De Tijdspiegel. Jaargang 7
(1850)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 449]
| |
Extra familiare brieven aan een vriend, uit en over Duitschland. - Elberfeld - Baden-baden. Impressions de voyage.Vervolg. Zie Tijdspiegel 1850, II, blz. 378.IV.De badplaats als vierkante cirkel. - Hygieia en Plutus. - Croupier en badarts. - Landelijke, aristocratische, en democratische Hôtelsopschriften. - Karakterkunde der moderne karavanserais. - Eene afgebrande kerk in de nieuwe stad. - Een Germaansche ‘den Haag.’ - Aristocratische, legitimistische dampkring. - De Khursaal. - De Parijsche clienten en de magtige patroon. - Politieke inoculatie. - De legitimisten. - Groote namen en op de teenen trappen. - Rood en wit aan het knoopsgat. - Eene daguerreotype der mannen van de wet en van het behoud. - De vulkaan. - De bleeke geldkoning op zijn troon. - Asmodeus in het ivoren balletje gebannen. - De Satan knikkert. - Lavateriana. - De witte kogel, de bonte kaart, en de beschaafde groote wereld aan de speeltafel. - De tuin en de zelfmoord. - Het beeld eener godin. - De levensbeker en de mortier. - De bazar en het onvergetelijk contrast. - Twee vazen. - De Hetrurische en de Keulsche nevens elkaâr. - Vorstenliefhebberij. - De bloemen en de koningen. - Doornbosschen en de volkoren. - Pium votum. - De Britten buiten en te huis. - Emigranten binnen Europa. - Onze tweevoudige troost bij het verlaten der badplaats. - Nog een pium votum. Lieve vriend, als wij u het verschil tusschen een aartbisschoppelijke stad en eene badplaats wilden doen gevoelen, zouden we met taal en woord te kort schieten - een geharnast middeneeuwsch ridder, en eene met bloemen versierde herderin - een ijzeren helm, en een zomerhoed - een honderdjarige eik, en een rozengaard - en zoo al verder. - Eene badplaats is echter eene volstrekte tegenstrijdigheid, zoo als er velen zijn; want de godin Hygieia (over haar heerlijk standbeeld, nabij dewarme bron, hier straks nader) heeft te Wiesbaden en elders een morganatisch huwelijk gesloten met den ouden Plutus, hier gaan Aesculaap en Mammon (Milton noemt hem den laagsten onder alle helsche goden) hand aan hand door de Khur- of beter Cour-saal en op de publieke wandelingen. - Gij weet, dat de benaming: badplaats, verstaan en geinterpreteerd kan worden, als speelplaats, en dat de roulette en de kaart, nevens den beker met geneeskrachtig badwater, - de hooggeroemde Badeörter in het zomerleven houdt: goud en water, de croupier en de badarts, ondersteunen zich hier wonderbaar en regt broederlijk. - Wij zijn, en 't zal u verheugen, in de welbekende Vier Jahreszeiten ingetrokken, een echt landelijk, Thompsonachtig opschrift voor eene verbazend ruime moderne karavanserai der negentiende eeuw: een opschrift, 't geen hier en elders beter en meer rustiek klinkt, dan de monarchale, altijd terugkeerende kroonen, heele en halve adelaars of leeuwen. Zouden de namen der groote hôtels (laat hier en elders het burgerlijke woord logement toch niet hooren) niet kunnen strekken als bijdrage tot de karakterkunde der landen en volken? Zoo verhaalde ons een reizend vriend, dat hij aan den Neckar en Moezel dezen zomer bij een Gastwirth was ingetrokken, die sedert 1848 zijn hôtel, in eene kleine plaats, ik meen Cochem, herdoopt had, Hôtel zur Union; dat de man geweldig barbaarsch democratisch was, gevoelt ge wel van zelf. Wij wenschen dat ge van het bekoorlijke, liefelijke, voorname, aristocratische Wiesbaden, door plaat of reisbeschrijving, eenige aanschouwelijke | |
[pagina 450]
| |
kennis draagt; de sierlijke stad, met breede, ruime straten, de eenparige bouworde der kostelijke gebouwen, waar de hôtels elkaâr verdringen, de lanen ingevlochten tusschen de hooge blanke woningen, en eindelijk de door eenvoudige en gematigde pracht welligt eenige Coursaal, dat vindt ge alles in uw album van den Rhijn, ook de talrijke uiterst fashionable wandelende quasi-badgasten, als figuurtjes; maar wat ge daar niet vindt, is de afgebrande Protestantsche kerk, waarvan de bruin en zwart geblakerde toren, met ernstigen weemoed op de vrolijke en schoone gebouwen, als met een traan in het oog nederblikt. Eene kerk hier, en eene te Keulen, maakt een' zeer verschillenden indruk; dáár is het de geestelijke met toga en bef behoorlijk op den kansel, hier een geestelijke op een bal; - een afgebrande kerk is altijd een hoogst treurig schouwspel en treffend zinnebeeld. - Gelukkig dat de kerken zelfs nog eer dan de troonen opgebouwd worden - de afgebrande schouwburgen echter nog spoediger. - Wiesbaden zouden we, eenigzins ver gezocht, den Haag van het Nassausche kunnen noemen. - Er is een hof, paleizen, er zijn meer dan bekoorlijke omstreken; als men hier en daar tusschen de deftige en altijd quasi-badende groote wereld zich beweegt, gevoelt men zich intusschen door eenen aristocratischen dampkring gedrukt; nu terwijl wij hier tijdelijk vertoeven, is de atmosfeer buiten dat verbazend legitimistisch; want wij keeren juist terug van een onschuldig bezoek uit de helder verlichte en rijkbevolkte Cour-saal. (Wij maken er een Gallicisme van om redenen die straks blijken). Morgen wordt de graaf de Chambord verwacht, en de welbekende Fransche legitimisten zijn vooruit- en toegesneld om hunnen vorstelijken patroon te begroeten, te huldigen, met hem te concluderen ter fine van resolutie, wat betreft de geimproviseerde republiek, en de op non-activiteit gestelde monarchie. Het groene takje der Bourbons moet welligt weder op den eenen of anderen stam geënt, deze legitimistische hortulani en boomkweekers zullen, zoo als men zegt, de inoculatie reeds hier, aan de badplaats, beproeven, - moge het hun wel gelukken, als het zoo best is, en beter wordt. - Welk eene eigenaardige populatie in de groote en prachtige zaal; ziet gij ze daar, die mannen van het Koningschap, de oude en jeugdige steunpilaren der kranke monarchie, hier arm aan arm de zaal op en neder wandelende, daar op de roodfluweelen Causeuses neêrgezeten; hier in een meer verwijderden hoek, twee aan twee, diplomatisch fluisterend sprekende - de mannen van Parijs. Wij mogen wel toezien en voorzigtig zijn, om in dit gedrang, vooral om de groene roulette-tafel, een' Berryer, Montalembert, of La Roche Jacquelin, niet op de voorname teenen te trappen. - De goede vrienden zijn herkenbaar aan het bloedrood lintje van het légion d'honneur, maar die republiekeinsche vuurkleur is toch niet langer gepast en te dulden aan het knoopsgat; een wit bandje ware beter, eene kleine witte knoopsgatvlag met eene gouden lelie daarop gestikt. Sommigen dier heeren van de wet (zoo zullen we de legitimisten vertolken) hebben een ongemeen ongunstig uiterlijk; zekerlijk, zij zijn Franschen, en de Nassauer ziet er geheel anders uit; maar zoo als ik er een zag van nabij, en hij was zwaar geridderkruist, ge zoudet met ons aan een der bloedmannen van 1793 gedacht hebben, eerder dan aan een der vredelievende, bedaarde, met vasten wil gewapende | |
[pagina 451]
| |
Bourbonnianen of Chambordianen: twee oogen in dat geele taankleurige, extra langwerpige hoofd, die als wegzinken onder de lange grijze wimpers; het hooge voorhoofd, doorploegd met parallel loopende groeven en voren; eenige weinige witte, dunne hairen, om de met fijne aderen gemarmerde slapen; dunne, geslotene, fletse, bleeke lippen; aschkleur op de strakke wangen; een afgesleten col om den beenachtigen hals, en overigens een zeer onélegant zomer-costuum, maar als vergoeding, een last van bont lint, kruis en wat niet al op de borst: - koninklijk of keizerlijk goedkoop paspoort, op den rok: de buitenste mensch! - dáár hebt ge een dier mannen. - Wie weet, welke geweldige anti-republiekeinsche congressen, bij zulk eenen legitimist, in zijn hoofd en hart, worden gebroeid! Was deze welligt een der sprekers, die eenmaal de wankelende republiek zullen doen schudden en trillen? - Een stille vulkaan, die inwendig loeit, en lavastroomen gereed maakt? Wij weten het niet, maar voor zulk een mensch zouden we zelfs in de gastvrije zaal te Wiesbaden - huiveren. - Wederom anders is de ziel gestemd, als we ons met u dáár digt achter dien langen, bleeken, verbazend ernstigen croupier plaatsen, op zijn hoog gestoelte gezeten, terwijl zijne buigzame vingers eeuwiglijk het blanke ivoren balletje op de van koper blinkende roulette rondjaagt: een kleine booze geest, een Asmodeus, hier gebannen in den nooit rustenden witten, geheimzinnigen, alles beslissenden - knikker. - 't Is een eenzaam, een vreesselijk, een aangrijpend knikkerspel van den Satan. Er zijn ongeloofelijke contrasten; hier, hier zijn ten minste een half dozijn Lavaters noodig om de groene tafel. - Eerst zult ge (zoo was het ons) de ziel niet vinden op het gelaat der spelers; men is ook hier in de groote, aanzienlijke wereld, daarom mag het aangezigt niet verraden, wat er binnen in den mensch omgaat; eene ware maskerade, tegenover den dorren geldman, den onschuldigen geldwolf, den kassier zonder procenten, deze is de croupier; - maar toch nu en dan lokt het goud, dat gaat of komt, de ziel op het gelaat. Men moet, geloof ik, de roulette gedurende dagen en weken bestuderen, om dáár te huis te worden - 't is eene levensschool. Intusschen kan er geene badplaats meer gedacht worden, dus ook niet in het werkelijk leven bestaan, zonder den almagtigen prikkel van winst en verlies. - Zonderling, dachten wij, toen de witte kogel ons ten laatste eene zedelijke walging verwekte: zonderling, dat verstandige, aanzienlijke, beschaafde, ook geleerde, hoog geplaatste menschen, dáár, juist dáár, aan die lange tafel als vastgeketend blijven: dat ze niet liever in 's hemels naam, om den voor hen zoo drukkenden tijd te dooden, reizen, reizen, overal heen, naar het Oosten en Westen, of landen ontginnen, of landhuizen bouwen; maar dat zij gedurende de twee of drie heerlijke, onschatbare korte zomermaanden, bij dag- en gaslicht spelen, altijd spelen, niets anders dan spelen, altijd naar dat koperen kinderspeelbord kijken, of naar dien anderen langen bleeken heer dáár met de kaart; dat ze waarlijk voor geld en goud, zooveel, zoo onbegrijpelijk veel tijd en drift, en kokend bloed, en welligt armoede en schande en malaise over hebben; dat is zoo zonderling, waarde vriend! dat we hier geheel verbluft staan, en ons al schuddende met het hoofd, van dezen, altijd rijkvoorzienen disch verwijderen. - Hoe geheel anders ademt de borst, dáár in den grooten, sierlijk aangelegden tuin | |
[pagina 452]
| |
achter de zaal tusschen de welige bloemenpracht, onder het verkwikkend lommer der boomen. - Zoudet ge die gewaarwordingen durven of kunnen opteekenen, waarmede menig leêggeplonderd speler hierheen is gevlogen, toen de kogel en de satan hem voortjoeg, en ook hier in dit Eden zijn rol naar Genesis afspeelde, en het knallend pistoolschot den armen zondaar, zonder geld, met verbrijzelden schedel, op het grasperk deed nedertuimelen? Maar ernst genoeg in dezen brief. - Wollen Sie auch die Hygieia besehen, gestern ist das Bild enthüllt? - zoo vroeg de beleefde Lohndiener ons, toen we waren teruggekeerd. - Ganz gewiss, was het antwoord. - Nabij de warme bron, die altijd de lichtblaauwe wolkkolom zacht golvend omhoog stuwt, staat op een zeer verheven piedestal, het zinnebeeld der gezondheid, eene antieke vrouwelijke gestalte, die met den eenen arm een kind omvat, en met de andere hand een kind uit eenen beker laaft - eenvoudig, waar, krachtig gedacht en gevonden. Wij zullen u later nog over andere beelden iets moeten mededeelen. Hier is het standbeeld juist en wel geplaatst. 't Is de kunsttaal der dankbaarheid door den sterveling aan Hem toegebragt, van Wien alle kracht en gezondheid komt, en Die zelfs de wateraders onder de aardkorst, als tolken Zijner liefde doet vloeijen. Wat ons betreft, wij zien oneindig liever het standbeeld eener zegenende Hygieia, dan van eenen wereldbedwinger of gelauwerden held, met zwaard en kanon - geoctroijeerd moordtuig. - Ieder hier zijne keuze. Wiesbaden heeft, benevens eene afgebrande Protestantsche kerk, natuurlijk een opera, en ook onder de peristylen, die met de Coursaal (Fransch legitimistisch gespeld) zamenhangen, eene dubbele rij van winkels, waar ge alles, wat een burgermensch niet noodig heeft, peperduur kunt verkrijgen. Ook hier de Tyrolers met hunne spitse hoeden, met bonte linten. Voor uw toilet, uw lectuur, en zelfs voor uw ameublement is hier een bazar geopend. Maar de heerlijke uitzigten op de Platte zijn toch nog schooner, dan het inzigt in deze winkels, vooral omdat de bovenétage, alwaar de heeren winkeliers logeren, in een zeer hevig contrast staat met de sierlijke waren, daar beneden te koop en te kijk. Zoo bemerkten wij, op den benedengrond, een keur van prachtige en excellente Hetrurische vazen, moderne ornamenten; eenige voeten hooger hing een oud, vuil bed te luchten, en daarnaast als een treffende tegenhanger der kostbare vazen, een echt Keulsche blaauwe moderne nachtspiegel! Wij weten, dat gij vriend, even als de groote redenaars, schilders en dichters van onzen tijd, veel werk maakt van de contrasten, en daarom hebben we u deze bijdrage daartoe opzettelijk medegedeeld. Het is in dezen tijd aangenaam, als men over de monarchen in Europa, goede en gunstige berigten kan inwinnen en mededeelen, ook buiten de couranten en den Tijdspiegel bij voorbeeld, - dit is ons bijzonder gelukt, wat den Hertog van Nassau betreft, die naar het schijnt eene groote liefde heeft voor de bloemen, waarvan zijn koninklijke bloemengaard te Biberich een sprekend, een veelkleurig, een geurig bewijs oplevert; gelukkig de vorsten die dergelijke liefhebberijen hebben, paarden en schuiten is ook zeer goed. Moet het vorstelijk gemoed, door de stille en nederige bloemenpracht niet meer en meer verzacht en getemperd worden, in dezen woeligen, duisteren tijd? Zekerlijk, Nero, Cromwell, Tippo en Dieppo Negoro zullen geene bloemen- | |
[pagina 453]
| |
kweekers geweest zijn. En als nu de vorst in zijne onderdanen zinnebeeldig zijne bloemen ziet, die hij bewaren en verzorgen moet, die hij niet ruw en hard aanvatten mag of wil behandelen, dan treedt hij in een zeer schoon en liefelijk licht te voorschijn op het tooneel der wereld, en beter dan met moordbijl en strop gewapend. Wij weten het intusschen wel: de waarde onderdanen bezaten en bezitten niet steeds dien bloemenaard, en staan menigwerf als stekelachtige doornstruiken om den troon; dan bezeert men zich, de part et d'autre. Wij wenschen derhalve, ook in dezen jare 1850, aan alle vorsten en volkeren, een bloemenhart! - Als ge den witten krans van landhuizen, waarmede Wiesbaden is omgeven, ter loops in het oog vat, zal de gids u verhalen, dat deze sierlijke, met bloemen als geëmailleerde villa's, meest allen aan Engelschen behooren, die hier toch wel geen goed heenkomen zochten; want rule Britannia boven alle landen, maar om beter koop en toch zeer fashionable het korte leven te genieten. Hier en elders in Duitschland geldt, wat deze min of meer aanzienlijke Britsche landverhuizers betreft, Boileau's welbekende spreuk: Tel brille au second rang qui s'éclipse au premier, dat is, hij die te Londen nommer twee of drie was, is te Wiesbaden nommer één. Wij maken hierbij de opmerking, dat onder de zeer verschillende, altoosdurende emigranten, die op het vaste land van Europa blijven, de Polen, Britten en Duitschers zich niet onbetuigd laten. Dat de Brit altijd Brit blijft, of er ten minste voor gehouden wil worden, is meer dan bekend. Wij verlaten de hof-, bad- en speelplaats gelukkiglijk zonder geledigde reisbeurzen, of zonder gevulde aderen met het heilzame mineraalwater. Wij hopen dat Hygieia altijd meer ligchamen moge genezen dan de roulette zielen bederven, en wat de legitimisten en den graaf van Chambord betreft, die in aantogt is, koesteren wij den wensch, dat ook hier de gezondheid van het kranke staatsligchaam der Frauschen moge genezen en hersteld worden, en er eens kome, wat nog wel eenigzins in de verte ligt: ‘vrede op aarde.’ Aan u en aan allen in het vaderland, en op de gansche wereld, het groote vaderland, brengen wij dienzelfden heilgroet, en zullen dien zeer spoedig uit Frankfort herhalen. Gedenk onzer in liefde. Uwe vrienden, Spiritus Asper en Lenis. | |
VEene vrije onvrije rijksstad. - Oud en nieuw. - Oude huizen en nieuwe militairen. - Diplomatische bloemen-schildwacht. - Schilderschool in een' slagerswinkel met toebehooren. - De Römer-zaal. - Eerst wijn, nu water. - Victor Hugo in Frankfort en wij met hem. - Kooplieden en keizers der middeneeuwen, beide in hunne nissen. - Jaartallen. - Een ominense vijf en veertiger op den troon, toen in zijn vak. - Eerst levend, toen geschilderd. - De wonderbare heksluiter. - Een blik in de zaal. - Schaduw der vergankelijkheid. - Vijf en veertig namen, twee jaartallen, en Petrus en Karel de Groote. - Opgeverfde keizers. - Napoleon. - Een dreigend bijgeloof afgekeerd. - Een zwart gerokte quasi-keizer van 1848 ten voeten uit. - Ironie. - Een mislukt dacapo-Germaansch rijk. - Recept voor eene ode. - Plotselinge overgang. - De Paulus-kerk en de Paulianer. - Steendrukken. - Groote democraten. - Robert Blum. - De hervormde (niet gereformeerde) maar gedemocratiseerde kerk. - Eene treurende Germania. - Vlaggen en tranen. - Een geplunderde lezenaar. - Britsche reliquien-dienst. - Een vulkaan in de kerk. - De uitgebrande krater te Frankfort. - Eigendomsregt gewezen van de hand. - Jodenbuurt. - Een jood der koningen. - Eene oude koningin op stok. - De groote geldalchymist. - Destilleren. - Nog een contrast. - Göthes woning. - Een mensch in het licht vóór honderd jaren. - Kritiek van Göthe in vijf volzinnen. - De wereldkaart. - Het standbeeld en de draadpoppen in montering. - De beroemde maëstro en het voetstuk. - Wat hier onder de voeten is en blijft, als de geest boven is? - Het standbeeld andermaal. - De standbeelden bekrittelt. - Logisch en onomstootelijk bewijs voor | |
[pagina 454]
| |
ware hulde aan groote mannen. - Veiligheids-maatregel. - Met de meerderheid gestemd. - Een Bijbeltekst. - Ariadne. - Kunstmatig blanketsel over al de naakte leden. - Eene rozenroode leeuwin. - Kunstgenot zonder rood. - Vragen, betreffende de rijksstad, die niet beantwoord worden. - De bedelaarsdeken. - Naar Heidelberg. Gij zoudet verwachten dat men vrijer ademhaalt in eene vrije rijksstad, dan in andere steden. 't Is met het stokoude Frankfort schier omgekeerd; wij zagen nergens zooveel non-uniforme uniformen: de Pruissen met hunne spitse, antiekmoderne Pickelhäuben, de Oostenrijkers, wit en rood, de Wurtembergers, de Beijerschen en zeker nog meer mannen van het zwaard. De stad is thans eene groote kaserne, waar de bonte rijks-soldatesca u alom begroet. Meermalen dachten wij aan Wallensteins Lager; zooveel nieuwe militaire rokken tusschen zoo vele zeer oude gebouwen; want een zeer groot deel van Frankfort draagt, als we dit mogen zeggen, grijze hairen. Komt ge buiten de stad, eene toovergodin heeft er voor de verschillende volksvertegenwoordigers (geene leden der Eerste of Tweede Kamer) maar voor de buitenlandsche diplomaten en hof-agenten of consulaire heeren, eene magt van allerkeurigste villa's uit den grond doen oprijzen, waar de sierlijke witte gevel in bevallige houding op de ijzeren slanke veranda rust, en de ingang met hoogopgaande bloemenpracht is getooid. Een paar stevige oranjeboomen, aan de beide zijden van de diplomatische deur, staan beter dan een paar grenadiers dáár, met beerenmuts en geschouderd geweer. Er ligt iets zeer bekoorlijks in de gedachte, dat de vertegenwoordigers der verschillende natien hier tot elkaâr spreken in bloementaal voor deuren en vensters, bovenal in Frankfort, dat zulk eene verbazende politieke hoofdrol heeft gespeeld, en waar de Paulianer, zooals ze eens genoemd werden, het vuur zoo wakker aanstookten. De oude rijksstad, de stad der Roomsche keizers, der ultras van 1848, de stad van Göthe, de vrije maagd, die echter van alle zijden bekneld wordt, de groote herberg der afen aanrukkende rijkstroepen is merkwaardig. Wanneer ge ooit een' schilder kent of ontmoet, die oude, zeer oude, altijd in een half duister gehulde achterbuurten wenscht te schilderen, b.v. een' enormen slagterswinkel, waar de bloedroode beek, vol dierenbloed, een geheele straat of steeg afkronkelt, zend hem dan naar de oude rijksstad, of als hij middeneeuwsche gevels en deuren wenscht te zien, of een volmaakt dekoratief voor een historiestuk uit den dertigjarigen krijg, hij is hier op zijne plaats. Die antiquiteiten maken u echter op den duur somber, en als de heerlijke bloeijende natuur, met hare bergen en wouden, hier niet altijd met tegenstellingen gereed ware, zouden we ons platte land en onze nette, vriendelijke steden den palm moeten toereiken. Daar staan wij reeds spoedig voor den wereldberoemden Römer, het keizerslokaal, waar gedurende eeuwen, de gekroonde opperbeeren van het Roomsch-Duitsche rijk (zaliger gedachtenis) hun eerste debut voor het volk maakten. Dáár op de markt staat nog de overoude fontein, die nu water omhoog stuwt, op den kroondag eens voor het volk louter wijn. Er rijzen vele gewaarwordingen bij ons op, als we de eigenlijke keizerszaal binnentreden. De vijf hooge, groote vensters zien uit op de markt, waar de antieke gevelbouw der eerwaardige huizen altijd den grijzen Römer zwijgend aanschouwt. Ik neem even mijnen Parijschen reisgenoot hier in en bij de hand; hij is zoo onhandig niet in zijne | |
[pagina 455]
| |
beschrijving van de Römerzaal, als onlangs, toen hij de drie Oostersche wijzen eenen kettergroet bragt; wij zullen hem even laten spreken: ‘In de veertiende eeuw hielden de kooplieden uit Lombardije hunne winkels in deze ruime zaal, en kwamen op de gedachte, om haar met groote ingebouwde nissen te voorzien, om daar de koopwaren te kunnen uitstallen. Een zeker bouwmeester, wiens naam is verloren geraakt, heeft den omtrek der zaal gemeten, en bouwde vijf en veertig nissen. In 1564 werd Maximiliaan II te Frankfort gekozen, en van het balkon dezer zaal aan het volk vertoond; van dien tijd af is de naam van Kaiserzaal gebezigd, en bij voorkeur bestemd, bij de plegtige uitroeping der Keizers. Toen begon men haar te versieren, en de eerste gedachte was, om de ruime en ledige vakken in de muren met de afbeeldsels van al de Duitsche keizers te vullen, sedert den uitgebloeiden stam van Karel den Groote, terwijl men de nog ledige nissen voor de toekomende Keizers bewaarde. Sedert Koenraad I, in 911, tot aan Ferdinand I, in 1556, waren zes en dertig Keizers te Aken gehuldigd. Werd er nu de nieuwe vorst bijgevoegd, zoo bleven er voor de toekomst slechts acht ledige plaatsen over; dat was zeer weinig. Het plan werd intusschen volvoerd, en men hield in beraad, om de zaal te vergrooten, als dit noodig mogt zijn. Langzamerhand werden de vakken aangevuld, gewoonlijk vier keizers in eene eeuw. Toen Jozef II, in 1764, den keizerlijken zetel beklom, was er nog slechts ééne opene plaats. Men begon er ernstig over te denken, om de Keizerszaal te verlengen, en eenige nieuwe vakken open te houden, als bijvoegsels bij de vijf en veertig groote nissen der Lombardijsche kooplieden. Ten jare 1794 kwam Frans II, de vijf en veerstigste der Roomsch-Duitsche keizers, om het vijf en veertigste vak behoorlijk te vullen. 't Was het laatste vak en tevens de laatste keizer! Toen de zaal geheel gevuld was, stortte het Roomsche Keizerrijk voor altijd in elkaâr. Deze onbekende bouwheer was - het onverbiddelijk noodlot; deze geheimzinnige zaal met hare vijf en veertig cellen is de geschiedenis van Duitschland zelve, welke, toen het geslacht van Karel den Groote verdwenen was, slechts vijf en veertig keizers mogt tellen. ‘Dáár, dáár, in deze ruime, langwerpige, kille, en schier half verduisterde zaal, waar bijna geene meubelen staan, stond de met leder overdekte tafel der keurvorsten. Naauwelijks genoegzaam verlicht aan de oostzijde door een vijftal hooge, smalle vensters, tusschen vier hooge muren, overladen met half uitgewischte al fresco's, onder eene zoldering van hout, met vergulde gothische schnorkels; daar in eene soort van schaduw geplaatst (die de aanvang der vergetelheid schijnt te zijn), staan de keizers, ruw en grof geschilderd, als koperen borstbeelden voorgesteld, terwijl elk voetstuk de dagteekening behelst, die elke regering opende en sloot; hier, de keizers met lauweren gekroond, als de Romeinsche Caesars, daar met de Germaansche diadeem op den schedel; - dáár zien elkaâr zwijgend in het aangezigt ieder in zijne kleine cel: de drie Koenraden, de zeven Hendrikken, een zevental Otho's, één Lotharius, een viertal Frederikken, de eenige Philippus, de twee Rudolf's, één Adolf, twee Alberts, de eenige Lodewijk, een viertal Karels, één Wenceslaus, één Robert, één Sigismund, twee Maximilianen, een drietal Ferdinanden, één Matthias, twee Leopolden, twee Jozef's, een tweetal Fransen. - | |
[pagina 456]
| |
De vijf en veertig schimmen, die gedurende negen eeuwen van 911 tot 1806, de geschiedenis der wereld doorwandelden, in de eene hand het zwaard van St. Petrus, in de andere de wereldbol van Karel den Groote.’Ga naar voetnoot1) Gij zult u met deze schets van den Römer, zoo als de dichter-representant die geeft, moeten tevreden stellen; intusschen voegen wij er bij, dat de ‘half verdwenen fresco's’ in het laatst verleden jaar, weder geheel zijn opgeschilderd en vernieuwd; dat dus de vijf en veertig potentaten er thans zeer helder en fatsoenlijk, met nieuwe verwen als herboren uitzien, en de barsche keizerlijke gelaatstrekken weder zijn opgefrischt. - Inderdaad is de bijzonderheid, dat de rij juist gesloten is, toen de nieuwe orde van zaken begon, toen een andere keizer, geen Duitsch-Roomsche, maar de Fransche verpletterende keizersman, Napoleon, met ijzeren vuist Europa onderst boven keerde, dat de rij juist toen gesloten is, alsof de laatste cel op den laatsten tweeden Frans van Oostenrijk wachtte, dat is weder een van die indrukmakende coïncidenten, die ons een weinig bijgeloovig zouden kunnen maken, als we niet in den jare 1850, maar bij voorbeeld in 1650, te zamen de keizerszaal waren binnengetreden. Als een indrukmakende, weemoedige, treurige, ja zelfs eenigzins ironische merkwaardigheid, teekenen wij aan, dat aan het einde der zaal, op de witte muren, nabij den ingang, in een hoek een schilderstuk was geplaatst in eene lijst, voorstellende den aartshertog Johan, ten voeten uit: ook een quasieen schaduw- een geïmproviseerde keizer van - 48, hier nevens de wereldmonarchen. - Het was ons uiterst vreemd, den in het modern zwart gekleeden staatsman, met den nationalen breeden bandelier om den rok hier te zien, nabij of eigenlijk achter, onder de Germaansche keizers - er was ironie in dat zamentreffen! - Voorwaar, een drukkend gevoel van dynastie en monarchie overweldigt u hier, als ge die krachtige en zwijgende keizers aan den wand aanziet. - Het staatkundig gebouw, dat negenhonderd jaren, - schier een zesde deel van het bestaan der aarde - stond, zonk krakend in elkaâr, en als ge nu gedenkt aan de laatste, wanhopende, onstuimige, onbekookte poging, om dat Germaansche rijk, maar ongekeizerd en eenigzins gerepubliekaniseerd, toch weder terug te tooveren, een ongehoord duizelingverwekkend staatkundig goochelstuk, à la rénaissance, dan, mijn vriend, komen er duizend gedachten van menschelijke grootheid, en menschelijke nietigheid, tegelijk bij u op, en als ge een dichter waart, zoude hier in den Römer de regte plaats zijn, om eene Ode op de vergankelijkheid uit te boezemen. - Verbeeld u nu, dat wij nog zoo geheel met die sombere gespierde, gezwaarde, gehelmde keizers vervuld, na verloop van eenige minuten, den voet hebben gezet in de Paulus-kerk; dáár, waar in het vulkaanachtige jaar 1848, en ook nog iets later, de vrijzinnige, Duitsche vertegenwoordigers, hunne onstuimige zitting hielden, dàn is hier de overgang schier al te sterk en te overweldigend; men wordt als teruggeworpen uit de magt der schimmen dezer oude ontzielde keizers in het midden der splinternieuwe volksmannen, die de gewenschte staalkundige gedaante-verwisseling van das Eine grosse Vaterland, niet konden bewerken. - Als ge de koepelvormige, niet zeer ruime kerk (waartoe worden de kerken al niet ge- | |
[pagina 457]
| |
bruikt!) binnentreedt, ontdekt ge in het voorportaal op twee lange houten tafels, de gesteendrukte portretten der Germaansche volksmenners, die echter geene volkstemmers geworden zijn, en dadelijk toont u de ‘gesprächige Madam,’ die hier de vreemdelingen opwacht, het afbeeldsel van den aartshertog Johan, en daarnevens het breede, stierachtige gelaat van Robert Blum, en van alle andere Pauliner notabiliteiten. Als ge de quasikerk binnentreedt, staan de zitbanken in halve cirkels, in het ruim van het gebouw nog geschaard, zoo als voormaals; boven den preekstoel, die tot een tribune is herschapen, hangt eene geschilderde, groote, zinnebeeldige, bonte Germania, met alle attributen, omgeven met nationale vlaggen; zij ziet ernstig en weemoedig neder op de verlatene zitplaatsen; - als wij ook hier aan wonderdoende vrouwenbeelden zouden gelooven, zoo als elders, dan is het of hier een traan in haar oog staat. - Deze heilige volksmadonna heeft binnen deze muren zooveel gehoord, dat eens met dof en hol geluid Europa doorklonk, maar zachtkens wegtrilde en wegstierf in de lucht, en weldra geheel verdoofd werd door het kanongebulder, en niet het minst door den dood van den ontembaren Blum; men toonde ons zijne zitplaats, en tevens de democratische woede, waarmede men hier de bank en den lezenaar waar hij eens gezeten was, had geplunderd, zoodat alles hier als uitgezaagd, afgebrokkeld en versplinterd voor ons lag. - ‘Es sind die Engländer, die jedesmal ein Stück von diesem Tische mitnehmen,’ sprak onze gids. - Wij stonden weder nadenkend en ernstig in de aldus ontheiligde kerk; hier, waar eens het Woord Gods werd gehoord, loeide de volks-, de staatkundige orkaan; dáár stond in magtelooze en moedelooze grootheid de Aartshertog; hier zaten Auerswald en Lichnowsky, de welbekende slagtoffers; dáár vonkelde het oog der volksmannen; ginds hief de ontgloeide democraat den arm dreigend omhoog; dáár stoof de redenaar van zijne zitplaats op naar de tribune, en ginds op die galerij brulde het volk zijne goedkeuring uit - nu alles stil, zwijgend, zwijgend als de dood! - Gij zult beseffen, dat wij met zeer eigenaardige gewaarwordingen de Pauluskerk verlieten. Men verzekerde ons, dat de aanvrage van het consistorie der Evangelische Luthersche gemeente, om haar regtmatig eigendom weder in bezit en gebruik te verkrijgen, is gewezen van de hand, en de koning van Pruissen stellig wenscht, dat de Paulinerkerk vooreerst blijve in statu quo, geheel onveranderd. - Waarom? als een waarschuwend teeken des tijds? of wel om voor eene tweede volksmannendemonstratie ten allen tijde gereed te zijn? Vraag het den monarch zelven, als ge durft; wij weten of begrijpen het niet. - De Jodenbuurt in Frankfort! wij hebben haar gezien. Echt, echt Joodsch, - een gangen-labyrinth met verbazend hooge, ongeloofelijk hooge, zwartbruine woningen, verrukkelijk antiek, waar eens het kind Israëls behoorlijk achter het ijzeren hek, als een wild dier, werd opgesloten, als de nacht aanbrak, en dáár het ons zoo welbekende, onsterfelijke, altijd terugkeerende Joden- en Jodinnengelaat, uit deur en venster glurende, de alom erkenbare stempel der onverdelgelijke natie, bij uitnemendheid, en daar ginds die oude, onverbeterlijk Joodsch-smerige woning, dat kleine venster op de tweede verdieping; weet ge wie daar woonde, leefde en stierf? de moeder van den wereldbedwingenden Rothschild, den waren Jood der Kortingen, derhalve | |
[pagina 458]
| |
eene geldkoningin. Zij, die over tonnen gouds kon beschikken, dáár in dat kraaijennest; zij, nevens wie de gravin en de barones hare schatten als nietigheden moest beschouwen, zij, dáár gekluisterd, onder de stam- en geloofsgenooten! Is het tergende hoogmoed, of eigenzin, of Hebreeuwsche volkstrots geweest? Wij zullen u laten beslissen. Als ge kort daarop de gebouwen en kantoren, waar Rothschild en Zonen, als de ware alchymisten en goudmakers dezer eeuw, wonen en destilleren, ziet, en hunne prachtige landhuizen buiten de stad, en gedenkt dan aan het muffe, benaauwde, verduisterde Judengässchen, dan hebt ge alweder een zeer sprekend contrast. - Juist waren we over den grooten, eenigen Rothschild in gesprekken verdiept, toen onze gids voor een tamelijk onaanzienlijk huis, in eene naauwe gebogene straat, stand hield, en ons op eenmaal verraste, met een gewigtig gelaat sprekend:’ Hier ist Göthes Haus, hier int er geboren! En wij zagen de woning aan, eens en nog eens, van boven tot beneden. Göthe! ja hier in de ‘Hasengasse,’ uit zijne Wahrheit und Dichtung zoo bekend, hier kwam de man der kunst, der poëzij, en almede de eigenaardige man des ongeloofs aan het licht; de heilige der Duitsche literatoren, de zwaar gewapende geleerde, de eigendom der Germanen. - Göthe (wij bekorten hier, en laten zijn ‘von’ aan de vorige eeuw) kwam in dat huis 1749 op de wereld, die hem zoo lang, meer dan 80 jaren droeg en verdroeg, en waar hij als priester der kunst onder de eersten stond. - Hem gloeide de geluksster onverduisterd boven het hoofd; vorsten- en volkengunst was hem schier te veel geworden. Wij willen hem hier althans niet beoordeelen, maar alleenlijk opmerken, dat hij in de meeste opzigten, de letterkundige type, de vertegenwoordiger was der achttiende en negentiende eeuw, waar zij zich vereenigen en als zamensmelten om eenen kunstenaar met woord en gedachte te scheppen, die nevens Schiller, de aanvoerder was en bleef van een heirleger zwakke navolgers: - Göthe is eene kleine wereld in de letterkunde; als ge den lijdenden Werther, den onhistorischen, maar diepgedachten Faust, den beproefden Wilhelm Meister, en wie niet al, nevens elkaâr voor uw geest stelt, 't zijn de groote werelddeelen op eene groote kaart. Göthe heeft iets van een universum; gij vindt er ook de Oostersch-mystische zijde in den West-östlicher Divan, en den Westerschen, half Germaanschen, reeds eenigzins verfranschten stempel almede. Italiës kunstgloed, en Duitschland's dichterenkracht, vereenzelvigd in den veelbereisden en altijd werkzamen man, - de Farbenlehre en Götz von Berlichingen! - met één woord, wij hebben de geboorteplek van den beroemden mensch met aandacht beschouwd; als ge tijd en lust hebt, neem zijne Wahrheit und Dichtung ter hand, en lees nog eens, wat u reeds bekend was. Nu zult ge ook verwachten, dat we u over zijn standbeeld op het plein iets mededeelen. Toen wij het monument genaderd waren, stond een vijftigtal Pruissen en Oostenrijkers, rondom den bronzen dichter - te exerceren! - de diepe basstem van den luitenant, deed de beweegbare veelkleurige militaire draadpoppen open nedergaan, terwijl de kolossale Steinerne Gast, van zijn hoog voetstuk, op de kleine menschen daar beneden nederblikte. Niemand dan wij nam op dien oogenblik eenige notitie van den letterheld, maar een hoop inwoners stond de krijgshelden aan te gapen. Het standbeeld is edel en eenvoudig gedacht, het gelaat, naar | |
[pagina 459]
| |
de welbekende buste, zeer zuiver bewerkt, en op de vier zijden van het piedestal, de zinnebeelden uit's dichters meest beroemde werken: Faust, Ifigenia, enz. Er lag voor ons iets eigenaardigs in de gedachte, dat de man der kunst hier geplaatst werd met den voet op zijne geestes-produkten, alsof hij die meesterstukken thans onder den voet heeft. Mogen wij vooronderstellen, dat deze rijke geest, die zoo krachtig het rijk der stoffelijke en kunstschoonheid in aardsche vormen alleen verschijnbaar, gedurende bijna eeue eeuw doorwandelde, thans tot hoogere, meer geestelijke, meer waarachtig ideale beschouwingen is geroepen, en ook in dien zin, zijne werken, die hij achterliet, beneden zich aanschouwt? Zekerlijk is het beeld van Göthe niet minder grootsch dan dat van Guttenberg te Mainz, en nog edeler gedacht. Als ge ons alweder vraagt: zal de eigenlijke kunst door dergelijke standbeelden op plein of markt, inderdaad winnen, behoort, uit een zuiver aesthetisch oogpunt gezien, - een menschenbeeld - op straat te staan, waar eene kennelijke disharmonie met de omringende heterogene voorwerpen, den indruk altijd verstoort? Wij zwijgen hier liefst. De oude wereld, die hier geheel anders verschijnt in bepaalde materieele strekking, moge met de beelden een eeuwenheugend spel gespeeld hebben, zij mogen in den zinnelijken vorm der Katholieke godsdienst onmisbaar zijn, toegegeven: en wilt gij er nu eene ware hulde der nakomelingschap aan den grooten, ontslapen land- of tijdgenoot bijvoegen, ook wèl: maar dan eischen we ook dat de vrijwillige bijdragen der landskinderen zulk eene bronzen of marmeren hulde bewijzen: - als het alleen ten gerieve van eene enkele kunstenaars-vereeniging of van eenen enkelen kunstenaar geschiedt, dan wordt de hulde ongemeen beperkt van omvang en alles komt neder - op eene speculatie, die somtijds, blijkens de ondervinding, mislukt. Wilt ge met een geheele magt van brave en beste menschen tòch volhouden, dat het standbeeld een bewijs is of moet zijn, van nationale geestdrift en onverkoelde dankbaarheid, stem maar mede met de meerderheid; 't is altijd veiliger; gij zult er volstrekt niets bij verliezen, en men zal u bovendien nog wel een echt vaderlander noemen. Mogen wij hier, nevens het standbeeld van Göthe, den wijzen koning Salomo (die immers ook een standbeeld verdient?) aanhalen, in zijn' Prediker: ‘Wees niet al te regtvaardig, noch al te wijs, opdat ge niet verdervet?’
Danneckers Ariadne, in het museum van den heer Bethmann, is u, bij name, niet onbekend. Velen, die hier komen kijken, iets dat geheel anders is dan zien, vinden de aardigheid, om het keurig kunstwerk met een rooden gloed te bedekken (de zoldering is een vuurrood doorschijnend doek, om het witte beeld de natuurlijke vleeschkleur te geven) zeker zeer - mooi, en vergeten, dat zoo de leeuwin, waarop Ariadne rust, tevens wat heel rozenrood wordt. Een waar schoon beeld behoeft dergelijke goochelkunsten niet, om in zijne waarde gekend en geschat te worden. De Grieksche dame is uitmuntend zuiver uit 's kunstenaars hand te voorschijn gekomen; de vormen zijn meesterlijk, de houding niet gezocht, en het welligt al te jeugdig gelaat vol uitdrukking. Het roode halfduister, waarin gij u tegenover deze zwijgende dame blanche gehuld ziet, maakt een' zonder- | |
[pagina 460]
| |
lingen indruk; wij zagen het beeld met meer genoegen in het heldere, ongekleurde daglicht, en verlustigden ons aan de kunst, die het marmer doet leven.
Wat verlangt ge nog meer van de vrije onvrije rijksstad te weten? de groote, onwrikbare brug naar Sachsenhausen? of de prachtige winkels in de Zeil-Gasse? de welbekende hôtels? de rijk gestoffeerde boekwinkels? de bekoorlijke wandelperken buiten de stad? of de handel, de jaarlijksche mis? zoodat we eindelijk tot op de Frankforter zuurkool en worsten zouden afdalen? 't Is voor heden meer dan genoeg, de brief moet gesloten, en gelijkt waarlijk op een bonte lap, een bedelaarsdeken; zie maar toe om uit en met ons reis-mozaïek te regt te komen. Over weinige uren brengt ons de vuurwagen naar Heidelberg, en wij hopen ook dáár ons reisboek voort te zetten. Gedenk onzer in liefde en trouw! Uwe vrienden, Spiritus Asper en Lenis. |