| |
Extra familiare brieven aan een vriend, uit en over Duitschland. - Elberfeld - Baden-Baden. Impressions de voyage.
Vervolg. Zie Tijdspiegel 1850, II, blz. 211.
II.
Het Missionshaus te Barmen. - De natuur en de mensch. - Oirbaar maken. - Eene onvorstelijke retraite. - Bloemengroet en bloementaal. - Een collegiekamer zonder academie. - De zendeling. - De geïllustreerde geleerde zalen. - Chronologie der aangezigten. - Eene echt Oostersche galerij en eigenaardige tentoonstelling. - De broeders hier ginds en hier boven. - De heer Wallmann. - Licht in het hoofd, liefde in het hart. - Veelzijdig Christendom. - Een museum van natuurlijke-wilden-historie. - Der zendelingen album. - Desunirte kerkelijke Union. - Krummacher. - Kohlbrügge. - De Liefde. - Communistische oprakeling. - Vijandelijke voorposten. - Een veilige afleider. - De schrijvers als wasklompen. - Belofte van beterschap. - Keulen in het gezigt.
Elberfeld,... Augustus.
Gij verwacht teregt van ons ten minste eenige beschrijving, tant soit peu, van het bekende Missionshaus te Barmen, alwaar wij zoo even een bezoek hebben afgelegd, en tevens een' dapperen rid deden, door en om Gemarke, Wichlinghausen, waarom niet? De indruk is zoo weldadig, en stemde zoo volmaakt overeen met de krachtige, bloeijende natuur, die ons toelachte, dat wij u in eene aangename en gelukkige stemming dit blad als in den schoot werpen en beginnen te schrijven. Cultuur der schepping en cultuur der menschen maken een eigenaardig welluidend akkoord uit, een paar lichtstralen, die zich onderling doordringen en versterken, en zouden we het Christelijk zendelingswerk niet in de
| |
| |
hoogste mate veredeling, ontwikkeling der nog verduisterde menschheid mogen noemen? Het Christendom maakt de geslachten, de tijden oirbaar, langzaam en krachtig - niet als met de heete Guano, maar als met zonnegloed en regendrop, beide van boven. Als ge het zendelingshuis te Barmen begroet, zooals het daar ligt, tamelijk hoog, afgezonderd, een Protestantsch klooster in den meest onkloosterlijken zin, een echt broederhuis, zonder den al te sterk uitgedrukten Hernhutterschen geest, dan zondet gij reeds door de lieve, stille woning, voor de goede zaak eenigzins gewonnen kunnen worden - daar verbeidt u het eenvoudige, blanke huis, op een eenigzins verheven terras gelegen, ruim een half uur van het gonzende en bezige Elberfeld, eene ware retraite, geen vorstelijk Sanssouci; want de allerhoogste belangen der menschheid worden daar binnen die nederige muren behartigd. Is het u (wij nemen u altijd in gedachte met ons mede), is het u niet aangenaam, dat het gesticht in een bloemenperk als ingesloten ligt, en waar gij de weinige trappen opklimt, de welsprekende tolken der liefde en onschuld u hunne geurige kelken aanbieden, even alsof ge hier reeds een zinnebeeld moest zien hier buiten, van het liefdewerk dat daar binnen gedreven, en altijd weder opgewekt wordt? Gij staat met ons inde tamelijk groote leeszaal ter regterhand: de eerste indruk is die van een collegiekamer, daar op den achtergrond, een katheder, en hier vooraan, bij de vensters, eenige houten banken, waarop wij eenige Duitsche Bijbels vonden, die al de kenteekenen droegen, dat zij vlijtig en dagelijks gebruikt werden. Hier worden de lessen en de godsdienstige voorlezingen gehouden voor de zendelingen, die uit het schoone en vruchtbare Barmen, thans reeds het levende Woord Gods, hieraan Afrika's zuiderspits, daar op Borneo's uitgestrekte vlakten verkondigen. Hier, aan deze plaats, dachten wij, moet de kracht en de gloed van het Evangelie in de borst van
ongeschokte en welberaden jonge mannen worden gestort, opdat ze, op den afstand van duizend en nog eens duizend mijlen, het gewigtig apostelambt der eerste kerk weder doen herleven, en niet schromen om het licht der waarheid in den heidenschen nacht te brengen. Er lag een zeker gevoel van het verhevene, van het Christelijk verhevene, in de aanschouwing der toen ledige spreekzaal, die getuige moet geweest zijn, en is van vele groote, zielverheffende aandoeningen, waar de onderwijzer den kloeken zendeling als met den vinger naar het Zuiden en Oosten heen wijst, zeggende: ‘ga heen en maak u op, om uwen Heer daar te brengen, waar gij in de kracht des Heeren den afgod moet verbrijzelen.’ Nu weet ge (denk slechts aan de akademiezaal te Leiden, of aan het Amsterdamsch athenaeum), dat men de pii manes der geleerde en getabberde voorvaderen, op doek en op paneel aan de muren vereert, en de chronologie der gelaatstrekken zoo gaarne terugvindt in een dergelijke permanente tentoonstelling der letterhelden. Hier herinnert ge u aan ‘de menschenschaduwen in olij geconfijt’ van vader Huygens, welnu, ook de spreekzaal van het zendelings instituut heeft eene dergelijke eigenaardige expositie; juist niet van geleerde mannen, ze zullen er zekerlijk ook wel onder te vinden zijn, maar eene groote menigte van portretten, sommige zeer kunsteloos geteekend, der verschillende zendelingen die uit deze werk plaatsen naar de afgelegen werelddeelen heentogen. - Ziet ge niet die kalme, ernstige, trouwhartige Germaansche gelaatstrekken der broeders?
| |
| |
Velen hadden hunne levens- en reisgezellinnen naast zich, hier eenige in Afrikaansche kleeding, ginds als mandarijnen vreemd opgetooid, daar in het eenigzins beschaafd Dajakkers-kostuum, en hier weder teekeningen en schetsen van hoogsteenvoudige kerken, neen, liever bedehuisjes of- schuren, met riet gedekt en omschaduwd met het hooge, breede, spichtige blad der Oostersche reuzengewassen, waarlijk eene schoone, eene eigenaardige hulde, gebragt aan de afwezende broeders en zusters zendelingen, die dit album eens hebben overgezonden, die ook hier aan de muren blijven voortleven, een memento mei voor den nog aanwezigen zendeling, wiens oog niet zonder deelneming en weemoed op de gelaatstrekken der werkende broeders rust, ja ook een memento mori; want onze vriendelijke gids hier, over wien ik nu spreken zal, toonde ons hier en daar met den vinger sommige der Christelijke vrienden aan, maar voegde er ernstig bij: ‘deze, ook deze, is reeds bij zijnen Heer, zij bezweken, maar wij hebben ze nog lief.’
De heer Wallman, directeur van het gesticht, protestantsch geestelijke, kwam ons, bij het onverwacht bezoek, met gulle vriendelijkheid tegemoet, en opende met den mond het hart. Hij doorwandelde met ons de zoo even genoemde belangrijke galerij, en deelde menige merkwaardige bijzonderheid mede aangaande het zendelingswerk. Er waren thans slechts acht kweekelingen; men kon er in het gesticht omstreeks vijf en twintig opnemen - bemoedigend en opbeurend waren over het algemeen de berigten, die er van de afwezende broeders werden ontvangen. De heer Wallman, een echt praktisch geestelijke, en zeer naauwkeurig bekend met de vereischten van den waren zendeling en de behoeften der heidenen, ontveinsde de bezwaren en teleurstellingen niet, welke aan het groote en goede werk verknocht waren. Hij schetste ons in krachtige en welsprekende taal de groote voorwaarde der heidenbekeering: het reine woord Gods in deszelfs veelzijdigen invloed. Hij begreep dat de ontwikkeling van den geheelen mensch, van den zedelijken, den maatschappelijken, den burger, tegelijk met de ontwikkeling van den geloofsmensch moest plaats grijpen. Hij was overtuigd, dat Bijbel en school, tegelijk met elkaâr op den woesten bodem der ongeloovige wereld moesten opbloeijen, en dat ook het praktische, werkzame leven de innige overtuiging der geopenbaarde waarheden moest ondersteunen, en de eigenlijke waarde geven. Hoe veel beter zulk een woord, dat wijsheid kracht en leven ademde, dan de holklinkende theorie van den miltzuchtigen dweeper, die de zielaangrijpende bede: ‘Vader! Uw rijk kome’ nooit begrijpt of begrijpen wil, en als wegzinkt en wegnevelt in droom en waan. Hoe gaarne volgden wij onzen vriendelijken gids in het kleine, nette museum, waar de verschillende voorwerpen uit de afgelegene werelddeelen in eigenaardige afwisseling, waren geplaatst. Hier de opgezette alligator, de reusachtige hippopotame,
daar de kleeding, het krijgstuig, de muzijkinstrumenten der wilden, het bonte gewaad van den Mandarijn, de offerstokjes, de afgoden der Chinezen, de verbazend kleine schoenen der Chinesche dames. 't Was een blik in de wereld der heidenen, geschenken der wakkere broeders aan hun voormalig stil en bekoorlijk landhuis, waarheen zeer zekerlijk menigeen uit hun midden een blik en een gebed voll Sehnsucht zal toezenden, en menigeen ook niet terugkeerde, maar het nederige en stille graf vond, in Afrikas
| |
| |
heeten grond, in Borneo's brandend zand. Wilt gij nadere kennis met den heer Wallmann maken, zoo verwijzen we u naar zijn werkje: ‘het Evangelie onder de Heidenen’ met een voorberigt van den kundigen heer Hiebink, en naar het Barmer Missions-blatt. Wat ik u verder over den tegenwoordigen kerkelijk- geestelijken toestand van Elberfeld en het Wupperthal kan mededeelen, zal ik in beknopte woorden trachten zamen te vatten: veel duisternis ook hier, weinig licht; de wakkere heer Wallmann verzekerde ons, dat de zuivere Protestantsche kerk in deze zoo rijk gezegende landstreek van meer dan ééne zijde bedreigd wordt: de zoogenaamde Union der twee zusterkerken in het Pruissische Duitschland, de Gereformeerde en Luthersche, had reeds op meer dan ééne plaats eene werkelijke Desunion teweeg gebragt; er behoort meer toe, om twee kerken of kerkgenootschappen te uniren, dan een Koninklijk bevel, of een kabinets-placet. Men wil zijne oude regten handhaven, en niet laten varen; de Hervormde kerk aan de boorden van de Wupper schijnt bij voorkeur ten doel te staan aan gedurige schokken en tribulatiën. - De invloed van den befaamden prediker Krummacher was aldaar, sedert zijne verplaatsing naar Berlijn, merkelijk afgenomen. Het oud leerstellig element der Luthersche kerkbelijdenis heeft thans weder de overhand; daarenboven staat de prediker Kohlbrügge op een eenigzins afgezonderd kerkelijk gebied, en vormt weder eene eigenaardige straalbreking der oud-Gereformeerde kerk, waarin zeer weinig is overgebleven van het voormalig Hersteld-Luthersch orthodoxisme; de prediker de Liefde, bekend door zijne strenge baptistische begrippen, waarvan Zutphen de herinnering nog bewaart, ontweek, 't is u wel bekend, de nevelen van het Wupperthal, en legt thans op nieuw zijne overtuiging bloot voor een gedeelte van Amsterdam's regtzinnige gemeente, zonder
evenwel het streng Doopsgezinde beginsel, voor als nog, in den vorm eener geheele onderdompeling der volwassenen, bepaaldelijk op den voorgrond te stellen: wat later gebeuren kan, weten we niet; daarenboven heerscht in het nijvere en fabriekmatige Elberfeld, helaas, de nog niet gefnuikte communistische geest, bovenal onder de mindere standen. Somtijds slaan hier de vlammen uit onder de heete asch, en vermanen de geestelijke en wereldlijke, de getabberde en gewapende brandspuitgasten, tot voortdurende waakzaamheid. Wilt ge daar eindelijk nog bijvoegen, dat de Katholieke kerk ook hier in het Protestantsche land, bij uitnemendheid, hare loopgraven meer en meer voortzet en doorgraaft, en met de altoosdurend gistende en strijdende Protestantsche kerk haar bijzonder voordeel weet te doen, dan, waarde vriend, hebt ge zekerlijk geen zeer aangenaam, opbeurend tafereel van het kerkelijk Elberfeld. Onze vijanden, verhaalde de heer Wallmann, en wel onder de Protestanten, zetten hunne voorposten reeds verder en verder uit. Wij worden hier van twee zijden bedreigd, de Baptisten en de Irvingianen rukken ook op ons aan, en als we niet in gesloten gelederen deze naderende legermagten het hoofd weten te bieden, zal ook hier het treurig verschijnsel in de godsdienstige wereld, waarvan Hamburg en Berlijn getuigen waren, herhaald worden. Hoe onzijdig, eenvoudig en wel bevestigd staat het stille en vriendelijke Missionshaus daar, als tegen den vruchtbaren bergrug aangeleund, in bezit van werkzame en verstandige geloofskracht, een gewaarborgde afleider bij al de opvolgende donderbuijen, welke over het Wupperthal
| |
| |
zullen heentrekken. Wij erkennen wel de leemten, de gebreken in onze vaderlandsche Christelijke kerk; maar durven ons toch nog meten met het buitenland. Moge eens liefde en vrede alom heerschen, en allen vereenigen, naar den wil en de belofte des Heeren! Welk een ernstige brief, zult ge nu zeggen, en te regt, wij beloven u, bij eene eerstvolgende gelegenheid, in eenen anderen toon te schrijven, gij weet, wij menschenkinderen zijn even als de wasklomp, en nemen den indruk over en aan, dien de buitenwereld, de natuur en de menschen ons instempelen; komt de warme adem van het woelende leven, dan verdwijnt het tijdelijke merk, en wij zullen u na den ernst, weder scherts aanbieden, al naardat het valt, zeide de opmerkzame Tijl, eerwaardiger gedachtenis, tot het moedertje. Over weinige uren maken we ons reisvaardig naar de aartbisschoppelijke stad, en wenschen u, tusschen de grijze muren, weldra een schriftelijken groet te brengen, die u thans reeds wordt aangeboden van
Uwe getrouwe vrienden:
Spiritus Asper en Lenis.
|
|