| |
| |
| |
Mengelwerk.
II. De toestand van Europa uit een staatkundig oogpunt beschouwd.
Zoo men met een onpartijdig oog de gebeurtenissen, die sedert degroote schokken van 1848, in ons werelddeel hebben plaats gehad, opmerkzaam nagaat, ontdekt men duidelijk, dat zij eene strekking hadden, die der ware vrijheid en den vooruitgang, die op langzame verbetering der staatsinstellingen gegrond zijn, eer na- dan voordeelig waren. Een tijdperk van terugwerking, of zooals men het thans noemt van reactie, is dat der omwenteling opgevolgd, en dit kan uit den aard der zaak niet anders zijn: want, daar men in het gevaar verkeerd heeft, van niet alleen de staatsinrigtingen, maar zelfs de grondslagen der maatschappelijke zamenleving te zien omverwerpen, is men wel genoodzaakt geweest, ter beteugeling der kwalijk gezinden maatregelen te nemen, die voor eene liberale staatsontwikkeling nadeelig toeschijnen. Het is nu gegaan zooals het immer plaats had, de omwentelingsgeest heeft den wezenlijken staatkundigen vooruitgang voor jaren teruggezet.
Zonder ons in staatkundig-wijsgeerige bespiegelingen te verdiepen, is het echter noodig, tot regt verstand van hetgeen wij onder onze oogen hebben zien gebeuren, den aard en de bestanddeelen der staatkundige ontwikkeling en vooruitgang eenigzins van nabij te beschouwen. Iedere staat is uit twee verschillende bestanddeelen zamengesteld, namelijk: uit blijvende en onveranderlijke, die uit de gezellige natuur van den mensch zelve voortspruiten, en dus aan geene verandering of afschaffing kunnen onderhevig zijn: dit zijn de maatschappelijke instellingen van het gezin, den eigendom, en het gezag der wet, als de erkende uitdrukking van den algemeenen wil, waarop de kracht der regering gegrond moet zijn; en uit veranderlijke, die volgens den graad van beschaving en de behoeften der eeuw gewijzigd, verbeterd, of wel geheel afgeschaft hunnen worden, waardoor de Staat met de ontwikkeling des tijds medegaat, en de uitdrukking wordt van de hoogte waarop de geest der menschheid geklommen is. Doch die wijzigingen, verbeteringen en afschaffing, moeten niet plotselijk door het geweld der omwenteling, maar langzaam door middel der wettelijke hervorming plaats grijpen, wil men op den weg der staatkundige ontwikkeling blijven voortgaan, en geen gevaar loopen, van met het verjaarde en gebrekkige, het goede en heilzame te zien ondergaan. Zoo een Staat niet van tijd tot tijd in zijne veranderlijke bestanddeelen door gepaste hervormingen verbeterd wordt, wordt hij eenmaal door het blind geweld van den omwentelingsgeest omvergeworpen, of wordt
| |
| |
eindelijk rijp voor een wissen ondergang, evenzoo is het, als hij in zijne maatschappelijke bestanddeelen wordt aangetast, hij sterft dan aan geenen langzaam aankomenden, maar aan eenen plotselingen dood.
Indien wij ons in den toestand van ons werelddeel vóór de uitbarsting der omwentelingskoorts terugdenken, zien wij over het algemeen de verschillende Staten meer of min op den weg des vooruitgangs door hervorming bloeijende, en eene tijdelijke welvaart deelachtig worden. Er bestonden misbruiken, en wanneer hebben die niet, en zullen die niet bestaan; er waren onvolkomenheden, maar er zal wel nooit een volkomen toestand plaats grijpen; doch er bestonden zeker geene stoffelijke en wezenlijke oorzaken, die de omwenteling van 1848 niet alleen niet wettigden, dat trouwens ook nimmer het geval kan zijn, maar die haar, zooals die van 1789, vooruit te zien, en onvermijdelijk deden zijn. Zonder lofredenaars van het verledene te wezen, houden wij vol, dat de toestand van de Europesche staten, niet alleen in wat de materiëele welvaart aangaat, maar voornamelijk wat den echt vrijzinnigen staatkundigen vooruitgang aanbelangt, in 1847 veel voordeeliger was dan thans, nu er wel eene schijnbare kalmte teruggekeerd is, maar vele der brandstoffen, met zooveel moeite half gebluscht, nog blijven voortsmeulen, om bij de minste windvlaag weder op nieuw uit te barsten.
Van 1830 tot 1848 was er eene ontwikkeling in de staatsvormen van de Europesche maatschappijen merkbaar. De terugwerking die er vroeger plaats had, onder den naam van Heilig Verbond, dat weldra in eene Pentarchie ontaardde, was in hare kracht gebroken, en de vorm van regering die het meest met den geest der 19de eeuw overeenkomt, de vertegenwoordigende of de constitutioneele monarchie, kwam meer en meer tot eene echt vrijzinnige ontwikkeling, en daar, waar de absolute alleenheersching nog plaats vond, zooals in Pruissen en Oostenrijk, werd zij door liberale burgerlijke instellingen, en eene zachte en voor het stoffelijk welzijn wakende wijze van bestuur, eindelijk tot eenen constitutioneelen regeringsvorm voorbereid. Men zoude weldra zoowel daar als hier genoodzaakt geworden zijn aan de eischen der al meer doordringende politische beschaving toe te geven, al mogt de Koning, en een in het volstrekt regeren vergrijsd staatsman, weinig genegen zijn hieraan met opregtheid toe te geven.
Maar heeft de constitutioneele monarchie wel die vruchten opgeleverd, die de voorstanders daarvan met zooveel ophef deden verwachten? Doch is de teleurstelling hierin niet meer gelegen in de personen, dan in de instellingen? Waren de regeringen hierin altijd ter goeder trouw, de ministerien alleen voor het algemeen belang werkzaam, de vertegenwoordigers altijd van hunnen heiligen pligt doordrongen? Frankrijk heeft sedert 1830 ons het tafereel van al de onvolkomenheden van dien regeringsvorm opgeleverd, en die meest allen uit de persoonlijke gebreken van hen die haar in werking moesten brengen voortvloeiden. Dat Louis Philippe zich aan de neiging van iederen vorst overgaf om zijn gezag uit te breiden, is hem niet ten kwade te duiden, omdat eene monarchale constitutioneele regering, als zij slechts eene republiek onder het masker van eene representatieve alleenheersching zijn moet, eigenlijk eene onmogelijkheid is. Waren èn de ministeriën, die zich zoo dikwijls afwisselden, omdat er een gedurige strijd over het bewind
| |
| |
gevoerd werd, die somtijds de rust des rijks in gevaar bragt, èn de vertegenwoordigers, die zoo dikwijls door eene opposition quand même zich ten doel stelden om het eene bestuur omver te werpen om er een ander voor in de plaats te stellen, opregt gezind om tot heil des volks mede te werken; waren zij niet meer slechts voor hun eigen belang werkzaam om de regering eer te bemoeijelijken dan door hunnen invloed voor te lichten en te ondersteunen? Zonder oppositie is er geen vertegenwoordigende regeringsvorm denkbaar, doch eene stelselmatige, die zich ten doel stelt de regering in alle opzigten te dwarsboomen, moet haar eindelijk dooden.
Vele volken zijn nog niet tot die hoogte van staatkundige beschaving geklommen, dat zij voor dien regeringsvorm geschikt zijn. Spanje, Portugal en Italië moeten nog vele vorderingen in die leerschool maken, eer zij hiervoor rijp kunnen geacht worden. De Russen en de overige Slavische volksstammen staan hierin op een nog lageren trap. De zuidelijke volken zijn door het despotismus en den onbehoorlijken staatkundigen invloed der geestelijkheid ontzenuwd, en de Slavoniërs moeten nog door eene krachtige alleenheersching in toom gehouden worden. De Franschen mogen zich als het beschaafdste volk des aardbodems beschouwen, wij houden het er voor, dat zij nog geenszins voor het genot van eenen vrijen regeringsvorm de geschiktheid verkregen hebben, terwijl het woelen der factiën hen meestal ten prooi der dwingelandij laat, die zoo dikwijls onder verschillende gedaanten bij hen het hoofd opstak. Dat zij zich geen waar begrip der vrijheid vormen, heeft de geschiedenis der omwentelingen, die zij ondergaan hebben, op de overtuigendste wijs geleerd.
Constitutiën kunnen wel gedecreteerd worden, maar daarom zijn zij nog niet voor de zeden en de behoeften des volks geschikt. De instellingen waarop zij rusten moeten, zijn het gewrocht der vroegere eeuwen en van gewoonten die met den volksgeest vereenzelvigd zijn, zoo als in Engeland: hoezeer in de 17de eeuw door eene omwenteling geschokt, heeft het sedert 1688 zijne voorouderlijke instellingen door den weg der langzame hervorming meer ontwikkeld en volmaakt, de emancipatie der Roomsch-Katholieken, de Parlements-Hervorming, de afschaffing der navigatie-wet, werden jaren te voren besproken, overdacht, en bestreden, eer zij tot stand kwamen. Terwijl het voor de overige volken van Europa inwendig het voorbeeld van een staatkundigen voortuitgang met een krachtig bestuur oplevert, is het ten sterkste af te keuren, dat het in zijne uitwendige betrekkingen dikwijls als beschermer en aanstoker van staatkundige woelingen en als geheime aanvuurder van den omwentelingsgeest opgetreden is.
Terwijl in het tijdperk dat wij beschouwen de staatkundige ontwikkeling en de stoffelijke welvaart der volken langzaam vooruitging, broeiden er gevaarlijke brandstoffen waarop men geenszins behoorlijk acht sloeg.
De omwentelingsgeest heeft de eerste Fransche revolutie overleefd. Hij heeft, nadat deze de groote beginselen, waarop de Amerikaansche vrijheidsoorlog en de afschaffing der laatste sporen van de middeleeuwsche instellingen in de meeste landen van Europa gegrond was, tot stand bragt, het goede dat de beschaving door middel van voorzigtige hervormingen zou hebben kunnen in het aanzijn roepen, in stroomen bloeds, in naamlooze verwarring, en in een meer dan twintigjarigen
| |
| |
algemeenen krijg doen ondergaan. Door het zwaard van een militair alleenheerscher getroffen, lag hij zieltogende; doch naauwelijks was hij gevallen, of hij hief het hoofd weder op, om de herstelde rust van Europa op nieuw te belagen. Hij nam den vorm van eene uitgestrekte zamenzwering aan, geheime genootschappen werden opgerigt die overal hunne vertakkingen hadden, en even als bij de orde der Jezuïeten alles van eenige hoofden uitgaat, gaf een centraal comité zijne orders en voorschriften zoo wel aan de boorden van den Rhijn, den Donau, de Spree, den Tiber, als aan die der Seine. Het was een onzigtbare vijand, die zich van tijd tot tijd als Tugendbund, Burschenschaft onder de Duitsche Studenten, als Carbonari onder de Italiaansche misnoegden, als Societé des droits de l'homme onder de opvolgers der Fransche Jacobijnen openbaarde. De grondstellingen van al deze vereenigingen waren van den overdrevensten democratischen aard. De zoogenoemde Souvereiniteit des volks, en het regt van den opstand tegen de bestaande regeringen, waren er de hoofdartikelen van. De mannen des bloeds van 1793 waren hunne heiligen. Heerschzuchtige, listige, en dweepzuchtige leiders wisten hunne blind gehoorzame volgelingen aan te werven onder jonge lieden, wier brein zij door schoonklinkende woorden en heerlijke beloften in de toekomst verhitten, onder fortuinzoekers, die niets te verliezen hadden, maar bij de omverwerping der bestaande orde van zaken niet dan winnen konden.
De volksmassa's moesten ondertusschen voorbereid worden om hen in hunne plannen behulpzaam te zijn en een lijdelijk werktuig in hunne handen te wezen, als het geschikte tijdstip zou zijn aangebroken om openlijk werkzaam te zijn. Alle middelen waren hiertoe geschikt, door lasterlijke, kwaadsprekende, en de mislagen der regeringen vergrootende vlugschriften en dagbladen, gedurig onder het ligtgeloovig volk verspreid, werd alle achting voor de bestaande overheden onder hetzelve geheel uitgeroeid, en de zaden van wrevel en misnoegen rijkelijk gezaaid, die weldra welig opschoten en de heillooste vruchten droegen.
Zoodra er zich eene omstandigheid zuoals in 1830 in Frankrijk opdeed, door deonvoorzigtige maatregelen van Karel X veroorzaakt, waren de hoofden der geheime genootschappen spoedig gereed deze als de kern van den volksopstand te doen strekken, om die daardoor eene impulsie te geven, die met hunne bedoelingen overeenkwam. Toen reeds brak de opstand bijna te gelijker tijd in België en Italië uit. Duitschland woelde, en het heldhaftige Polen werd in eenen hopeloozen en vergeefschen bevrijdingsoorlog gewikkeld, die alleen de zegepraal der democratie op het oog had. Frankrijk en Europa werden toen gered, en de verheffing van Louis Philippe tot Koning der Franschen stelde een perk aan den omwentelingsgeest, die toen reeds op het punt was van de overwinning te behalen. Aan hoeveel moordaanslagen, opstanden en zamenzweringen heeft deze vorst niet ten doel gestaan. Nimmer was een Koning van hem zoo gehaat, omdat hij zulks het minst verdiende en omdat hij het er op toelegde om zóó te regeren, dat zijn laster en logen bij weinigen meer geloof zouden vinden.
Het doel der geheime genootschappen was altijd om hun gezag en invloed op de omverwerping der bestaande regeringen te vestigen, en het voorwendsel de daarstelling en bevestiging der volksvrijheid. Het is te verwonderen en tevens
| |
| |
te betreuren, dat waarlijk vrijheidlievende mannen dit niet genoegzaam hebben doorzien, en de overdrevene democratische beginselen niet als de grootste hinderpalen voor de rust en den vooruitgang der maatschappij hebben aangemerkt. Staatkundige schrijvers en vele vertegenwoordigers in de staatsvergaderingen, hebben met het denkbeeld van de oppermagt des volks gedweept, en niet begrepen, dat zij slechts een afgetrokken begrip, eene hersenschim zonder werkelijk bestaan en wezen, voorstonden.
Het valt niet te ontkennen, dat alle gezag in den staat, en dus ook de oppermagt van het volk, dat is: niet de groote menigte, of nog minder: de heffe des volks, het gepeupel, maar van het geheel der burgers, die den staat uitmaken, van de hoogere en de middelbare zoowel als van de lagere, uitgaat. Maar het volk als zoodanig kan die oppermagt niet uitoefenen, die moet aan eene regering met medewerking dier standen die op eene genoegzame hoogte van staatkundige beschaving staan, en die een onmiddellijk belang bij de orde en welvaart des lands hebben, opgedragen zijn.
Het volk der democraten is nergens, als zij de lagere standen met rust laten; indien deze gemakkelijk in hunne behoeften kunnen voorzien, bemoeijen zij zich niet met de staatkundige instellingen des lands, die verre boven hun begrip gaan; maar het is overal, als het tot opstand wordt aangezet, in de gedaante van een woesten en dreigenden hoop met piek, dolk en brandfakkel gewapend, overal moord, plundering en vernieling verspreidende; dit wordt dan de verhevene uitdrukking van de oppermagt die het volk uitoefent, terwijl het eigenlijk niets anders dan een blind en beklagenswaardig werktuig in de hand der demagogen is, die het zoo spoedig vergeten en aan deszelfs lot overlaten als zij door hetzelve hunne bedoelingen hebben bereikt.
Wij hebben dus in onze tijden de gruwelen der eerste Fransche omwenteling vergoelijkt, en als het noodzakelijk gevolg van de ontwikkeling der gebeurtenissen, voorgesteld gezien. Later is men zelfs tot lofredenen overgegaan van hen die door het bloed dat zij meêdoogenloos deden plengen, den afschuw en den vloek der laatste nageslachten op zich hebben geladen. Zulke geschriften waarin de menschelijkheid voor niets werd gerekend, waarin het klaaggeschrei der slagtoffers onder het woeste vrijheidsgeschreeuw werd verdoofd, werden met graagte gelezen en bewonderd, om het schilderachtige en dichterlijke van den stijl, en bragten niet weinig toe, om den publieken geest eene verkeerde rigting te geven en het zedelijk gevoel te bederven.
De demagogie heeft echter altijd eene groote deelneming in het lot der lagere volksstanden gehuicheld, het zou niet alleen voor hunne vrijheid, maar ook voor hunnen welstand zorgen, zij hadden een onvervreemdbaar regt op eenen gemakkelijken, voordeeligen, en nimmer stilstaanden arbeid, zoowel als op een wantrouwend toeverzigt op de regering. De rijken en de middelstand werden voortdurend als hunne vijanden voorgesteld, die door hun zweet zich in weelde en welstand gelukkig gevoelden, terwijl armoede en verachting hun deel bleef. Alle middelen werden er dus ijverig aangewend om de werklieden, vooral tegen den burgerstand, in het harnas te jagen, die beschuldigd werd, zich van al de voordeelen der vorige omwentelingen te hebben meester gemaakt.
In alle tijden zijn er Utopisten geweest,
| |
| |
die van eenen volmaakten toestand der maatschappij hebben gedroomd, even als de dichters van eene gouden eeuw. Vroeger heeft men, door godsdienstige dweeperij verleid, een hemelsch Jeruzalem op aarde willen stichten, nu legde men het er op toe een maatschappelijk Eldorado voor de mindere volksklassen, leêgloopers en vagebonden op te rigten. De theoriën van een St. Simon, Fourier, en Owen moesten eerst in het klein, waarin zij echter spoedig ellendig mislukten, en later in het groot verwezenlijkt worden. Hiertoe waren de Socialisten, zooals een Cabet in zijn Icarie, en het Communismus, dat zijne hoogste formule in het gezegde van Proudhon: ‘de eigendom is de diefstal’ uitsprak, met ijver werkzaam. Men sloeg in het eerst weinig acht op deze gevaarlijke pogingen, en oppervlakkige, maar voor de menigte wegslepende bespiegelingen, en beschouwde dezelve als onschuldige en belangwekkende droomerijen, weinig vermoedende, dat zij weldra krachtige pogingen zouden aanwenden om in de werkelijkheid op te treden en den maatschappelijken toestand van Europa met den ondergang te bedreigen.
De omwenteling van 1848 borst plotseling en alleronverwachtst uit voor de meeste regeringen, die in eene onverschoonlijke zorgeloosheid, alsof alles in diepe rust verkeerde, verzonken waren, en vertoonde al dadelijk hare Socialistisch-communistische strekking. Het bepaalde zich niet bij de omverwerping van den troon van Lodewijk Philips, en de oprigting eener democratische republiek in Frankrijk, op eens was bijna geheel Europa in rep en roer. Op een gegeven teeken van het dirigerend comité der geheime genootschappen, dat overal zijne verstandhouding had, en sedert jaren, in Italië, Duitschland. Zwitserland, Polen en Hongarije zijne aanhangers, onder de gedaante van ongelukkige staatkundige slagtoffers en vlugtelingen, in grooten getale telde, verspreidde zich de opstand te Milaan, Berlijn, Weenen, Venetie: de Magyaren werden tegen de Oostenrijkers en de Croaten, de Polen tegen de Pruissen en de Russen opgezet, en het scheen alsof het met de regerende dynastiën gedaan was. De democraten zijn zelven de grootste oorzaak van het mislukken hunner pogingen geweest, en de terugkeer tot den staat van barbaarschheid waarmede zij ons werelddeel bedreigden is het meest door de dwaasheid hunner maatregelen afgewend. Uitgeleerd in het zamenzweren, als een Barbès en Blanqui, waren zij even ongelukkig in het bevestigen van eene nieuwe republiekeinsche orde van zaken, zooals een Louis Blanc en Ledru-Rollin getoond hebben. Wilden zij de bestaande orde van regering omverwerpen, zoo gelukte dit hun meestal boven hunne verwachting, maar zij leden even als een Lamartine schipbreuk om wat nieuws uit de puinhoopen op te rigten die zij rondom zich deden ontstaan.
Wat waarborgen van vastheid en bestendigen duur levert thans de Fransche republiek op, die uit den strijd van de behoudende partijen der hoogere en burgerklassen tegen de socialistische democraten ontsproten is. Eene vergadering, onderling door partijen verscheurd, ongeschikt om als wetgeefster voor een groot land op te treden, een president, zonder genoegzame magt en gezag, en het er alleen op toeleggende, om daarvan meer onder eenen anderen titel te verkrijgen. De burgers schrikkende voor eene republiek die zij door hunne minder dadelijke dan lijdelijke medewerking deden oprijzen, en eenen toestand terugwenschende waar- | |
| |
voor zij niets veil hadden, toen zij dien konden beschermen en behouden. Zij waren voor hunne straf genoodzaakt eene worsteling van drie dagen op leven en dood voor gezin en bezitting door te staan om de gevolgen der maatregelen van het voorloopig bestuur dat aan hun verjaagden koning opvolgde, af te keeren, en moesten verheugd zijn om onder een militair dictatorschap en onder een staat van beleg met meer gerustheid te kunnen ademhalen. Wat is er verder van de Italiaansche onafhankelijkheid, de Venetiaansche en Romeinsche republiek, de Duitsche eenheid, de Hongaarsche en Poolsche vrijheid geworden; overal waar de democraten de hand in hadden is alles mislukt en te niet geloopen. Italie en Venetie is weder onder het gezag van Oostenrijk, Rome onder dat van den Paus wedergekeerd; Duitschland staat op nieuw onder dat van den ouden Bondsdag te zullen geraken of door den twist der twee groote mededingende mogendheden te worden beroerd. Hongarije, dat zijne vrijheid en onafhankelijkheid onder het bestuur van den Oostenrijkschen keizer zou hebben kunnen volmaken en bevestigen, heeft eindelijk, tot een noodeloozen opstand verleid, na eenen heldhaftigen tegenstand, moeten bukken voor vreemd geweld. De ketenen van Polen zijn tevens ook naauwer toegehaald geworden. Van den eenen hoek van Europa naar den anderen verjaagd, hebben de
democraten dan het eene, dan het andere volk tot den opstand aangezet, om hun doelwit te bereiken; hunne strijdlustige aanhangers schijnen vooralsnog in den uithoek van Sleeswijk-Holstein teruggedrongen te zijn, om misschien, daar geslagen, weder elders het hoofd op te steken. Al schijnen zij voor het oogenblik werkeloos, men vertrouwe die schijnbare rust niet, indien hun opperbestuur niet veilig is op eene zekere plaats, zoekt het eene andere om den draad hunner eeuwige zamenzwering voort te spinnen; misschien is het thans aan de overzijde van het kanaal overgebragt, waar een Mazzini, Louis Blanc, en Ledru-Rollin zich ophouden. Gelukkig de volken, die aan de inblazingen van den omwentelingsgeest in die ongelukkige dagen van 1848 geen gehoor gaven, die even als Spanje, Belgie, en Nederland, met eene rustige kalmte voortgingen hunne staatsinstellingen in verband met de beschaving en met de behoeften des tijds te verbeteren door den zachten en geleidelijken weg der hervorming, die, zoo als wij verwachten, heilzame vruchten zal opleveren, terwijl die der democratische omwenteling niet dan heilloos en verderfelijk waren.
De staatkundige toestand van Europa is dus nog ver van geruststellend te zijn. De vijand van alle beschaving en ware vrijheid loert slechts op eene gelegenheid, om de schijnbare kalmte die het thans geniet op het onverwachtst weder te storen. Een redmiddel is er voor de ontwikkeling van de stoffelijke en zedelijke bestemming der maatschappijen aan te wijzen; dit ligt niet op den weg der reactie, in den terugkeer tot het oude absolutismus, noch in het voorgewend goddelijk regt der vorsten, maar in hunne opregte medewerking om eene gematigde burgerlijke en staatkundige vrijheid voor te staan en te handhaven, in den duren pligt der volksvertegenwoordigers, om de regeringen in al wat tot de strenge beteugeling van oproer en opstand kan strekken met kracht bij te staan, en alles te vermijden, wat aanleiding zoude kunnen geven, om den zedelijken invloed van het bestuur en de overheid te verzwakken; want wij beschouwen het gebrek
| |
| |
daarvan, en het weinige ontzag voor de wet en de Regering als het grootste staatkundige kwaad van onzen tijd. Te lang hebben de vertegenwoordigende vergaderingen vijandig tegenover de uitvoerende staatsmagten gestaan, en daardoor die in hare soms goede bedoelingen gedwarsboomd, en in hare werking verlamd. Het is ten hoogste noodzakelijk dat alle burgers in den staat zich tot handhaving van orde, vrijheid en welvaart de hand bieden, en zich onderling ten naauwste aansluiten om de regeringen in hetgeen heilzaam en noodzakelijk is te gehoorzamen en te ondersteunen: hierdoor alleen kan de omwentelingsgeest in bedwang gehouden worden. Men wane niet dat het geluk der staten in het bestaan van zich onderling met heftigheid bestrijdende partijen ligt, in eene menigte van kleur verschillende oppositiën, die zich onderling het bestuur en de ministeriën betwisten, noch in het met onberedeneerde geestdrift deelnemen aan wel onschuldige, maar in de verwezenlijking onbestaanbare Utopien, zooals het zoogenaamd Vredes-Congres, dat tegenwoordig te Frankfort vergaderd is. Het is onverklaarbaar dat verstandige mannen niet begrijpen, dat zij met deze ijdele bespiegelingen middellijk en tegen hunnen wil den omwentelingsgeest in de hand werken. Zij staan den vrede voor, niets is prijsselijker: de oorlog is een groot kwaad, maar in den staatkundigen toestand der maatschappijen onderling niet altijd te vermijden. Als zij verklaren dat geweld van wapenen strijdig is met de leer der godsdienst, der wijsbegeerte, der zedelijkheid en der ware staatkunde, zal iedereen hun toestemmen, maar men behoeft zich niet in een Congres te vereenigen om zulk eene banale waarheid, die iedereen weet en geen sterveling kan ontkennen, te verkondigen. En de middelen nu die men tot afschaffing der oorlogen tusschen de volkeren voorslaat zijn zoo afgezaagd, zoo dikwijls wederlegd en als onuitvoerbaar aangewezen, dat het belagchelijk wordt, om hiermede weder voor den dag te komen.
Het Congres is van oordeel dat het behoud van den algemeenen vrede door niets beter kan verzekerd worden, dan wanneer de regeringen zoodanige geschillen welke tusschen haar ontstaan, en die niet door vreedzame onderhandelingen vereffend kunnen worden aan de beslissing van scheidsregters onderwerpen. Maar welk middel hebben die scheidsregters om eene wederspannige en zelfs aanvallende regering te dwingen, anders dan het geweld van wapenen? Tevens verklaart het dat de eene staat het regt niet heeft zich in de zaken van andere te mengen. Hoe het beginsel van noninterventie met de beslissende magt van scheidsregters, waaraan niemand zoude gehoorzamen dan zij die zich door hunne beslissing bevoordeeld zouden zien, is overeen te brengen, bekennen wij niet te kunnen begrijpen. Het zijn hier weder de oude droomerijen van den abt St. Simon in zijn Projet d'une paix perpétuelle, in deschoone bespiegeling van Kant Zum ewigen Frieden herhaald. De omwentelingsgeest zoude vrij spel hebben indien nu de staande legers eens algemeen werden afgeschaft, legers die Europa in 1848 en 1849 voor de regeringloosheid hebben behoed, een nog veel grooter kwaad dan een geregelde oorlog. De democraten zouden spoedig de wapenen, door de soldaten afgelegd, in handen hebben en iedereen de wet stellen. Wij zijn evenzoo goed als de Frankfortsche Utopisten overtuigd, dat het hoogst wenschelijk
| |
| |
ware, dat de legers van iederen staat aanmerkelijk konden verminderd worden, de burgers zouden dan in hunne drukkende belastingen verligt kunnen worden, en vele armen aan landbouw en nijverheid teruggegeven. Maar de tegenwoordige toestand van Europa laat het voor het oogenblik niet toe, dit op een ruime schaal te doen. Ziet men dan niet in, dat thans legers voor de handhaving der inwendige rust noodzakelijk zijn, dat men hiervoor op de burgerwapening, die somtijds met het oproer zamenwerkte, niet kan rekenen, en terwijl de vijand, die zich noch aan Congressen noch aan schoonklinkende en zoetsappige woorden stoort, nog altijd gereed is, om zijn aanval met vernieuwde woede te herhalen, zoude men de regeringen aanraden om zich van den eenigen steun te ontdoen, die haar voor de handhaving van orde en welvaart overblijft; het is alsof een reiziger door een struikroover aangevallen, hem zijne pistool zoude overreiken, om hem hiermede dood te schieten.
Kracht en klem bij de regeringen, wijsheid en gematigdheid bij de volksvertegenwoordigers, eendragt en ondergeschiktheid bij de burgers, gestrengheid tegen de onruststokers, belangstelling in de algemeene zaak, zijn de eenige middelen om den tegenwoordigen staatkundigen toestand van Europa voor de heillooze schokken te bewaren, die wij met angst en schrik hebben doorgestaan.
J.A.B.
|
|