zooveel moeite, bloed en tranen verkregene regten, daarom heeft de oudere zuster in haar adellijk wapen deze woorden opgenomen: ‘vindicamus hereditatem nostram,’ en beijvert zich elke aanspraak der meer jeugdige zuster aftewijzen, en met de schromelijkste bedreiging te vergezellen. Deze daarentegen beweert wel degelijk en deugdelijk, dat zij juist dezelfde regten heeft, en gaat nog verder, bewerende, dat de oude erf- en kroongoederen, door de oudere zuster, èn zeer onregtvaardig, èn zeer onverantwoordelijk zijn beheerd, dat zijzelve daardoor vervallen is verklaard van hare eens verzekerde, oorspronkelijke regten, terwijl zij tot bewijs on staving daarvan zich altijd beroept op het voor wettig erkende, van alle zijden gele- | |
| |
galiseerde Testament van den erflater. Zij betwist het eigendomsregt der oudere zuster niet, maar komt hier als eischeresse, en verlangt het mede-beheer, het mede-bestuur, en alle voordeelen en voorregten voortvloeiend uit het gemeenschappelijk bezit der goederen, door den erflater, zoo als zij beweert, ook aan haar toegewezen en verzekerd. Daar nu de oudere zuster den geest en de bedoeling, de blijkbare strekking van het Testament
niet openbaar vermag te loochenen, heeft zij hare regtskundige vrienden (advokaten) opgeroepen, om, door verklaring en besluit van familieraad, de bedreigde verjaarde regten te beveiligen, en beroept zich, buiten het Testament, dat ter algemeene visie ligt, op andere, talrijke, niet gelegaliseerde en niet behoorlijk geregistreerde, oudere wils- en wetsbepalingen, bundels codicillen, die (zoo verzekert zij), wat betreft de geldigheid, nevens het testament zelve, kunnen en mogen spreken, en waaruit zij meer bepaald de vermeende regten der jeugdige zuster bestrijdt. Deze intusschen, staat daar, met de eenige, onloochenbare, door beide partijen erkende, wilsbepaling van den geëerbiedigden erflater in handen, en verwerpt alle codicillen en bijvoegselen van welken aard ook, plegtig verklarende, eeniglijk en alleenlijk bij den geest en de letter der onbetwistbare oirkonde te zullen blijven; overigens alle geschiedkundige waarde toeschrijvende aan de groote bundels latere zoogenaamde testamentaire dispositiën, die echter het zegel en de handteekening van den verheerlijkten erflater niet kunnen vertoonen; en zelfs hier heeft de oudere zuster, door hare raadslieden aangespoord, tot een gevaarlijken en zeer verdachten maatregel moeten overgaan, die, op zijn minst gesproken, hare regten bij de onpartijdigen niet versterkt: zij heeft zich gedurig beijverd, om de eigenlijke en eenige uiterste wilsbepaling van den erflater, voor haar groot gezin, en voor hare vrienden en onderhoorigen te verbergen, en somtijds, bij uitdrukkelijk bevel, geboden, om dat allergewigtigst geschrift niet te openen, niet te lezen, en niet te confronteren en te collationeren met de latere zoogenaamde testamentaire dispositiën. Zij heeft ten dezen opzigte onmiskenbaar en bedektelijk te kennen gegeven, dat zij den uitgedrukten wil van den erflater niet gaaf - purement et simplement - erkende, en hare regten van eene andere zijde moet handhaven.
De vreemde en zonderlinge maatregel heeft dikwerf bij hare eigene vrienden en voorstanders evenveel smart als verontwaardiging gebaard; zij hebben het gevaarlijke en het verdachte daarvan ingezien, - maar door hare meer vertrouwde raadsmannen altijd voortgedreven, tracht zij nog altoos de publieke visie van het testament, in naturâ, op allerlei gronden en met allerlei bedreigingen, tegen te werken en voor ongeoorloofd te verklaren, ja, ongeloofelijk! te bewijzen en te beweren: dat de erflater zelf zulk eene publiciteit juist heeft afgekeurd en stellig verboden; hierdoor blijven de zusters onophoudelijk verwijderd, en de jeugdige wordt telkens meer en meer onvoorwaardelijk gedrongen, om de voor haar onschatbare waarde der zuivere oirkonde in de hoogste mate te verheffen, als zijnde dit haar eenigste en laatste redmiddel, bij de magt en de overheersching der meer bejaarde zuster. Beide, hoewel in hetzelfde groote gebouw wonende, hebben hare eigene huishouding, leven genoegzaam afgescheiden, en zijn door geheel tegenovergestelde raden en onderdanen ontgeven,
| |
| |
deze stellen dikwerf de regten en pligten der twee vorstinnen, uit hun bijzonder standpunt, zeer partijdig en overdreven voor, en beijveren zich om het twistvuur, dat reeds eeuwen gloeit, aan te blazen, terwijl ieder, die met verzoenende voorslagen te voorschijn komt, van beide zijden, als verdacht en gevaarlijk wordt voorgesteld, en niet eens ten gehoore wordt toegelaten. De oudere zuster is in het bezit van een zeer antiek, kostbaar, onschatbaar huisraad, hetwelk zij soms met eene, bij de vrouw ligt verschoonbare, maar toch kleingeestige inogenomenheid, bij alle voorkomende gelegenheden ten toon stelt. Zij is uit den aard en van nature zeer geneigd, om met de meest mogelijke uiterlijke praal en pracht te verschijnen, en beveelt hare onderdanen zeer gestreng, om in de meest indrukmakende hof kleeding op te treden, deze neiging is in die mate kenbaar, en alles overweldigend, dat men somtijds heeft gedacht, dat hare eenigste en hoogste levensvreugde bestond in te schitteren, te pralen, en daardoor haar zeer talrijk gezin, en hare duizendtallen onderhoorigen, een zeker ontzag in te boezemen. Ziet daar nevens de jongere zuster, die juist in tegenovergestelden zin handelt. Zij is, door de pronk- en praalzucht, door de kostbare, allesverslindende pracht der oudere zuster, afkeerig en weldra te afkeerig geworden van alle uiterlijk vertoon: bij de meer jeugdige vrouw, zoude men, in den regel, juist het tegenovergestelde verwacht hebben, maar hare aangeboren ernst, hare overheerschende neiging tot alles wat zuiver geestelijk is, met verwerping van het stoffelijke, verwijderen haar hier hemelsbreed van de hoog gezetelde, die op hare zuster met stille verachting en medelijdenden spot nederziet; want deze verheft zich en beroemt zich, somtijds te onbedacht, op hare eenvoudige, zelfs eentoonige, ja wel eens smakelooze kleederdragt; zij wijst alle overtollige sieraden in hare huishouding van de hand; daarom wordt zij meestal beschuldigd van
een droevig gebrek aan aesthetisch kunstgevoel, van een even opzettelijk, als stijfhoofdig drijven, om de gezochte eenvoudigheid, ten koste van alles, te bewaren, alsof het alleenlijk ware te doen, om hier in scherpe tegenstelling met hare oudere zuster gekend te worden, en daarom beschuldigt zij deze onophoudelijk van onverantwoordelijke verkwisting, voor de reeds zoo ongemeen dure huishouding, van eene zeer ergerlijke en onbetamelijke administratie der erf- en kroongoederen, die werden te gelde gemaakt en verpand, blootelijk om de oude, schitterende hof- en huishouding te kunnen volhouden; daarover laat zich de jeugdige zuster in bittere klagten uit, en tracht uit het testament van den erflater aan te toonen, dat zij, de oudere zuster, hier vooral, lijnregt tegen den wil en den geest van dezen handelt. De meer jeugdige zuster is, wat betreft de uiterlijke geluksgoederen, veel minder bedeeld dan de oudere, en moet zich somtijds met moeite en zorg - behelpen. - Meer dan eens, helaas, zijn de getrouwen wat heetbloedige vrienden der zusters onderling handgemeen geworden, en er is veel bloed gestort, - maar zonder eenig goed gevolg. Want altijd beweert de aanzienlijke, vermogende en beheerschende oudere zuster, dat hare bloedverwant een ondergeschoven kind, dat hare echte geboorte niet bewezen is, of kan worden, en dat zij derhalve, als dienaresse, als loontrekkende aan den voet van haren zetel mag verschijnen, en van alle voorgewende regten eens voor altijd afstand moet doen. Alsdan gevoelt
| |
| |
de bloedverwante door die afwijzing zich diep gegriefd, en hevig beleedigd, en begint met geschiedkundige naauwkeurigheid, en onmenschelijke waarheidsliefde, al de fouten en gebreken der zuster op te tellen, en aan te wijzen; zij toont de talrijke misgrepen aan, welke deze in het bestuur harer huishouding heeft gemaakt en nog maakt. Ja zij gaat zoo ver van de opregtheid en goede trouw der oudere zuster in verdenking te brengen. Zij bewijst dat die uiterlijke, prachtige, kostbare, schitterende hofhouding niet geschiedt ter eere van den erflater, of naar eenig bepaald artikel van het testament - want dit neemt zij altijd ter hand, - maar alleenlijk om daardoor haar wankelend gezag bij de ligt verblinde menigte te behouden. Zij bewijst verder, dat haar beginsel niet is, om de waarheid en de liefde te bevorderen en aan te kweek en, maar te heerschen en te overheerschen, en als ze regt boos en driftig wordt, legt zij de oudere zuster zelfs vervalsching van de testamentaire oirkonde te last, of opent eene ergerlijke, allerbedroevendste chronique scandaleuse van een' zekeren magtigen familietak, die, zoo als men voorgeeft, elk middel aangrijpt om elk doel te bereiken, en wiens stelregel zoude luiden: ‘het doel heiligt het middel.’ Zoo fel nu beleedigd, en van alle zijden aangetast, vaart de oudere zuster op hare beurt niet minder hevig uit, en begint om de jongere telg, wat hare beginselen en handelwijze betreft, geweldig te gispen. Zij beschuldigt deze van verloochening der waarheid, van bedekt of onbedekt ongeloof, bovenal van laaghartigen broodnijd, gedurige aanmatiging, om op alle mogelijke wijze de verlorene en kostbare kroongoederen terug te krijgen, en nog meer, zij beweert van hare zijde, dat juist jaloezij, nijd en wangunst, de grootste drijfveeren zijn en blijven, waardoor de onmondige en boosaardige zuster zich tegen haar heeft verzet, en het er slechts op toelegt, hare regten en goederen te bezitten; zij erkent wel hare eigene
gebreken en misgrepen, als de geschiedenis die al te duidelijk openbaart, maar ontzegt aan de (niet erkende) zuster het regt, om die te mogen aanwijzen of te verbeteren, en hier vertoont zij weder een eigenaardige, onverklaarbare gedragslijn, die tot vele gissingen aanleiding moet geven; want zij beweert, in het bezit te zijn, reeds sedert eeuwen, van een onfeilbaar amulet, waaraan de waarheid of de schijn dadelijk kan gekend worden; dat kostbaar erfstuk van den hooggeëerbiedigden erflater, bijzonder en bepaaldelijk aan haar gelegateerd (zoo als zij voorgeeft), is de zekere onbetwistbare waarborg voor de geldigheid harer besluiten en wetten, en daarop beroept zij zich tegenover de jeugdige zuster, die hier met ledige handen verschijnt; - deze intusschen, heeft het geheimzinnig voorwerp mede in handen weten te krijgen, onderzocht en getoetst, en trachten te bewijzen, dat het kenmerk der onfeilbaarheid geheel uit de lucht is gegrepen, en tot de schromelijkste overheersching der geesten en de ergerlijkste dwalingen aanleiding geeft, maar, bij de oudere zuster geldt hier de spreuk: ‘zalig is de bezitter’ en hare verzekeringen van de echtheid van het amulet, zijn zoo nadrukkelijk en onophoudelijk, stellig en zelfs bedreigend, dat nog altijd een groot aantal van hare voorstanders aan die onfeilbare wonderkracht gelooven, en de arme, teruggedrongene, jeugdige zuster, met hoon en spot uitdagen, om ook een dergelijken waarborg te toonen. Hierbij echter bepaalt zij hare grieve niet tegen
| |
| |
de dikwerf verdrukte, die, zoo als zij zegt, zich in hare huishouding en haar bestuur eens onbeschaamd heeft ingedrongen; want nu verheft zij zich, werpt het hoofd fier omhoog, en dreigt de tegenstreefster met den vertoornden blik te verpletteren, op de eenheid, orde en gemeenschap, welke er in hare huishouding bestaat; op het onverdeelde en onderlinge verband, waardoor al hare onderdanen ten naauwste verbonden zijn; op de eenparige kracht, die in den loop der eeuwen zich heeft ontwikkeld, en met bedreigende reuzenkracht haren zetel schoort, daarop beroept zij zich. Zij is onuitputtelijk, om den lof der gehoorzaamheid en onderwerping van hare getrouwe vrienden aan te wijzen en aan te bevelen, en vraagt, met den glimlach der verachting om den mond, aan de jeugdige bloedverwante: ‘gij, gij, onwettige en halsstarrige dienstbare, die u den zusternaam hebt durven aanmatigen, waarom effent gij den strijd niet uwer onderdanen? Waarom brengt gij ze ook niet tot eene vaste ongeschokte eenheid? Waarom brengt ge uwe verwarde, armzalige huishouding niet op orde? Waarom handhaaft ge uw gezag daar niet, gelijk ik het mijne? en blijft rondgeslingerd door de steeds opbloeijende staatspartijen en -twisten? Waar is uw hoofdbeginsel, waar is uwe eenheid? Hoort ge niet, hoe uwe meest kundige en meestwaardige raadslieden, over uzelve, over uw gezag, ja over uw bestaan strijden, en altijd den revolutionairen wapenkreet van vrijheid! als in uw aangezigt aanheffen en uitbrullen? Gij arme, magtelooze, met uwe oneensgezinde, verwarde, altijd strijdende onderdanen! Gij, gij zoudt het wagen, nevens mij, eene plaats te eischen op mijn zetel? Terug, terug! Toon mij eerst die ondeelbare eenheid, welke ik in mijn bestuur verkregen heb, en krachtig beveilig, en alsdan, waag het om mij vergiffenis te vragen, voor al de beleedigingen en grieven, welke ik sedert meer dan drie eeuwen, uit uwen mond en dien der uwen moest vernemen!’ - Zoo spreekt de oudere zuster, en heft
de geschepterde regterhand dreigend op, tegenover de hevig aangegrepene - en deze - moet zij hier niet blozen, niet schuld bekennen, niet toestemmen, niet terugtreden, niet afstand doen van haar vermeend regt? Daartoe is zij, overtuigd van hare innerlijke waarde, niet te bewegen, en erkent hier, nevens de waarheid der beschuldiging, toch ook de overdrevene eenzijdigheid. Ach! werd hier eene welgemeende, eene zusterlijke, eene hartelijke raadgeving, eene vermaning gehoord! Het is de waarheid, echter, als beleediging uitgesproken, en toch, de beleedigde moet, als zij werkelijk hare waarde gevoelt, hier, met het oog ter aarde geslagen, schuld bekennen. Zij moet onpartijdig genoeg kunnen zijn, om te weten en te bekennen, dat onder hare voorstanders en raadslieden velen zijn, die door stijfhoofdige kleingeestigheid, door een hartverdoovend letterziften, door eene stelselmatige eigenwijsheid, door eene wangunstige vooringenomenheid met zichzelven, haar gezag ondermijnen, en wegens enkele, dikwerf onbeduidende, of onbewezene twistvragen, elkaâr in het harnas jagen. Zij moet het met ronde woorden bekennen en beklagen, dat men opzettelijk in hare huishouding de eenheid en de orde verstoort, en eene onophoudelijke verwarring te weeg brengt, die van jaar tot jaar toeneemt, en waardoor hare oorspronkelijke waarde meer en moer onkenbaar wordt. Ja, zij moet die harde les harer zuster met dank aannemen, en trachten, eer het te laat is, de orde te
| |
| |
herstellen, die zoo schromelijk is verbroken. Maar, dit zij tot hare eer gezegd, om daartoe te geraken, kan en mag zij het voorbeeld der oudere zuster niet als leiddraad en rigtsnoer nemen; want juist hier gevoelt zij zich, bij den ontredderden toestand harer zaken, geroepen, om dat gedrag onbepaald af te keuren. Hier opene ook zij de lippen, en spreke: ‘Ik erken de grievende waarheid van uwe beschuldiging, magtige en dikwerf allesoverheerschende zuster! maar ik erken dat die middelen, welke gij bezigt, om uwe hofen huishouding te besturen en te regelen, nooit, nooit de mijne kunnen of mogen worden; tegenover u beken ik de onmagt, de beperktheid van mijn gezag; doch ik wil dat niet handhaven ten koste van de aangeborene vrijheid van denken en gevoelen, welke ik bij allen eerbiedig, die zich aan mijne zijde scharen. Ik wil, even als gij, de waarheid, - maar zij moet zelve gevonden, en niet bevolen; zij moet uit overtuiging, en niet naar een magtig gebod worden aangenomen; ik benijde in zekeren zin de eenheid, en de gemeenschap uwer bondgenooten, maar ik mag die niet wenschen en niet zoeken voor de mijne; want daardoor zou mijn hoofdbeginsel van vrijheid en zelfstandig onderzoek verloren gaan; ik wil gaarne van u leeren, wat den vorm aangaat, om te heerschen, te ordenen; maar om mijne bevelen en wetten op eenigen anderen grond te laten steunen, dun op de eenige onfeilbare wilsbepaling van den eenigen verheerlijkten erflater, wien wij beide met aanbiddende liefde huldigen, dat kan ik niet. Uwe grieven tegen mij zijn gegrond; maar de mijne tegen u niet minder. Wees onpartijdig en edel, oudere zuster, aan wie ik mij toch, onaangezien onze telkens hernieuwde strijd, zoo naauw verbonden gevoel, wees edel en reik mij de hand, laat ons over de verledenheid een sluijer werpen, elkaâr vergeven wat van de beide zijden is misdaan en gezondigd. Toon aan de wereld, dat gij de hoogere, waarachtige eenheid, uw oogappel, erkent, door
eindelijk mijne regten te eerbiedigen, en uwe ondragelijke heerschzucht afteleggen.’
Zulk eene taal, als ze somtijds werkelijk gehoord is, blijft volstrekt vruchteloos. De staat der zaken is tot die hoogte gekomen, het belang der beide partijen zoo verbazend uiteenloopend, dat aan eene verzoening der strijdende zusters niet te denken is; want, òf de oudere, òf de meer jeugdige zoude zich moeten onderwerpen, en hare geheele hof- en huishouding overbrengen en inlijven in die der overwinnende, en daartoe zijn ze geen van beide te bewegen. Men verwachte dus voor den tegenwoordigen tijd niets meer dan een soort van noodgedwongen verdrag, eene wederzijdsche conventie, om, zooveel mogelijk, onder gewaarborgde voorwaarden den vrede te bewaren, en de ergerlijke, bloedige tooneelen, die de geschiedenis met huivering aanwijst, te verhoeden. Men wachte op den stillen, grooten, verborgen gang eener allesbeslissende Voorzienigheid, die het gedoogd en gewild heeft, dat, tot zoolang, deze zusters gescheiden blijven. Waarom kunnen er, in de hand van den almagtigen Wereldbestuurder, geen middelen gevonden worden, om eens het groote pleit te beslechten, waarvoor menschelijke krachten terugdeinzen? O! dat het zoo verre verwijderd zusterpaar ten minste niet mogt vergeten, dat zij te zamen één gebouw, op denzelfden gewijden grond gesticht, bewonen, en al zijn hare ruime woningen ook door een' hoogen koperen muur gescheiden, al staan hare hoofd- en raadslieden ook steeds
| |
| |
gewapend tegenover elkaâr, al beijveren zich vreemde magten, om door het aanblazen van het smeulende twistvuur, hun voordeel te bejagen - nu en dan spreekt de stem des bloeds, krachtig, luid en nadrukkelijk, dan, dan, in die oogenblikken, waar de engel der liefde beurteling de zusters bezoekt, zouden ze welligt elkaâr in de armen kunnen zinken, en het groote, heerlijke feest der algemeene verbroedering en heiliging voorbereiden - maar de booze geest des afgronds plaatst zich al te spoedig nevens de vorstelijke bloedverwanten, en drijft den engel der liefde met honend geweld heen. Als het heilige, vlekkelooze beeld van den grooten, verheerlijkten erflater, nu en dan voor de oogen, en voor den geest der twee zusters verrschijnt, als Hij tot haar spreekt van het blad der gewijde oirkonde, dan zouden ze zich, door dàt beeld tot in het binnenste der ziel aangegrepen, kunnen liefhebben, verstaan, vergeven en verzoenen. Kome eens, al moeten er nog eeuwen en eeuwen voorbijsnellen, kome eens de tijd, waarop zij elkaâr werkelijk naderen, waarop het woord van Vrede en Liefde onherroepelijk zij afgekondigd, en het Engelenlied werkelijk in vervulling zal gaan: ‘Eere zij God in de hoogte - den menschen een welbehagen - vrede op aarde!’
Spiritus Asper en Lenis.
|
|