| |
| |
| |
Kronijk van den dag.
September.
Binnenland. De opening van de zitting der Staten-Generaal, de troonrede, het adres van antwoord, de benoeming van presidenten voor beide Kamers, van dit alles haddeu wij gemeend thans verslag te zullen geven. Maar de zitting der Staten-Generaal is niet geopend; de door de Grondwet daartoe uitdrukkelijk bepaalde dag is voorbijgegaan, zonder door iets opmerkelijks te worden gekenmerkt, dan door den toevloed eener menigte vreemdelingen in de residentie, die onbekend waren gebleven met het uitstel der plegtigheid en, teleurgesteld in het verwachte kijkje, wederom moesten vertrekken. Het beteekent weinig, zou men kunnen zeggen, of de Kamers eenige weken vroeger of later worden geopend. Zeker, die verloren tijd is van weinig belang, maar de zaak biedt eenige andere gezigtspunten aan, die van meer belang zijn. Onder deze behoort de omstandigheid, dat een minister, wiens overgroote knapheid door zijne vrienden zoo zeer wordt geprezen, die door hen voor den eenigen man wordt gehouden, ten minste daarvoor wordt uitgegeven, die de milde bepalingen der Grondwet tot eene werkelijkheid kan maken en die de netelige punten van het regt van vereeniging, het onderwijs en de ministeriële verantwoordelijkheid door billijke en uitvoerbare wetten zal weten te regelen, bij eene gelegenheid waar het alleen aankwam om dagen op de vingers te tellen, tot eene zoodanige onbedachtzaamheid, vergissing of hoe men het noemen wil vervalt, dat hij geene keus heeft dan of, gelijk zeker dagblad van zijne vrienden het uitdrukt, eene ongerijmdheid te laten geschieden, of tegen een van de duidelijkste artikelen der Grondwet te handelen. Evenwel om den minister geen onregt te doen, hij heeft toch wel getoond op de vingers te kunnen tellen. Immers 9 September eerste vergadering der Provinciale Staten, 11 September verkiezing van de leden der Eerste Kamer, 16 September opening der zitting, geeft telkens eenige dagen tusschenverloop. Zoo moest het gaan.
- Hoe het zoo gaan zou, als, hetgeen bijna zeker was, de verkiezing van de leden der Provinciale Staten door noodzakelijke herkiezingen werd vertraagd, begreep niemand regt; maar men verbeeldde zich, dat een man van de knapheid des ministers deze zwarigheid wel zou bedacht hebben, en het oplossen daarvan die knapheid eens regt zou doen blijken, zoodat diegenen, die tot nog toe geen enkel bewijs van de groote bekwaamheid, welke zijne vrienden hem toeschrijven, hebben kunnen ontdekken, voor goed en wel beschaamd zouden zijn. In de meeste provincien zijn de Staten van oordeel, dat zij, terwijl slechts een ge- | |
| |
deelte, soms een klein gedeelte, hunner leden is benoemd, niet tot de keuzen voor de Eerste Kamer kunnen overgaan. Slechts in twee provinciën hebben de verkiezingen plaats met zoo weinig leden als er zijn, en deze leveren acht verkiezingen voor de Eerste Kamer op, bovendien van twijfelachtige geldigheid. Deze acht zullen bij de opening der Staten-Generaal hunne geheele Kamer representeren niet alleen, maar uit dat getal zal ook de Koning den president moeten benoemen. Zeker is dit eene ongerijmdheid, maar het schijnt toch zoo te zullen plaats hebben, want het programma van de opening der Staten-Generaal is reeds op de gewone wijs bekend gemaakt. Maar de minister ziet nu nog tijdig het bezwaar en de ongerijmdheid, en er verschijnt een Koninklijk besluit, waardoor, met overweging van art. 70 der Grondwet, volgens hetwelk de opening der Staten-Generaal op 16 Sept, en geen anderen dag van de 365 moest plaats hebben, deze tot 7 October wordt verschoven. De opening was door den onvolkomen uitslag van de verkiezingen voor de Provinciale Staten onmogelijk geworden - onmogelijk zonder eene ongerijmdheid - maar deze onmogelijkheid was vooraf, door eene berekening slechts een weinigje verder gaande dan het op de vingers tellen, wel te vermoeden geweest, en van een knap minister had men mogen verwachten, dat hij het bezwaar zou
hebben gezien en weten te vermijden. De hoop op het voordragen van wetten, waardoor de netelige onderwerpen, die nog behandeld moeten worden, behoorlijk worden geregeld, wetten waarbij vrijheid en orde tegelijk worden verzekerd, bandeloosheid en administratieve willekeur tegelijk worden tegengegaan, wetten zonder duisterheden en tegenstrijdigheden, die niet aan den eenen kant de zaak geheel onbestemd laten of aan den anderen kant onuitvoerbaar zijn, is door dit blijk hoe de minister zich vergissen en misrekenen kan, uiterst gering geworden. Zien wij echter hoe die vergissing of misrekening is hersteld, dan wordt de zaak nog bedenkelijker. De redenen voor het vaststellen van eenen bepaalden dag ter opening der Staten-Generaal liggen voor de hand; maar zal die bepaling iets beduiden en eventueel het bedoelde nut hebben, dan behoort zij zoo vast te staan, dat daarvan in geen geval wordt afgeweken. De reden van uitstel is thans, om het zoo eens te noemen, onschuldig, het uitstel zelf kort en van weinig belang; maar nu de stellige bepaling der Grondwet eens is overtreden, is ook de waarborg vervallen dat zij niet voor eene reden van geheel anderen aard en niet voor korten tijd ter zijde zal worden gezet. Bovendien het is eene stellige, uitdrukkelijke bepaling der Grondwet, welke thans, niet verzuimd of stilzwijgend onuitgevoerd gelaten, maar op eene heroïeke manier aan kant gezet is. Andere bepalingen mogen van uitgebreider strekking en grooter staatkundig gewigt zijn, als grondwettige instellingen hebben zij boven het thans overtredene artikel niets vooruit. In dit opzigt geldt het ook, dat met één gebod te schenden de geheele wet geschonden is, en in het belang van vrijheid, regt en vaderland is het te hopen, dat het gebeurde, hetwelk thans inderdaad onmogelijk te herstellen is, niet zal doorgelaten worden, zonder ernstig protest van de Staten-Generaal.
De opeenstapeling van gewigtige staatkundige gebeurtenissen, in den jongsten tijd, heeft ons doorgaans verpligt de geheele ruimte van ons verslag te besteden aan het aanstippen der voornaamste voor- | |
| |
vallen en omstandigheden, welke op het lot der volken van Europa van duurzamen invloed schenen te zullen zijn. Andere aangelegenheden en voorvallen van den dag moesten veelal op den achtergrond geplaatst of met stilzwijgen voorbijgegaan worden. Evenwel ging de menschheid, onder het woelen der partijen, haren stillen en grooten gang in wetenschappen en kunsten, in ontwikkeling van nijverheid, beschaving, verkeer tusschen volk en volk, in het uitbreiden van weldadige en godsdienstige instellingen, in alles wat in rustige tijden de hoofdzaak is en in de dagen, die wij sedert een paar jaren hebben beleefd, wel niet werd vergeten, maar minder openbaar werd besproken, daar omwentelingen, welke de geheele gedaante der maatschappij schenen te zullen veranderen, ieders aandacht trokken, en het eenigen tijd scheen alsof al het bestaande zou worden vernietigd, om daarvoor iets tot nog toe ongekends in de plaats te stellen. Thans is dat woelen bedaard, schoon wel niemand zal weten te voorspellen voor hoe lang; de verschillende partijen hopen of durven niet meer; slechts hier en daar duurt de worsteling tusschen vorsten en volken, tusschen willekeurig gezag, hetzij wereldlijk of geestelijk, en overspannen vrijheidszucht nog voort. In de politieke wereld bespeurt men eene verdooving en afmatting, welke datgene wat daarin nog omgaat, bij vroegere zooveel gerucht makende gebeurtenissen vergeleken, onbelangrijk, doet worden. De dagbladen vullen wederom hunne kolommen met datgene waarvoor het vroeger aan ruimte ontbrak, somtijds, bij gebrek aan andere stof, met onbeduidende berigten van plaatselijke voorvallen, of oude anecdoten, welke zij met eene geringe verandering hier of daar wederom op nieuw gebeurd laten zijn. In het laatste opzigt willen wij hun voorbeeld niet
volgen; liever bekennen wij opregt, dat het ons aan stof ontbrak om de gewone acht bladzijden te vullen, en lieten wij het overschietende papier wit blijven. Zoo ver is het echter nog niet gekomen. Ook buiten de politiek biedt onze tijd genoeg aan, dat niet slechts voor het oogenblik de aandacht verdient te trekken, maar ook voor de toekomst van gewigt kan en moet zijn, en wij verheugen ons ze lfs ruimte over te hebben om melding te maken van eene instelling in ons vaderland, waarvan de gedachte, zoo ver wij weten, oorspronkelijk is, en die voor de toekomst heilrijke vruchten belooft.
In het laatst van het afgeloopene jaar werd te Haarlem eene inrigting tot stand gebragt, aan welke de naam van Hulpbank werd gegeven, en die ten doel had om nijvere minvermogende lieden door geldelijke voorschotten in staat te stellen om hun brood te verdienen of hunne verdiensten uit te breiden. Deze inrigting werd onder toezigt van de Haarlemsche afdeeling der Nederlandsche maatschappij tot bevordering van nijverheid gesteld. Haar fonds werd bijeengebragt uit gestorte gelden van weldadige personen, waarvoor geene renten werden genoten. Alleen aan lieden, die konden lezen en schrijven, en geen onderstand genoten, zouden voorschotten worden verleend. Verder werd geëischt dat die voorschotten zouden moeten strekken tot een winstbelovend doel, hetwelk de aanvragers bepaald moesten opgeven, terwijl deze verder bewijzen zouden moeten inleveren, dat de gelden inderdaad tot het aangewezen doel werden gebruikt. Van zulk een voorschot, dat ten hoogste 100 gulden zou kunnen bedragen, zou wekelijks, te
| |
| |
beginnen niet de elfde week na de ontvangst, een veertigste gedeelte terug betaald moeten worden, en eerst na de geheele afbetaling zou denzelfden persoon een nieuw voorschot worden verleend.
Deze waren de eenvoudige regelen, met welke de heilzame inrigting voorloopig in werking werd gebragt. Korteling heeft het bestuur aan de leden verslag gedaan van die werking gedurende het eerste halfjaar van haar bestaan, en aanvankelijk mogt de uitslag gunstig en voor de toekomst bemoedigend genoemd worden. De bijeengebragte gelden bedroegen de aanzienlijke som van f 4350. Zoodra de opening der hulpbank was aangekondigd, had zich, gelijk wel te verwachten was, een zeer groot aantal personen aangemeld ter verkrijging van voorschotten, en het bestuur achtte het daarom raadzaam, behalve de bepalingen in het reglement reeds gemaakt, eenige bijzondere regelen ter beoordeeling der aanvragen vast te stellen. Aldus werd bepaald, 1o. dat de gelden der hulpbank in zekere gevallen ook zouden kunnen verleend worden tot uitbreiding van zaken; 2o. dat geene gelden verleend zouden worden tot betaling van achterstallige pacht, land- of huishuur, vermits de instelling niet het dekken van schulden, maar het ondersteunen bij een bepaald winstbelovend oogmerk ten doel had; 3o dat aan tappers, al hadden zij tevens ook een ander middel van bestaan, geene voorschotten zouden gedaan worden. Tevens werden geene voorschotten verstrekt dan na het inwinnen van persoonlijke inlichtingen. Alleen die aanvragers, wier omstandigheden met de bepalingen van het reglement strookten, die van onbesproken gedrag, bekenden ijver en werkzaamheid waren, en die gunstige vooruitzigten en degelijke borgen konden aanwijzen, werden geholpen. Bij het in acht nemen dezer regelen van voorzigtigheid, werden de aanvragen langzamerhand minder in getal, maar bevond het bestuur tevens dat zij degelijker en gepaster werden. In het halfjaar van Januarij tot Junij hebben 110 personen aanzoek gedaan en 38 daarvan voorschotten bekomen, gezamelijk ten bijdrage van f 2585. Onder die 38 personen waren 6 landbouwers, die een
voorschot verlangden tot het aankoopen van vee en hooi; 5 voor het poten van aardappelen; 4 groentenverkoopers, enz. Aan 18 der aanvragers werd f 100 verstrekt; aan 2 f 80, aan 1 f 60, aan 6 f 50, aan 1 f 30, aan 9 f 25 en aan 1 f 10. Met blijdschap verklaarde het bestuur, dat het tot nog toe geene enkele teleurstelling had ondervonden; dat geen enkel verzuim in de terugbetaling van het kapitaal of de voldoening der bepaalde renten de blijken van willekeur had gedragen, en men onderstellen mogt dat al het geld goed geplaatst was en den ondernemers voordeel had aangebragt, zoodat de leden van dat bestuur (die hunne menschlievende taak geheel belangeloos hebben aanvaard en met ijver volbrengen) met dankbaarheid voor het goede, dat reeds is gesticht, zich daardoor in hunne hoop op eenen gelukkigen voortgang gesterkt gevoelen.
Het te Haarlem gegeven voorbeeld heeft alreeds te Middelburg navolging gevonden en ook elders belangstelling opgewekt, zoodat men zich vleijen mag ook in andere steden dergelijke inrigtingen tot stand te zullen zien brengen.
Frankrijk. - Hoofdzakelijk bleef de aandacht op de reis van den President der republiek gevestigd, welke hoe langer hoe meer naar eene voormalige koninklijke rondreis begon te gelijken, met een paar
| |
| |
uitzonderingen evenwel, welke het valsche van zijne positie alsmede die van den tegenwoordigen toestand van Frankrijk doen in het oog vallen. De eerste dezer uitzonderingen vormen de redevoeringen door L. Napoleon hier en daar gehouden, en waarin hij zich blijkbaar schikt naar den geest der plaats waar hij het woord voert en zijn verlangen naar uitgebreidere magt òf bewimpelt, òf zoo duidelijk laat blijken als hij durft wagen. Hij geeft daarbij wel blijken van zekere behendigheid, maar die van hoogere eigenschappen zoekt men tot nog toe te vergeefs bij hem. De andere uitzondering vormen de vrijpostigheden, welke men zich hier en daar, blijkbaar met eene beleedigende bedoeling, jegens hem veroorlooft, gelijk te Nancy, waar een kapitein der nationale garde hem wilde dwingen om hem de hand te geven en leve de republiek te roepen.
Dit: ‘leve de republiek’ is thans, zonderling genoeg, als het ware een oproerleus geworden. Veelal werd zij op de plaatsen, die de President bezocht, door de nationale garde aangeheven, terwijl de linietroepen daarentegen: ‘leve Napoleon’ riepen, en de vijandige houding tusschen deze corpsen hier en daar zeer dreigend werd. Op sommige plaatsen is dan ook na de reis des Presidents de nationale on arde ontbonden. Hoedanig het degelijkste gedeelte des volks gezind is, zou nog betwijfeld kunnen worden, daar de kreten voor en tegen den President blijkbaar door ettelijke gehuurde schreeuwers worden aangeheven; op de meeste plaatsen schijnt echter de gezindheid der gezetene bevolking diepe onverschilligheid te wezen, en de poging om deze reis tot bewijs te kunnen doen strekken dat de bestendiging en uitbreiding van L. Napoleons gezag door geheel Frankrijk gewenscht en verlangd wordt, is deerlijk mislukt. Bij zijne terugkomst te Parijs, achtte hij het zelfs raadzaam, onverwacht, snel en stil naar het Elysée te rijden, en daardoor alleen ontsnapte hij de honende ontvangst, welke de democraten hem bereid hadden. Eene korte poos bleef het onzeker, of hij, nu de togt door de oostelijke departementen zoodanig was tegengevallen, ook nog de westelijke zou gaan bezoeken. Zijne vrienden schenen hem daar echter over het geheel eene betere ontvangst verzekerd te hebben, en van de gecommandeerde toejuiching, waarmede hij op de vloot te Cherbourg zou worden begroet, eenen buitengemeenen indruk te verwachten. Wederom onverwacht, snel en stil reed de President Parijs uit. Zijne ontvangst te Cherbourg was echter alles behalve bemoedigend; zijn rijtuig werd door een troep verdachte lieden omringd, die de Marseillaise en oproerige liedjes zongen. Naderhand ging het beter. Het stedelijk bestuur complimenteerde hem en gaf een prachtigen maaltijd, en op dezen maaltijd hield de President eene redevoering, tot welker voordragt hij voornamelijk daar
schijnt gekomen te zijn. Hij gewaagde van het vele dat men van de regering verwachtte, van de algemeene wenschen naar verbetering der middelen van gemeenschap, van zijne gezindheid om daaraan te voldoen, van de medewerking en het gezag welke hij daartoe noodig had, van de Napoleontische gezindheid van Cherbourg, en liet daarop deze merkwaardige tirade volgen: ‘Waarom heeft de Keizer, hoewel in menigvuldige oorlogen gewikkeld, Frankrijk tevens bedekt met werken van openbaar nut, die alleen reeds zijn naam onsterfelijk maken, en waarvan Cherbourg meer dan eenige andere plaats het sprekendst bewijs oplevert? De reden daarvan is, dat, zonder dat de kracht van zijnen geest iets daartoe heeft bijgedragen,
| |
| |
hij op een tijdstip is gekomen, waarop de natie, vermoeid van omwentelingen, hem de noodige magt in handen stelde, om de regeringloosheid te bedwingen, de partijen te breidelen en de algemeene belangen te bevorderen, buitenslands door het behalen van roem en eer, en binnenslands door krachtige aansporing en afdoende maatregelen.’ - Dit is zeker duidelijk genoeg gesproken. Wel bewust dat hij de middelmatigheid in eigen persoon is, wil L. Napoleon te verstaan geven, dat hem alleen eene even groote magt behoeft verleend te worden, om een man als zijn oom te worden en Frankrijk glans en welvaart terug te geven.
De Bonapartisten werden door deze officiële ontvangst en redevoeringen zoo zeer opgewonden, dat hunne bladen reeds luid victorie riepen, en terwijl zij vroeger voorspeld hadden, dat alles van zelf zou gaan, riepen zij nu, dat alles van zelf ging. In zeker opzigt hadden zij ook gelijk, het scheepsvolk op de vloot riep, toen de President die kwam inspecteren zevenmaal: ‘Leve de President,’ wel is waar op het fluitje van den bootsman, maar overigens van zelf. Hierbij bepaalde zich dan ook de victorie der Bonapartisten. Bij de terugkomst des Presidents te Parijs overdreven zij hunne zegevierende blijdschap zoo zeer, dat de zegepraal in eene beschaming veranderde. Het Bonapartisch genootschap Dix Décembre had een troep schreeuwers besteld om hem bij zijne aankomst te verwelkomen, en deze lieden gingen in hunnen ijver zoo ver, dat zij, vergramd dewijl zij bij de menigte geen bijval vonden, de omstanders met stokslagen mishandelden. Grove ongeregeldheden waren hiervan het gevolg, en de houding der policie daarbij gaf reden tot algemeene verontwaardiging. De permanente commissie der Wetgevende Vergadering heeft zich de zaak aangetrokken en de minister Baroche is genoodzaakt geweest zijne heimelijke vrienden te verloochenen en een regterlijk onderzoek te beloven. Waarschijnlijk zal dit onderzoek wel op niets uitloopen, maar men is algemeen van gedachten dat het voorgevallene de zaak des Presidents reeds zoo zeer heeft benadeeld als zijne ergste vijanden slechts konden verlangen.
Onder de hand had het ministerie, gelijk men weet, de departementale raden aangezet, om verzoekschriften ter herziening der constitutie en verlenging van de magt des Presidents in te zenden. Ook deze maatregel heeft geenszins aan het doel beantwoord. Van de 85 departementale raden zijn 21 uiteengegaan zonder de zaak te behandelen, 10 hebben de voorstellen tot herziening verworpen, en 2 hebben bepaald aangedrongen op de handhaving der constitutie. In het geheel hebben 33 raden zich ongezind getoond om (gelijk de republiekeinsche bladen het uitdrukken) deel te nemen aan de kuiperijen van hen, die belang hebben bij eene wijziging der constitutie. Van de overige 49 departementale raden hebben 29 de herziening verlangd, mits op den wettigen weg; 3 hebben daarbij bepaalde onderwerpen aangeroerd en vooral de verordening dat de President niet weder zal worden ingekozen; 11 verlangden eenvoudig eene herziening, 5 voegden den wensch van spoed daarbij, 4 wilden niet bepaald om herziening verzoeken; niet meer dan één, de Raad van Corsica, verlangde uitdrukkelijk dat het gezag van Lodewijk Napoleon zou worden verlengd.
Wij hebben vroeger melding gemaakt van de stoute en ergerlijke taal, welke het blad der ultramontaansche geestelijkheid l'Univers sedert eenigen tijd voerde. Met
| |
| |
wanhopige inspanning poogde de partij, onder wier invloed dit blad staat, Frankrijk terug te voeren tot den tijd toen de Jezuïeten oppermagtig heerschten en het domste bijgeloof alle standen der maatschappij vervulde. Onverwacht heeft deze partij eenen openlijken bestrijder gevonden in den Aartsbisschop van Parijs. In een uitgevaardigd mandement heeft deze prelaat de schrijvers bestraft over den ophef, waarmede zij de wonderen der Heilige Maagd van Rimini verkondigen, met de aanmerking dat niemand wonderen mag verkondigen dan de zoodanige, welke de kerk na naauwkeurig onderzoek waarachtig heeft bevonden, ten einde geene aanleiding te geven om kerk en geestelijkheid in een bespottelijk daglicht te stellen, terwijl tevens de heftigheid, waarmede het dagblad de Inquisitie verdedigde, hoogst ongeraden, ongepast en gevaarlijk wordt genoemd. Ten slotte verklaart de Aartsbisschop dat hij, indien deze zijne vermaning geen gehoor vindt, met betamelijke gestrengheid alle kerkelijke middelen zal te baat nemen, welke strekken kunnen om weerbarstige kinderen teregt te brengen. De schrijvers van l'Univers hebben deze bestraffing beantwoord met de verklaring, dat zij zich voorshands zouden onderwerpen, maar zich persoonlijk op de uitspraak van den Paus beroepen, en dit ook werkelijk gedaan. Kort na het uitvaardigen van zijn mandement heeft de Aartsbisschop ook de uitstallingen in de kerken verboden, waar verhalen van wonderen, gewijde ringen enz. verkocht werden. Men is zeer benieuwd naar de uitspraak van den Paus, te meer daar deze onlangs verlof heeft gegeven om het zoogenaamde wonderdadige Mariabeeld plegtig met eene gouden kroon te versieren.
Duitsche Staten. - De oorlog in het Sleeswijksche is door de Holsteiners hervat, maar met weinig gunstig gevolg. Intusschen heeft er slechts een gevecht van eenig belang plaats gehad, en daar de Denen eenige stellingen hebben ontruimd en verder in hunne verschansingen zijn gebleven, kunnen de Holsteiners zich de overwinning toeschrijven. Op den eindelijken uitslag van den krijg kan het gebeurde echter van geen invloed zijn, en de staat der zaken blijft gelijk vroeger.
De poging om het Duitsche Verbond te doen herleven is nu werkelijk aangewend. Te Frankfort heeft zich inderdaad de Engere Raad geconstitueerd, maar zeer stil en zonder eenige plegtigheid, terwijl ook van zijne werkzaamheden nog niets gebleken is.
In Keur-Hessen is de bestaande spanning, gelijk lang gevreesd werd, tot eene uitbarsting gekomen, maar op eene wijs, gelijk tot nog toe nergens is geschied. In de nieuw benoemde stenden-vergadering bleek het ministerie Hassenpflug geen enkelen voorstander te hebben. Het door de regering gevraagde verlof tot inning der belastingen werd verworpen, en daarop de stenden-vergadering wederom ontbonden. Tegelijk besloot het ministerie de belastingen voortdurend te blijven innen; de permanente commissie der stendenvergadering beantwoordde dezen maatregel met eene verklaring van onwettigheid, een verbod aan de ambtenaren en eene aanklagt van het ministerie. Het ministerie hield echter nog vol, kondigde den staat van beleg af, diende aanklagten in, wilde de militaire magt gebruiken om de uitgaaf en verzending van dagbladen te verhinderen. Wederom herhaalde de commissie hare verklaring en verbod, en noch bij de regeringsbeambten noch bij de regterlijke of militaire magt vond het ministerie gehoorzaamheid
| |
| |
of medewerking. Een policie-commissaris, die de hand leende om zijne maatregelen ten uitvoer te leggen, werd in hechtenis genomen. Terwijl overal eene zigtbare spanning heerschte, maar zonder dat eenige ongeregeldheden hadden plaats gehad, nam de Keurvorst met zijne gehate ministers de wijk buiten 's lands. Op het grondgebied van Pruissen, waar hij wegens het bestelen eener staatskas tot gevangenisstraf is veroordeeld, liep Hassenpflug gevaar van in hechtenis te worden genomen. De Keurvorst wil den zetel der regering naar elders verplaatsen; reeds verscheidene Duitsche steden heeft hij rondgedoold en hier en daar hulp gezocht, zonder die te vinden. Met gespannen verwachting ziet men de ontknooping dezer ingewikkelde aangelegenheid te gemoet, welke in Duitschland des te meer de aandacht trekt dewijl het daar anders geheel aan staatkundig nieuws van eenig belang ontbreekt.
Engeland. - De gewezen koning van Frankrijk, Lodewijk Philips, is in het land zijner ballingschap overleden, en zijn dood heeft de dagbladen voor een paar dagen stof tot schrijven gegeven. Aan onhandige lofredenen heeft het daarbij niet ontbroken. Hoewel de gedachte aan den levensloop van den voor zijne misslagen zwaar gestraften vorst wel geschikt is ons tot ernstig nadenken te stemmen, kan men zich toch bijna niet van een glimlach onthouden, als het Journal des Débats in eene overdrevene lof- en klaagrede ook verkiest te zeggen: Niet alleen heeft Lodewijk Philips zijn leven in ballingschap geëindigd, maar de ballingschap heeft dat leven verkort. Daar de vorst den ouderdom van bijna 77 jaren heeft bereikt, herinnert deze uitboezeming van zijnen aanhanger, meer komiek dan roerend, aan een bekende almanaksanecdote.
Geene geringe opschudding heeft het onthaal veroorzaakt, dat de Oostenrijksche generaal Haynau, die in Engeland zelden werd genoemd zonder de bijgevoegde eertitels van the men-butcher and women-whipper (de menschen-slagter en vrouwen-geeselaar) in eene Londensche bierbrouwerij heeft ontvangen. Door de ruwe brouwersgasten herkend, is hij ter naauwernood levend, maar niet ongedeerd hunne handen ontkomen. Een paar Engelsche dagbladen spreken over dit voorval met de gepaste deftige verontwaardiging, de andere algemeen op eenen toon, waaruit men duidelijk kan opmaken welk eene vurige verfoeijing elk Engelschman tegen den beul van Hongarije bezielt, en hoe zelfs diegenen, die het gebeurde volgens beginselen van regt en orde afkeuren, zich heimelijk verheugen dat de echte John Bull hem op zulk eene gevoelige wijs zijne gezindheid heeft doen gewaar worden. Haynau heeft dadelijk Engeland geruimd, en ook op zijne verdere reis heeft het hem, nu eens de leus gegeven was, niet aan bewijzen ontbroken dat zijne faam door geheel Europa heeft geklonken en overal denzelfden indruk nagelaten.
|
|