| |
| |
| |
Mengelwerk.
Extra familiare brieven aan een vriend, uit en over Duitschland. - Elberfeld. - Baden-Baden.
Impressions de voyage.
(Vervolg en slot. Zie Tijdspiegel 1850, II, blz. 460.)
VI.
De Bergstad. - Oude namen en altijd nieuwe natuur. - Horten en vloeijen in de vuurwagens. - Salon op wielen. - Heidelberg. - Troetelkind der natuur. - De bergen. - De verzoeker. - De oude stad gemeubileerd. - Luther. - Ullmann. - Het slot. - De gewaarwordingen en uitzigten naar beneden. - Het groote vat. - Rabelais en Homerus. - Symbool der middeleeuwen. - De bergvaart. - De Kaiserstuhl - Een gewest aan den voet. - Naar Baden-Baden.
Heidelberg,... Augustus.
Eindelijk zijn wij in de bergstad, veilig en liefelijk geënclaveerd tusschen de heerlijke kolossen, de natuurkolommen, het buitenmuurwerk, door de hand des Scheppers gevormd, en wij voorzien dat dit reisberigt grootendeels over de bergen zal luiden; want hebben we u in onze vorige aanteekeningen altijd over stad en volk, over staatkunde en militair, moeten schrijven - hier, hier zegepraalt de natuur, de Alma Mater, zij, voor wie we wel geene waskaarsen aansteken, maar wier heerlijkheid en pracht ons betoovert. Gij zult ons eerst vergezellen in den vuurwagen van Frankfort naar de stad der muzen en der boschnymphen, Heidelberg kweekt veel goeds, - daarover later - de studenten, de forellen, de onbeschrijfelijk schoone vergezigten, en de diadeem der bergstad, het slot. - De echt Duitsche natuurtint, als ge dat woord gelieft te verstaan, ligt langs de rails van Frankfort naar Heidelberg. Gij houdt onafgebroken van de Rijksbondstad, aan uwe linkerhand, een op en neder golvende bergketen in het oog, waar dorp, en slot, en burgt met antieke torens, onophoudelijk den blik als boeijen, en de met helder groen omzoomde bergkruinen liefelijk tegen het blaauw des hemels afsteken. Gij zult ons echter verschoonen om de namen der verschillende stations met vreesselijke naauwkeurigheid op te geven, de afleiding der benamingen, en derzelver verbastering; gij zult het b.v. gelooven, dat Durlach het oude Durlacium is, en dat hier de Romeinen met de Germanen op alle punten handgemeen waren, dat alles kunt ge gerustelijk voor waarheid aannemen; maar ge zult het ons niet ten kwade duiden, als wij, tusschen en op de bergen, volstrekt niet gedacht hebben aan Romeinsche en Germaansche oudheden, hoe hoogst belangrijk die historische reliquiën overigens voor het waarachtig heil der menschheid mogen zijn. De treinen der vuurwagens horten en stooten hier niet, zoo als in ons lief vaderland; neen, als we het zoo mogen zeggen, zij
| |
| |
vloeijen over de rails, die ook weder anders en waarschijnlijk beter en verstandiger zijn gelegd, dan in den grooten driehoek, tusschen Arnhem en Rotterdam. Als een bewijs daarvoor, verzekeren wij u, dat men zonder veel moeite, wij hebben er de proef van genomen, in volle stoomvaart, met het potlood in het zakboekje kan schrijven; eene wanhopende poging, op den anders zeer veiligen en bedaarden Hollandschen spoor; en als ge nu het ijzeren leven (la vie de fer) van eene aesthetische zijde wilt leeren kennen, zoo stap even met ons in dezen wagen der eerste klasse, zoo als wij ze op de togt naar Baden-Baden hebben gezien - en genoten -: een kleine vierkante salon, een enkele trede brengt u daar binnen; gij behoeft niet, als bij onze hoogverhevene spoorwagens, geweldige stappen te doen, om in de kast te kruipen, waarbij de stevige armen van den conducteur als hefboomen voor uw achterdeel volstrekt noodig zijn. Gij kunt u hier alleen helpen, en ziet nu dat kleine, allersierlijkste vertrek, de vier moderne roodfluweelen causeuses aan de vier zijden, het prachtige tapijt, de nette tafel in het midden, de twee spiegels aan den wand, de zachte gepolsterde wanden, en als ge u wilt oprigten, ruimte en hoogte genoeg om te staan - en vlijt u daar neder, terwijl de raderen met u heen vloeijen, en de prachtige natuur u links en regts haar panorama van berg en dal en woud en veld met verkwistende hand toewerpt, - waarde vriend! als gij ons de kleine reize eens vroeg of laat nadoet, dan zult ge al die comforts leeren schatten.
Heidelberg behoort onder die plaatsen op de groote wereldkaart, waarbij men steeds een eigenaardig, zacht weemoedig, gelukkig na-gevoel (wij weten voor het oogenblik geen beter woord) geniet, waaraan men steeds niet een behoorlijk Christelijk dankbaar hart gedenkt, en zich verheugt twee oogen, eene verbeelding, en eenige lieve reisgenooten, te bezitten. Indien ooit eenige stad, op eene uitstekend gelukkige, dat is: schilderachtig schoone ligging, mag bogen, wij zullen de oude Pfalzstad eene eerste kroon geven. Het Neckar-dal schijnt opzettelijk gevormd, om eene kleine bevolking te ontvangen, - die hooge, sierlijke, rijkbegroeide bergruggen, heffen zich als onwillekeurig omhoog, en wachten op eene stad, die zich veilig en gerust aan haren voet nedervlijt, en dankbaar omhoog ziet - de antieke huizen en groote gebouwen liggen veilig ingesloten in dezen hoogopgaanden ringmuur van bergen, waar de eeuwig moderne, levende, ademende, onverbeterlijke bouwkunde des Scheppers, der menschen nietig en dikwijls misvormd bouwwerk slechts even schijnt te dulden. O! de bergen, de bergen! wij hebben ze zoo lief, en hier weder op nieuw lief gekregen, telkens vloeide het ons van de lippen: High mountains are a feeling; dan weder: Auf den Bergen ist Freyheit! Der Hauch der Grüfte steigt nicht hinauf in die reinen Lüfte. Dáár, dáár wordt de geheele uit- en inwendige mensch verbreed, verwijdt, gedilateerd. 't Is de zoo zeldzame expansie van den geest, waar de mensch zich zoo geheel de betere mensch gevoelt, waar hij gelooven, bidden, hopen, liefde om zich heen moet verspreiden, waar de volmaakte harmonie tusschen ziel en ligchaam wordt hersteld. Ons is het onmogelijk, en volstrekte onzin, om te kunnen denken, dat iemand, op oenen hoogen berg geklommen, met een verrukkelijk landschap aan zijne voeten, zoo meer nabij den hemel, al is het ook slechts de zigtbare,
| |
| |
lichtblaauwe hemel, daar eene misdaad, een logen, eene lastering zoude kunnen beramen, en uit dien hoofde is ons, hier op en bij de heerlijke bergen, de duivelachtige verzoeking van den boozen geest in menschelijke gedaante, op een der bergen van Palaestina, volstrekt onverklaarbaar. Men moet dan ook expresselijk een satan, ex professo, met alle vereischten van dien, geweest zijn, om dáár, dáár te kunnen verleiden en lasteren! Gij glimlacht bij onze dweeperij hier, en schudt bedenkelijk met het hoofd; maar, trouwe vriend, als ge ooit op een' heerlijken Augustusdag eenige honderd voeten hoog gestaan hebt, en Heidelberg, met zijn reuzenslot en zijne drommen van wouden aan uwe voeten zaagt rusten - gij zult ons dan die dweeperij ten goede houden.
Heidelberg is eene stad, zoo als alle Duitsche steden. Gij zult daar de oude, statige, geleerde akademie-gebouwen begroeten, en de studerende jeugd arm in arm alom aantreffen. Gij vindt er eigenlijke slagerswinkels, waar des avonds bij het heldere licht, de roodkleurige ossen- en kalveren-garnituren aan den haak hangen, zoo als het katoen en de shawls in onze modewinkels. Gij zult de aardige, vrolijke Duitsche maagden, allen met het bloote hoofd, velen met een korf aan den arm, zien op en neêr gaan, en den gebaarden muzenzoon telkens met zijne langhalzige pijp, zijne aardige gezellinne (deze drie behooren bij elkaâr) ontmoeten; en men zal u daar, tegen den bergrug, aan den Neckar-oever, het huisje aanwijzen van vader Luther, waar hij eenigen tijd vertoefde, en gij zult het, zoo als wij, ter goeder trouw gelooven; en gij zult eenige oogenblikken stilstaan, als de gids u iets verder een sierlijk, witbepleisterd landhuis met den vinger aantoont, dat ge eerst niet vinden kunt, maar eindelijk toch ontdekt, waar de Hoogleeraar Ullmann zijn zomerverblijf houdt -: Ullmann, de geleerde vriend der geleerde Nederlanders, de man van licht en waarheid, van den gematigden vooruitgang, de eenvoudige, nederige, degelijke mensch, wiens bezoek aan velen, en ook aan ons in het vaderland onvergetelijk is; en gij zult, zoo als wij, de oude stad links en regts doorkruisen, en u veel laten verhalen van de geweldige krijgsorkanen, die gedurende den dertigjarigen oorlog, en later onder den barbaarschen, alles verpletterenden Melas, over het schoone Heidelberg loeiden. Alles zult ge hooren en zien. Maar telkens blijft uw oog als vastgeketend aan het slot, dat van de hoogte, als met stillen, weemoedigen ernst, op de stad nederziet. De hooge roodbruine muren, met boomgroen en muurplant doorvlochten, die schakel van bouwvallen, die afgebrokkelde groote kroonlijst aan de bergen gehecht: daarheen, daarheen, dringt en drijft u eene geheime stem. Hinauf, hinauf! Wilt ge ons
daarheen volgen, en straks nog hooger, op den zoogenaamden Kaiserstuhl? Welaan, wij stijgen omhoog, langs het kronkelende en breede bergpad, 't is eene onvergetelijke bergvaart. Gij kent dat optische goochelspel, als de korte afstand, opwaarts geklommen, het landschap beneden, met versnelden spoed, als naar omlaag drukt, en gij bij den toevalligen blik in de diepte, u verwondert, door zoo weinige voetstappen, den benedengrond zoo ijlend te zien wegzinken. Ook hier zijt ge aan de grijze slotpoort, en blikt tusschen de hooge boomen reeds op de torenspits en daken van Heidelberg. Maar ge vergeet de stad, hier, waar de onvergelijkelijk schoone ruïne
| |
| |
u ernstig binnen noodigt. Wij zullen het Pfalzgrafelijk slot vergelijken bij eene antieke gemme, in een bloemenmand, tusschen het frissche mos geplaatst, een Briareus onder de bouwvallen, waar de ruime poort met de in steen gehouwen wapenschilden u dadelijk plaatst op het zeer ruime binnenplein, tegenover den hoogen muur, waar de smalle vensterlooze ramen, in drie verdiepingen boven elkaâr, als eene steenen gordijn voor de bergen en het Neckardal zijn geplaatst, en daar op dien schier onverdelgelijken muur staan de oude keizers en Pfalzgraven nog altijd in hunne nissen. Zij hebben den strijd tegen den verwoestenden tijd, tegen den kogelregen uit den dertigjarigen oorlog, en tegen de zware bommen van den moorddadigen Franschen Lodewijk XIV dapper uitgehouden, hier een hoofd, daar een arm, daar een been verloren. Zij zien uit hunne steenen cellen met eene stille en barsche verontwaardiging op u neder, en staan daar nog, zoo verminkt, even norsch en trotsch als voor eeuwen; nu beklimt gij den muur, en straks den toren, en volgt den afgebrokkelden wenteltrap, en dan stelt ge u voor die opening tusschen die muren bijkans 20 voet dik, en werpt den blik in, over en langs het stille Heidelberg, met zijne witte huizen, met zijne graauwe Domkerk, op de lichtblaauwe daken, of meet met het oog die sierlijk op en nedergolvende bergen, die achter de stad oprijzen, of gij wendt u regts, en volgt den smallen, snel stroomenden Neckar, die wegschuilt in een glooijend dal, waar het dooreen dommelend bosschengroen met een vriendelijk dorpje u het oog vastboeit - en dan klimt en klautert ge langs den steil afloopenden muur, over steen en struik, den bouwval door en om, en staat weldra op het breede steenen terras, dat als een reusachtig balkon u het overschoone amphitheater nogmaals ontplooit, en dan, altijd verder, daar die ontzaggelijk groote halfverwoeste toren, waar de loopgraven van den alvernieler Melas vruchteloos den middeleeuwschen kolos poogden te doen
springen, en waarboven een klein woud van klimopplanten met sierlijke guirlandes nederhangend, de zwartbruine gecrenelleerde steenklompen omkranst en omloovert; of gij klimt langs die eenzame hooge muren altijd hooger, en klemt u vast aan de ijzeren staven, die eens de kostbaar geschilderde ruiten omsloten, en blikt als een vogel, als een zwaluw, uit de hoogte hier op de bouwvallen aan uwen voet, en dáár op het heerlijke Neckardal. Met één woord, als ruïne staat het slot in onwaardeerbare pracht, in ongekende antieke schoonheid daar, en gij kunt u schier niet even losworstelen van dat eigendommelijk schoon. Als ge nu met onze zeer gebrekkige schets eenigzins tevreden zijt, neem dan uw album in de hand, en vergelijk uwe keurige staalplaten, en wandel nog met ons op en neêr. Merkwaardig is de geschiedenis van dezen Goliath onder de Germaansche bouwvallen - van den jare 1300 zijn de eerste historische berigten aanwezig aangaande het sterke bergslot. - Onafgebroken heeft de krijg over deze bijna onverwoestelijke steenhoopen zijn roode brandfakkel gezwaaid; hier streed Karel de vijfde; hier bemagtigde in 1619 Frederik de vijfde een kroon; hier stond Gustaaf Adolf, de Noordsche leeuw; hier donderde het geschut van Turenne. Zelfs heeft bij al die aardsche sulfervlammen de hemel zijn vuur gevoegd, want op den 23 Junij 1764 sloeg de bliksem in het slot, en vernielde grootendeels wat de vernielende mensch had gespaard. - Inderdaad het Pfalzgrafelijk slot is een kind des ongeluks
| |
| |
geweest, een speelbal van den trotschen krijgsman, en nu staat de oude, door de eeuwen vergrijsde reus daar, tusschen de bergen, boomen en bloemen, en blikt met weemoedigen ernst in de diepte der aanstormende eeuwen, die hem als met eerbied ontzien en vreezen zijn ijzeren reuzenleden verder te verpletteren.
Groot, onbeschrijfelijk groot, diep aangrijpend is de indruk welken de mensch hier gevoelt; hem ontbreken taal en woord om den stroom der gewaarwordingen te beteekenen, die hier overweldigend schokken en aangrijpen! - Als een koelbad voor al dat gevoel, waarvan wij u slechts eene koude, dorre schets mededeelen, is het bezoek in het gewelf van het slot - naar het wereldberoemde Heidelberger vat. - 't Is juist geschikt om den poëtischen indruk van natuur en kunst geheel weg te nemen. Het schemerend halfdonker waarin dit monstervat ligt, de kille kelderlucht, de onderaardsche stilte, alles heeft een eigenaardig humor; Victor Hugo heeft dit mede gevoeld; hij schreef: Le gros tonneau dans le manoir de Heidelberg, c'est Rabelais logé chez Homère; - te regt: de letterkundige paljas aan den arm van den grooten dichter! Als het u belangrijk voorkomt, zullen we u mededeelen: dat het vat der vaten bevatten kan den inhoud van 560,000 flesschen, en dat, naar men zegt, het druivensap binnen de kolossale eikenhouten ribben verbetert. Sedert het jaar 1770, is het vat ledig gebleven, en heden ten dage is de financiëele toestand van Baden niet zoo bijzonder gunstig (want, terwijl wij dit schrijven, is geheel Baden nog in staat van beleg) om eene dacapo-aanvulling te laten verwachten. Overigens is het zeer zekerlijk eene vreemde gewaarwording, om langs een wijnvat met trappen op te klimmen, om er boven op te wandelen, en nevens het gevaarte zeer klein te worden. Welk een sprekend zinnebeeld is dit onbewegelijk, onderaardsch wijnhuis, om den zonderlingen, grotesken, krachtigen geest der middeleeuwen, als in één enkel voorwerp, te symboliseren! En nu hooger op; want dáár hoog, hoog lokt u het breede, effen gebaande bergspoor, om den Kaiserstuhl te bezien. Gij zult verstandig doen om uw ligchaam hier aan een veilig voertuig toe te vertrouwen, en u voor ditmaal, naar boven te laten slepen. Zijt gerust: waar
de steilte begint, staat het voorspan gereed, uw koetsier springt van zijn zetel af, en loopt schreeuwend en hijgend naast de drie sterk gespierde paarden, die met (eigenlijke) onvermoeide paardenkracht het slingerende en kronkelende bergpad opwerken; maar hoezeer ge ook hun lot beklaagt, nu rijst ge van oogenblik tot oogenblik, 't is of onzigtbare armen u omhoog tillen, breeder, breeder ontplooit zich het landschap aan uwe voeten, daar ziet gij reeds van boven op het slot neder, dat als in een ruiker van reusachtig boomgewas ligt verscholen; de stad, daar diep, zeer diep in de laagte, smelt meer en meer te zamen tot een dorp, en nog hooger stijgt uw weg. Altijd wijder wordt de cirkel dien het oog omvaâmt, en ziet daar, wij staan met u omstreeks 1500 voeten boven den Neckar, voor den modernen toren, die hier door eene vriendelijke vorstelijke hand is geplaatst, en ruim 80 voet hoog is. Gij treedt met ons de enge poort binnen; de donkere wenteltrap met spoed opgeklommen, en daar staan wij op de niet zeer breede plate-forme. Onbelemmerd ziet het oog over een landschap heen - neen, het is hier meer, veel meer, - een geheel land, een deel van hot groote Germanië: op den eersten grond het heerlijke slot in verkleinden
| |
| |
vorm, lager de al weder verkleinde stad, en daar achter bergketen, achter bergketen, een golvende aardbodem, doorkronkeld met heldere stroomen, en aan den uitersten rand begrensd door de blaauwende Vogesen, waarachter de trotsche Taunus zich in nevelachtige omtrekken vertoont, en als ge daar nu met ons staat, en uw oog en uw ziel tracht dat geheel te omvademen, dan trilt elke zenuw, het woord der bewondering sterft op de lippen, en gij zult doen wat wij deden, elkaâr zwijgend de hand drukken, en als wegzinken in dat nooit beschreven, stil, heilig genot, waarvoor alleen de mensch vatbaar is, en waarin - 't is immers ontwijfelbaar - de waarborg ligt van een hooger, beter, reiner leven dan dit aardsche!
Thans inderdaad genoeg over bergen, burgten, en natuurschoon, en toch nog te weinig; want de pen weigerde meer dan eens den indruk van dezen onvergetelijken bergtogt mede te deelen. Als wij weder te huis zijn, en gij ons met den overspannen bergbrief uit Heidelberg welligt zult plagen, zullen we onophoudelijk tot u zeggen: Kom on zie! Onze dagen, gij weet dit, zijn echter geteld, dat hier niet in den ernstigen zin behoeft opgevat te worden, maar geteld in zooverre, dat we spoed moeten maken, om Baden-Baden te bereiken, en als we ons daar umgesehen hebben, weder pijlsnel den ouden liefelijken Rijn afstoomen om de Lares en Penates, huisgoden, weder te begroeten. - Als alles wèl gaat, ontvangt ge over zeer weinige dagen nog een reisberigt uit het thans overbevolkte Baden-Baden. Als daar plaats voor ons te vinden is, en wij papier en pen kunnen magtig worden, komt nog een laatste reisgroet van Uwe getrouwe vrienden,
Spiritus Asper en Lenis.
| |
VII.
Nog eene badplaats. - Oos. - De rookende Lionne. - Duizendtallen badgasten in de Khursaal en de eenige natuur. - Plaatsbeschrijving. - Ligging. - Terrassen. - Het Murgthal. - Neu-Eberstein. - Geroldsau. - Terugblik. - Afscheid van den welwillenden lezer.
Baden-Baden,... Augustus.
Nog eens een vliegend blad nabij de warme bronnen, te midden der wemelende kleine menschenwereld, en ingesloten door de prachtige, ongelijkbare natuur, die hier wedijvert met kunst, smaak, genot, overprikkeld leven, en, niemand twijfelt er aan, in elke hand de zegepalm wegdraagt. - Ten einde de chronologie niet geheel uit het oog te verliezen, beginnen we om voor u aan te teekenen dat wij hier op eenen zondag-avond onze intrede maakten, en aan het vriendelijk station te Oos de spoorwegheirbaan verlieten, en overgescheept werden in den afzonderlijken trein, die de reizenden naar Baden-Baden voert. - Een groote ijzeren cirkel, om den voet der bergen heengebogen, wentelt u binnen een half uur naar de badplaats met uwe reisgenooten, waaronder meer gezonden, dan badkranken. - Wij hebben u uit Wiesbaden de bekende waarheid reeds herinnerd, dat men naar de badplaatsen trekt - om niet te baden. - Sommigen, overdragtelijk gesproken om zich te baden in Khursaalgenot, in den Pactolus, die mild vloeit op de groene tafel; anderen om zich te baden in de meer dan schoone Germaansche natuur; waar het ons om te doen is, weet ge reeds voor langen tijd. - Mogen wij, eer we andermaal eene wanhopende poging wagen om het Badensch natuurschoon op het papier te schetsen, u even verzoeken met ons in den prachtwagen van het dorpje Oos naar Baden-Baden
| |
| |
te stijgen, en het oog te vestigen op onze vrouwelijke, zeker zeer aanzienlijke reisgenoot: eene dame uit de groote wereld, die in al hare positien en gesten eene ongewone voorname nonchalance verraadt, en met haren geridderkruisten cavalier verbazend vlug discoureert in de taal der groote wereld (het Fransch) over koningen, hertogen, ministers, alsof zij ze allen hairfijn kent. Zij zoude uwe aandacht getrokken hebben, en nu, daar vlijt ze zich achteloos op de zacht gepolsterde rustbank neder, werpt den eleganten zomerhoed op de tafel, en verrast ons op eenmaal door eene keurige manilla-cigaar tusschen de witte tanden. - Wij mogten u deze Lionne niet onthouden, en begrepen, zoo nabij de dampende en rookende aanzienlijke vrouw, dat we niet meer waren in ons deftig vaderland, waar het menschlievend: hier rookt men niet, niet straffeloos wordt overtreden. - Op den zondag-avond is de Khursaal te Baden-Baden voor het publiek geopend, en als, naar ingewonnen berigten, het getal vreemdelingen, dat daar zamenvloeide, in deze dagen, omstreeks 16000 bedraagt, zult ge u eenigzins eene voorstelling kunnen maken van de bevolking binnen de verschillende zalen. De indruk van den Heidelbergschen bergtogt was nog te levendig, om ons oog en hart geheel te openen voor de hier vereenigde badwereld. Als ge u de kostbare Salons uit de dagen van Lodewijk XIV volgens plaaten schilderstuk gelieft voor te stellen, met het rijkste renaissance-ameublement, de hel verlichte zalen, en de massa lieden van het Noorden, Zuiden, Oosten en Westen op en aan elkaâr gedrongen, door en nevens elkaâr gonzend en woelend, de allerprachtigste damestoiletten, de verschillende schitterende heen en weder wandelende militaire kostumen; hier en daar een kleine taankleurige oosterling met een air d'importance; daar de rijzige, heen en weder stappende Brit, met het nationale ‘I am here’ op zijn langwerpig gelaat; ginds de bonte zamengedrukte menigte rondom de roulette,
en daar in de kolossale koninklijk gebouwde middenzaal het dreunende, strijkende, schetterende orkest, dat onophoudelijk een zondvloed van Strauss-walzers onder de menigte werpt. - Als ge u dat alles kunt vertegenwoordigen, dan begrijpt gij tevens, dat wij eenige malen op en neder wandelden, en toen deze benaauwde menschenwereld spoedig ontweken, en weder ruimer ademden onder den stillen, zoelen Augustus-nacht-hemel. Evenmin zullen we u met ophef en verrukking de breede en kostbare gaanderijen beschrijven, welke op sierlijke zuilen rustende, de Khursaal omgeven, waar een 20tal tafereelen uit de Germaansche geschiedenis in levensgrootte u doet stil staan. Ook niet de ruime aangrenzende gebouwen der zaal, alwaar het cabinet de lecture den gedesoeuvreerden badgast lokt, en waar met zeer groote letters op de witte muren de titulatuur der voornaamste Europesche tijdschriften te lezen is; maar als we u de ligging der stad op dit blad konden daguerreotyperen, dat ware beter. De breede pleinen, de reeksen van blanke hôtels met de oranjeboomen aan den ingang, de lanen die als berceaux de stad belommeren, en vooral de hoog opgaande, altijd hooger en hooger opstijgende, reusachtig aangelegde terrassen, welke de badplaats insluiten, alwaar het geelwitte, nette voetpad, onder geweldig massieve kastanjeboomen, omhoog kronkelt, en telkens de moderne ijzeren rustbank u een nieuw en heerlijk landschap ontplooit, dan, dan waren wij u met ons reisberigt aangenamer. - Het eigenlijke, bepaalde
| |
| |
landelijke kenmerk zet aan Baden-Baden eene hoogere bekoorlijkheid bij, dan aan de fiere mededingster: Wiesbaden. 't Is eene vereeniging van keurige buitenplaatsen, omsloten door een schier onmetelijk wandelpark, waar men allerwege door bloemenpracht enden meer krachtigen zuidelijken plantengroei verrast wordt, - en nu zult gij het ons gereedelijk toestemmen, dat niet de diplomatische belangen, niet de groote adellijke wereld, en vooral niet de felbelegerde speeltafel noodig zijn, om naar dit betooverend oord eenige duizendtallen heen te lokken. Wij vonden op onze voorgeschrevene reisroute hier het Murgthal en het slot Neu-Eberstein - dubbel onderschrapt; er moest dus een dag afgezonderd, om aan dien eisch te voldoen. Vergunt ons thans om u vooraf te verwittigen, dat alle beschrijving, hoe levendig en juist ook, hier eigenlijk een hors d'oeuvre is, en dat we u slechts een hoogst onvolledige schets kunnen mededeelen van die verrukkelijke natuurtooneelen, welke den reiziger in dit oord overstelpen.
De natuur treedt hier op eenmaal voor u als eene Minerva, als eene Juno, grandiose, hoog ernstig, stout, overweldigend; de berg werpt zich achter en over den berg heen, en langs denzelven voert u het breede pad, in ongehoord groote kringvormige wendingen, de steilten op. Veilig gezeten in het welvoorziene voertuig, de Hemmschuh aan het wiel, daalt het ongeloofelijk schoone landschap achter u dieper en dieper weg, dáár ligt aan de zilveren, snelvlietende beek een uitgestrekt dal, als zaamgeperst tusschen twee of drie spitsopgaande, in de lucht borende bergen, een paar werkende watermolens, een handvol witte, nette huizen, met de Germaansche zwarte gekruiste bandelieren aangedaan, daar achter een rijzend stuk hel groen veldtapijt, met enkele vruchtboomen bezet, die hunne breede schaduw op het malsche gras nederwerpen. Of gij beweegt u hooger op tusschen steile roodbruine rotswanden, die als gladgeslepen, de stralen der zon wêerkaatsen, en afgewisseld worden met een digt zamengetakt eiken- of dennenwoud, waar de spichtige klimopplant, den zwaren, hier en daar afgeschilferden stam, met sierlijke kronkels omhelst, en dan opent zich het woud eensklaps, en uw blik daalt weder honderd en honderd voeten naar beneden, en gij ziet den helderen bergstroom weder, die met blanke vlokken schuim over de glinsterende en gladde keijen heenspat, omgeven met gehuchten, woningen, en hoog op elkaâr gestapelde houtmijten, en altijd rijzen de zwaar belommerde bergkruinen links en regts boven uw hoofd, en vervangen elkaâr, en schijnen te wedijveren om dàn in zachte golving, dàn in stoute en gekartelde punten, uw onverzadelijk oog als te tergen, en altijd nieuwe schoonheden te geven en te beloven.
Zoo, waarde vriend, zoo is eenigzins de togt door het Murgthal naar het slot Neu-Eberstein. Weldra bereikt gij dit tamelijk moderne gebouw, en gij zult de ridderzaal, de oude wapenrusting der middeleeuwen, de geschilderde glazen, de al fresco's op den wand der vorstelijke vertrekken, die aan de gebroeders van Eyck herinneren, niet onopgemerkt laten; maar als ge u op het balkon plaatst, en het rijke, met dorpen, watermolens, met boomgaard en weiland bevolkte dal, met het oog meet, en weder den in snelle kronkeling afstroomenden Murgstroom begroet, dan is het u door zooveel aanhoudend natuurgenot soms te veel op eens. Gij zult den vorst benijden en elken sterveling, die op den aardbodem deze plek vindt, om Gods grootheid en heer- | |
| |
lijkheid te aanbidden, te loven, te gevoelen. Er zijn hier en elders plaatsen en vergezigten en panorama's, welke de stoutste verbeelding beschamen, en waarvan gij zeggen moet, zoo als wij dikwerf moesten betuigen: Als men alle denkbare schoonheden een er prachtige natuur wilde idealiseren, hier staan ze voor u, levend en vereenigd, in ééne groote indrukmakende werkelijkheid. Niet minder, wij verzekeren u dit, geniet oog en gemoed, als ge het naburige Geroldsau bezoekt, en den beroemden waterval voor uwe voeten laat bruisen. Een echte, een eenige, een onvergelijkelijke Ruysdael; daar in die steil opklimmende bergengte heft zich de grond in schuinsche helling omhoog, uw pad hangt als tegen den rotswand; beneden ruischt, bruist en kookt de schuimende beek, en daar voor u stort de breede waterspiegel als opduikende onder die zware, eeuwenoude boomstammen, langs groote ongevormde reuzentrappen naar beneden. De gebogene waterkegel vloeit met welluidend geruisch in de wielende en met lillende schuimvlokken overdekte beek, terwijl gij, juist zoo als wij dit vonden, op het smalle, kronkelende rotspad, tegen de bergen aan, de zwaar beladene houtwagens, langzaam, met eigenaardig krakend geluid, als
uit de wolken en uit de takken ziet nederdalen, voortgetrokken door een forsch stierenpaar, aan de gebogene horens zaamgekoppeld. En nu, waarde vriend! als ge ons tot zoo ver hebt vergezeld op deze kleine vriendelijke togten, om en bij Baden-Baden, gij zult wel willen gelooven, dat we geen enkel oogenblik aan de 16,000 vreemdelingen, niet aan de groote diplomatische wereld hebben gedacht, nog minder aan het vergankelijke, nietige kunstgenot, dat immers met zonde en misdaad, helaas! zoo naauw is vermaagschapt! Hoe weinig onze beschrijving van dit onbeschrijfelijk oord aan de waarheid en het leven kon getrouw blijven, wij hebben echter getracht, u deelgenoot te maken van het zuivere, ongestoorde genot, dat ons hier met volle handen werd aangeboden. Ach! werd die taal eens gevonden, om de natuur in hare vorstelijke, of beter goddelijke pracht terug te geven, zoo als ze ons in verhevene majesteit door het oog in de ziel dringt! Daarom wenschen wij deze streek van Duitschland bevolkt, niet met Badensche of Pruissische krijgslieden - plaatst die in eene vesting of achter de pallissaden - maar met schilders, en een enkelen dichter - met één woord, met menschen, - met menschen die de taal der natuur verstaan, en die taal, in stille verrukking, op hunne wijze pogen te vertolken! Voorzeker, wij scheiden met een weemoedig gevoel van dit oord der liefelijkste schoonheid; de tijd wenkt, de dag der terugreize breekt zeer spoedig aan; dan nog eens u den groet gebragt, koning der stroomen, ongeketende Rijn! en weldra weder onder het eigen dak, te midden der onzen. Wij koesteren den wensch, dat onze brieven u de afwezende vrienden telkens vertegenwoordigden, die immers na verloop van weinige dagen u mondeling zullen bevestigen, dat zij uwer met liefde bleven gedenken.
Spiritus Asper en Lenis.
|
|