| |
| |
| |
Eene leerrede uit Amsterdam.
Jezus op de Bruiloft te Kana. Leerrede over Joh. II: I-II, uitgesproken in het lokaal voor Evangelisatie Tecum habita, op Zondag den 22sten September 1850, door Ds.J. de Liefde.
Het ligt in den aard der zaak, dat wij op de leerrede uit Elberfeld eene uit Amsterdam laten volgen, mede van eenen Evangelieprediker, die zijn kerkgenootschap verliet, en thans als zelfstandig verkondiger des Goddelijken Woords optreedt, en voor de ingezetenen van de hoofdstad, geregeld, des Zondags en in de week leerredenen uitspreekt. Te voren predikte Ds. de Liefde, als Doopsgezind leeraar te Zutphen, later in of bij Elberfeld, thans wordt door hem in een bijzonder lokaal, onder den naam van Tecum habita (woon bij uzelven in), aan de Evangelisatie gearbeid. Wij leven in eenen gelukkigen tijd wat de vrijheid van godsdienst en godsdienstoefening betreft; 't is niet te ontkennen. De getuigenis van Paulus: ‘dat het woord Gods niet gebonden is’ gaat meer en meer in vervulling, en zooals de vrijheid van godsdienst en van onderwijs thans in ons vaderland grondwettiglijk is gewaarborgd, zouden wij hem, die zegt: ‘'t is nog niet genoeg’, gaarne een grondwettig slot voor den mond willen hangen. Voor jaren en eeuwen was het anders, de Staat was kerkvoogd geworden, en beheerde de geestelijke leerstellige fondsen der kerkgenootschappen, hield wel getrouw rekening, maar sneed somtijds zelfs de coupons van de rentebrieven af, als hij ze noodig had, en hield de pupillen in orde; als deze iet ofte wat eigenmagtig wilden handelen, kwam de heer voogd er dadelijk tusschen beiden, en wist de jongelieden tot bedaren te brengen. Thans heeft hij zijn ambt, in zooverre de openlijke orde en rust niet verstoord worden, nedergelegd. Het kerkvoogdijschap werd lastig en omslagtig, de waarde heer voogd is vrijzinnig geworden, en eerlijk en billijk tevens. Hij heeft de geestelijke goederen en effecten teruggegeven, en sprak: ‘kinderen! gij zult voortaan vrij zijn, doen en leeren wat gij verkiest, tracht het maar onderling goed met elkaâr te vinden, ik heb andere dingen in het hoofd’, en de vrije
godsdienstoefening werd ingeluid! Zonder te willen weten aan welke zijde onze lezers hier staan, verheugen wij ons in deze herziening der algemeene menschelijke grondwet, en weten dat er in een land als Nederland van die vrijheid geen ergerlijk misbruik gemaakt zal worden, en vereenigen ons in zooverre met den (zoogenaamden) grooten Frederik, die immers zeide; ‘Ik wensch dat in mijn land ieder God op zijne wijze diene en vereere’, daarom is het aan niemand kwalijk te nemen, als hij op zijne wijze God vereert, en op zijne wijze het Evangelie uitlegt en toepast, en op zijne wijze leerredenen uitgeeft in geheele of halve bundels, of als individu's, die voor 10 cents te bekomen zijn. De oude geestelijke dwingelandij, die de geesten en de tongen boeide, en op hen, die buiten de kerkgenootschappen traden, eene Oostenrijksche censuur toepaste, is, den hemel zij dank, geëindigd, men behoeft den waarden heer voogd (den Staat), niet eerst met den hoed in de hand permissie te vragen, of men het would Gods wel zóó en zóó
| |
| |
mag verkondigen, en dan, met nedergeslagen oogen in het portaal te wachten, wat de autoriteit gelieft te besluiten, en te concluderen. - Gods woord is vrij.
Wij zijn met magtige schreden voorwaarts gegaan, lezers, en kunnen en willen hier niet terug, daarom predikt de heer de Liefde evenzoo gerust, en zoo veilig, en zoo welgemoed voort, als ware hij vijf en twintig jaren leeraar bij de Gereformeerde kerk te Amsterdam geweest, maar of zijne uitgegevene leerrede over de bruiloft te Kana, inderdaad, tot zijne aanbeveling en vermeerdering der Evangeliesatie in Tecum habita op de Heerengracht te Amsterdam kan strekken, dàt is eene andere vraag, wij gelooven het eigenlijk niet.
De behandeling van het eerste wonder des Heeren, voor den kansel, is niet gemakkelijk; bovenal waar men zich met uitlegkundige vraagpunten inlaat, en met geweld verklaren wil wat onverklaarbaar is en blijft en blijven moet. Daarom vindt men bij de meeste leerredenen, over de bruiloft te Kana, de gewone voorstelling getrouwelijk terug, en wie hier iets nieuws wil leveren, stond willigt aan het gevaar bloot, om het goede oude te verwaarloozen. Ds. de Liefde blijft dan ook hier zeer veilig bij het oude; en dat is goed voor allen, voor hemzelven en voor zijne hoorders. Het eerste deel der rede is dus ook eene verplaatsing op het tooneel der gebeurtenis, ten tweede wordt de beduidenis van het beginsel der teekenen, waarmede de Heer zijne loopbaan opende, voorgesteld, en ten derde volgt de herinnering, voor wie deze beschouwing (maar welke?) vruchtbaar zijn kan. Ziedaar de goede, getrouwe, bekende drieledige partitie, waaraan onze voorvaders zich met verwonderlijke getrouwheid hebben weten te houden.
De inleiding behelst de bezwaren tegen Christus' gedrag, aanwezig op een bruiloft, zij zullen in het eerste deel der rede worden weggenomen.
De Heer verschijnt op eene bruiloft, en wel opeene bruiloft waar wijn gedronken wordt. ‘Maar de wijn?’ vraagt de prediker bedenkelijk. De zwarigheid wordt uit den weg geruimd: ‘De Schrift prijst den wijn aan, Rigt. IX en Ps. 104: ‘Bij de offerplegtigheden (lezen wij) des Ouden, en bij het kruisfeest des Nieuwen Verbonds, was en is de wijn onontbeerlijk, derhalve - ergo: hij is het ook bij eene goede welgeordende bruiloft.’ Welligt dat de voorstanders van matigheid en der matigheidsgenootschappen hier eene kleine aanmerking zouden maken en met het hoofd schudden. De gevolgtrekking is verbazend vreemd: omdat bij de offerplegtigheden en bij het kruisfeest de wijn onontbeerlijk is, daarom is hij het mede bij eene bruiloft!! O logica!
Bl. 5: ‘Het vleesch geworden Woord dronk mede van den wijn, dien Hij zelf geschapen had, tot eere Gods en tot verkwikking der menschen!’ Het is moeijelijk te zeggen wat hier meer treft, het quasi-vernuftige woordspel, of de dogmatische coup de force. Wij laten deze stelling voor de rekening des schrijvers; hij moge haar bewijzen en verdedigen, en als ze verder consequent wordt ontwikkeld, zien waarheen zij ons brengt; dan heeft het Woord telkens en onophoudelijk zijne eigene schepping genuttigd: de schepper geniet en verteert de schepping! Vervolgens verdedigt de prediker (en 't zal wel geheel noodeloos zijn) des Heeren gedrag op het bruiloftsfeest. Wie ergert zich niet, schaamt zich
| |
| |
niet, waar hij de vraag aizoo gesteld leest bl. 7: ‘Lezen wij dan, dat de Heer zich aan den wijn is te buiten gegaan?’ De prediker wil echter niet, dat de kinderen Gods al te schuw zijn, om het wereldsch genoegen te smaken, zij mogen wel eens even mede doen, maar met mate, wel te verstaan. ‘Van allen boom des hofs eet hij vrijelijk.’ De benaauwde kinderen Gods bevallen den prediker niet. Van harte toegestemd; ons evenmin.
Vervolgens wordt de schijnbaar harde rede, tot Maria gerigt: ‘Vrouwe, wat heb ik met u te doen,’ behoorlijk verzacht. Dit antwoord behelst dan eene berisping, althans eene gepaste teregtwijzing. In hoeverre echter de woorden: ‘Mijne ure is nog niet gekomen,’ verklaard kunnen worden, als: ‘de ure is nog niet gekomen, waarop Christus den grooten worstelstrijd met zijne vijanden zoude aanvangen,’ betwijfelen wij zeer. 't Is blijkbaar te ver gezocht. ‘Wij zien intusschen (vervolgt de prediker), dat alles wat de Heere Jezus doet, geen half werk is, maar volkomen en onverbeterlijk. Nu Hij wijn leverde (!), was het ook zeer goede en echte wijn. En geen wonder - want het kostte Hem slechts ééne gedachte - en met die ééne gedachte verrigtte Hij een werk, waartoe de zon eenen ganschen zomer noodig heeft.’ Op deze zelfde wijze poogde onder anderen de kerkvader Augustinus het wonder te verklaren. In hoeverre den Kerkvader en ook Ds. de Liefde na en met hem, dit werkelijk gelukt zij, blijve in het midden gelaten. ‘Maar zie! (sluit de uitlegging) maar zie! Hij deed een wonder, en daar schoot Zjne innerlijke heerlijkheid eenen straal naar buiten, en verlichtte voor een oogenblik den ganschen omtrek!’ Den ganschen omtrek? Ten minste zeer poëtisch opgevat. Genoeg wat de uitlegging van het ‘beginsel der teekenen’ betreft, wij gaan over tot de beduidenis.
De welbekende Hoogduitsche kanselredenaar Dräseke behandelde den Bijbeltekst, door den heer de Liefde mede gekozen, in dier voege, dat hij er over predikte: Wie der Christ aus Wasser Wein macht. Curieus genoeg, en zekerlijk niet als model voor den homileet aan te bevelen, voor wien de kansel te ernstig is, om daarop te - spelen. - De heer de Liefde wist ook al geen weg om tot eene toepassing te geraken, en er moest eene toepassing volgen, en wel eene, waarin de boetbazuin in Tecum habita kon geblazen worden. Hij vraagt: ‘Of de Heilige Geest, die over de geloovigen sedert is uitgestort, ons geenen dieperen zin in dit wonderteeken doet lezen, dan de toeschouwers er toen in vermoedden? (blz. 12) ‘Of (vervolgt hij) geven wij ons toe aan een al te spelend vernuft, wanneer wij in dit beginsel der teekenen een zinnebeeld aanschouwen, waarin de Heere het wezen en de strekking Zijner verschijning als in één gezigtspunt zamenvatte?’ Zinnebeeldig aldus. Maar waar is in het verhaal zelve, de grond en de aanleiding om dezen dieperen zin te vinden? ‘Laat ons met geestelijke oogen lezen’ zegt de prediker, ‘wat dit beginsel der teekenen ons heerlijks aanbiedt’ en nu is de slagboom der typische, of poëtisch mishandelende tekstverdraaijing opgeheven. Hoort slechts, de zaak is nu gevonden:
‘Het water is dikwerf in de Schrift het zinnebeeld der reinheid: water = dorheid, schraalheid, onvruchtbaarheid’ (juist omgekeerd, heer prediker! Het water is, vooral in 's Heilands redenen, het beeld van kracht, leven en wedergeboorte)
| |
| |
‘wijn = frischheid, kracht en leven’ en thans gaan we met volle zeilen in zee:
‘Op de bruiloft te Kana zien wij water in tegenstelling van wijn gebezigd.’ (Waar staat deze tegenstelling in den tekst?) ‘de Heere Jezus liet de vaten met water vullen, en veranderde het in wijn. Hiermede gaf Hij 't den geloovigen opmerker te kennen, dat Hij gekomen was om de schraalheid, dorheid, onvruchtbaarheid en doodheid dezer zondige wereld, tot overvloed, kracht, frischheid en leven te herscheppen.’ Is dit nu de diepere zin, uitgestort door den Heiligen Geest? Welnu, men bewijze ons dan, waar en hoedanig de tekst, eenigen den allerminsten grond oplevert voor deze opvatting? Wij wenschen te weten, waarop die diepere zin steunt, en loochenen volstrekt, dat de Heer, aan den bruiloftsdisch, in het allerminst gedacht heeft, aan de ‘dorheid, aan de doodheid der zonde’ maar zooals er staat, de heerlijkheid des Vaders wenschte te openbaren, en dien ten gevolge verklaren wij, dat de toepassing des predikers in alle deelen mislukt is, en hij zich aan de uitlegkundige waarheid grootelijks bezondigde; verder spreekt het van zelfs, dat het er nu dapper op los gaat, om de zondige water-wereld te tuchtigen, en dat de heer de Liefde ons wijn inschenkt, - wijn-azijn - die bitter genoeg is voor de Amsterdamsche kinderen Belials, die hem, - 't was juist in de kermisweek - aanhoorden. En nu de verdeeling der toepassing (blz.14.)
‘Vier bijzonderheden zijn het die den wijn eigen zijn in tegenoverstelling van het water. Hij bevat geest, hij is aangenaam van smaak en geur, hij is krachtig en verfrisschend, hij maakt blijmoedig en verheugd. Passen wij deze bijzonderheden op het geestelijk werk des Heeren in den zondaar toe, en merken wij op hoe ook Hij, door het geloof, het hart en het leven des menschen vervult met geest, liefelijkheid, kracht en vreugde.’ Gij ziet het, lezer! met verwondering en verbazing, waartoe het Evangeliesch verhaal den prediker gebragt heeft! Tot eene wijnroeijers- en wijnproevers-toepassing, tot eene ellendige speling van een valsch vernuft, en tot eene geheele afwijking van het geschiedkundig verhaal. Als dit de diepere zin is, door den Heiligen Geest geopenbaard, beklagen wij den armen Bijbel onder de handen van den Heer de Liefde; wij beklagen zijne hoorders en hemzelven nog het meest. Maar de zaak is hier te ernstig, wij doen, uit veler naam, hier meer dan beklagen; wij verklaren den man, die op dergelijke wijze met heilige zaken speelt, en eene parforce jagt maakt op regtzinnigheid, door het Woord Gods tot een speelbal zijner geestigheden te verlagen, voor onwaardig, om het Woord Gods te prediken, en toonen hem met den vinger aan, als een treurig en waarschuwend beeld van overdreven, onkundigen, verwerpelijken, geloofsijver. Wij teekenen slechts eenige zinsneden op, en leggen die ter beoordeeling aan de lezers voor:
Blz. 16. ‘Maar, sedert dat de Heere Jezus door het geloof, onze Verlosser is geworden, is het water in wijn veranderd door Zijne almagtige genade’ (eene eigenaardige transsubstantiatie!)
Blz. 17. ‘De wijn, wanneer hij door 's menschen aderen vliet, bestrijdt er alle zwakte, en verwekt een krachtig versch leven in de ledematen.’ (Matigheidsleden, voorwaarts, in het gelid, geeft hier vuur!) ‘De Heere Jezus door- | |
| |
dringt den geloovige even zoo met eenen krachtigen levenwekkenden geest.’
Eindelijk blz. 18. ‘Water, water is dit leven, zoolang de Heere Jezus er niet als een welkome gast wordt binnengelaten. Hij alleen brengt eene ware bestendige vreugde. Hij is des levens hartverheugende wijn. O! hoe verkwikkend is het voor de ziel, te midden der rampen en zorgen aan Zijne zijde aan te liggen, en eeuwigen troost te drinken van Zijne lippen!’
Ziedaar de beduidenis, de diepere zin, geopenbaard en uitgestort door den Heiligen Geest! Als men nog in onzen tijd, met het woord Gods op die wijze omspringt, en er een toepasselijk goochelspel uit vormt, èn om de hoorders te lokken, èn om den ouden vader Smytegelt of à Brakel, met zweetdroppels op het aangezigt, weder na te, streven en in te halen, beklagen wij eene Evangelisatie, die zich op deze water- en wijnachtige wijze aanbeveelt, doch nu nog eenige proefjes ('t beeld kan hier van den wijnproever zeer goed gebruikt) uit de eigenlijke opwekking, waar de welbekende vuurwerkers-methode des kanselredenaars wordt gevonden aan het slot:
blz. 19. ‘En hoe is het dan met u, mijne hoorders! Heeft de Heere Jezus bij u het water in wijn veranderd? Of zijn er hier ook, die van zulk eene verandering nog weinig of niets in zich bespeurd hebben?’
(Wat zullen de broeders en zusters bij die vraag gedacht, bespeurd hebben)?
blz. 19. Och! komt tot den Heere Jezus met uwe watervaten, en smeekt Hem, dat Hij ze vuile met kostelijken wijn!’
blz. 19. Wat is de reden dat uw water nog niet in wijn veranderd is?
blz. 20. Brengt Hem de watervaten. Gij zult ze vol wijns terug ontvangen. Doch ziet toe, dat die wijn niet weder met water gemengd worde!
blz. 20. Des menschen woord verandert wijn in water, maar het Woord des Heeren verandert water in wijn.
('t Is beide waarheid, en als er onder de hoorders bedriegelijke Amsterdamsche wijnkoopers aanwezig waren, zullen ze het eerste lid dezer stelling stilzwijgend hebben moeten beamen).
Maar, reeds genoeg over deze wijnpredikatie. Wij behoeven haar, luidens de medegedeelde proeven, niet verder te beoordeelen. Wij zien welk eene preekmethode de heer de Liefde gekozen heeft, en geschikt en noodig oordeelt voor een zeker gedeelte van Amstels ingezetenen: men weet dus wat hier te verwachten is, en kan er zijn nut mede doen. Er is eene zekere gelijkvormigheid in de beide leerredenen uit Elberfeld en uit Amsterdam, 't is de antiek-moderne wijze, om bij gebrek van eenvoudige, zuivere, verstaanbare, ongezochte Bijbeltaal, toch met iets anders, dat frappeert en klinkt voor den dag te komen, eene zekere renaissance-mode ook op den kansel, waar men de oude meubelen, wat opgewreven en zamengelapt, ten verkoop aanbiedt, en daarmede vermeent eene Evangelisatie te verkrijgen. Ieder hier ook het zijne, suum cuique. Blijve onze Nederlandsche theologie nog lang verschoond van meer dergelijke praktikale Bijbelmishandelingen!
Wij zouden schier durven vaststellen,
| |
| |
dat, èn de Evangeliesch-Luthersche gemeente, die zich mede de Herstelde noemt, èn de Doopsgezinde gemeente beide, niet zeer treurig en bekommerd zijn, dat deze twee predikers uit het kerkgenootschap zijn getreden, en nu een afzonderlijk pad bewandelen, waarop wij hun beiden, met Christelijke heilbede, alle mogelijke heil en vrede, vooral al het noodige licht toewenschen.
mastigoon.
|
|