De Tijdspiegel. Jaargang 7
(1850)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijDe kapittelgoederen van Haaften.Men kent ze. Ze hebben gerucht gemaakt. Of wij nieuw licht aanbrengen, gronden voor dezen of genen aanvoeren kunnen? Wij gelooven 't niet. Wij spiegelen af. Het beeld vertoont zich voor onzen spiegel. Wij moeten er op wijzen. 't Is ook goed, dat de zaak niet inslape, 't mogt een doodslaap zijn. Herinneren we u den loop der zaak, wijzen we dan op uitkomende punten. De Kapittelgoederen van Haaften belmoren tot de vele voormalige bezittingen der Roomsche kerk, wier verdeeling in kloosterlijke, geestelijke en kerkelijke bekend is. In Duitschland werden ze bij en na de hervorming meest door den fiscus verslonden, ons vaderland erkende, dat eene gemeente bare goederen niet verliest bij haar' overgang: ze bleven der kerk behouden, naar toenmalig regt, onder toezigt van den Staat. In 1609 werd op het regt van beheer der Kapittelgoederen van Haaften aanspraak gemaakt door Walraven, heer van Brederode, als voogd over de kinderen van wijlen zijn' broeder, Floris, heer van Kloetinge, en diens weduwe, de vrouwe van Haaften. De landdag van Nijmegen besloot (19 Dec. 1609).... ‘dat het geheele incommen van de voorzeide canonisijen und pastorijen, hebbende curam annexam, behoort angelegt und beheert tho worden tot onderhalt van den kerkendienst und waiter van dependiert, vurerst ter plaetse van fundatie, und watter mogt over schieten dat men 't zelve behoort t' employeren ter naester plaetse, daar 't gebreck is, vermits die voorzeide goederen niet ten deel dan in 't geheel gemortificeerd zijn, und daeromme totten dienst Godes behooren geapprobiert tho blijven, vurbeholden nogthans, dat die collatoren, als die plaetsen sullen commen tho vacieren, vrij sal staen, bequame und gequalíficeerde personen, der classi und gemeynte aengenaem tho presentieren enz. - und raekende die vicarijen, dat derselver goederen in 't openbaer ten overstaen van patronen ofte beneficiarien bij den Rentmeester sullen worden verpagt, waervan die twee deelen sullen comen tot profijt van de beneficiarien und het derde deel tot behoeff van den kerkedienst; gelijk diensvolgens aen den heer van Brederode in die voorzeide qualiteit toegestaen wordt in de aengegetogen vicarijen 't regt van praesentatien van eenen jongen gesel, om na voorgaende brieven van institutie van den Hove die twee deelen van suyvere incompsten tot | |||||||
[pagina 263]
| |||||||
zijne studien te genieten en sulks uit handen van voorzeide Rentmeester.’Ga naar voetnoot1) De heer van Brederode wilde meer, ten gevolge zijner pogingen, werd bij het reces van 29 Mei 1613Ga naar voetnoot2) dat van 1609 verklaard, maar niet ‘gederogeerd.’ Bij het laatste besluit verkreeg hij, ‘uit aanzien en respect voor zijn persoon, en als voogd van de nagelaten kinderen van zijn broeder, en ook ter zake van de goede diensten bij hem den lande van jongs af met de wapenen gedaan, de regering en administratie van de canonisien van Haaften, en de pastorijen van Herwijnen; mits dat hij in qualiteit als voren zou doen betalen, in handen van den rentmeester over de geestelijke goederen, desom van f 800 jaarlijks, tot onderhoud van de predikanten tot Haaften en Herwijnen; en dat, bij zooverre het gebeurde dat die gagien of tractementen van de predikanten ten platten lande bij gemeene resolutie van den landschap, ofte des quartiers van Nijmegen vermeerderd wierden, de voorschreven tractementen naar advenant verhoogd, en de verhooging insgelijks in handen van den rentmeester zou gesteld worden; en dat de schoolmeesters van Haaften en Herwijnen, buiten kosten van het landschap of het quartier onderhouden, en de rentmeester voornoemd wegens zijn achterwezen zou worden gecontenteerd; eneindelijk, dat het overschot van de canonisien en pastorien aangewend werde tot onderhoud van studenten in de theologie.’ In 1796 heeft de toenmalige administrateur aanspraak gemaakt op het eigendomsregt, bij gelegenheid dat, naar aanleiding van het reglement tot bestuur in den ambte van Tielrewaard, de door de ingezetenen van Haaften benoemde rentmeester over de Kapittel- en andere geestelijke goederen van de gewezene heerlijkheid Haaften, zich in het bezit dier goederen had gesteld. Eene transactie maakte aan dit geschil een eind zonder het te beslechten: in 1812 hebben de leden der Hervormde gemeente te Haaften aan de vrouw van Haaften teruggegeven de kapittelgoederen op den voet, waarop de laatste heer van Haaften ze bezeten had, en daarbij uit de opbrengsten, gedurende de procedures van gemelde goederen genoten, f 10,000 aan de vrouw van Haaften uitgekeerd. Vóór kort herleefde de zaak: de heer Dutry van Haeften weigerde het predikantstractement op behoorlijke hoogte te brengen, de approbatie der uitgebragte beroeping stuitte hierop, kerkelijke en burgerlijke besturen, politieke en kerkelijke bladen werden er in gemoeid, totdat door de ministers van Binnenlandsche Zaken en voor Hervormde Eeredienst, de Kempenaer en van Heemstra, namens den Staat der Nederlanden eene overeenkomst werd gesloten met den heer Dutry van Haeften, waarbij de laatste als vrij en onbezwaard eigenaar van de kapittel-goederen werd erkend tegen eene uitkeering van f 25,000, in te schrijven in een der grootboeken van de nationale schuld, om uit de intressen daarvan te voorzien in de traktementen van den predikant en den schoolonderwijzer te Haaften. Eene discussie in de Tweede Kamer, naar aanleiding van een adres van eenige inwoners van Haaften, lokte eene overlegging van wege het ministerie uit | |||||||
[pagina 264]
| |||||||
van twee adviezen van 's landsadvokaat, Mr. Faber van Riemsdijk, en van de gesloten overeenkomst, Wat leeren we er uit omtrent de kapittel-goederen, de personen, die er over handelen, de overeenkomst zelve? De goederen zijn van zuiver kerkelijken aard, in geen geval eigendom van den heer Dutry van Haeften. Dat kapittel-goederen in 't algemeen van kerkelijken aard waren, wordt door den naam reeds aangeduid, is algemeen erkend; dat de regering dezer landen ze niet aan hun kerkelijke bestemming pleegde te onttrekken, meldt de geschiedenis. Te minder zijn wij geroepen om den strijd van Voetius, zijn leerlingen en tegenstanders, weder op te rakelen, daar 't regt der kerk door den staat zelven volkomen is erkend in het landdagsreces van 19 December 1609, waaruit blijkt, dat het geheele inkomen van de canonisien en pastorijen moet aangelegd worden tot onderhoud der kerkedienst van Haaften enz. dan voor hulpbehoevende gemeenten in den omtrek, eindelijk voor studenten in de Godgeleerdheid. Uitsluitend kerkelijk was hunne bestemming, niets er van mogt tot andere bedoelingen worden aangewend, en schijnt het al, dat de landdag, door er over te beschikken, er zich eenig regt op toekende, dit is naauwelijks schijn meer voor wie met den toenmaligen minderjarigen toestand der kerk onder de voogdij van den Staat bekend is, en de laatste twijfeling moet vervallen bij de opmerking, dat de Staat geenszins over die fondsen zelve, maar over de wijze van beheer beschikt. Wij behoefden dus geene tegenspraak te vreezen, wanneer wij der kerk alleen het regt toekenden op de volle opbrengst dezer goederen, haar eigendom, en den Staat, vertegenwoordigd door nóg zooveel ministers het regt betwisten om ze te verkoopen of weg te schenken. Maar het is ons voor 't oogenblik minder aangelegen, wie de eigenaar der goederen is, de hoofdzaak is, dat die eigenaar de heer van Haaften niet is. Bij het reces van 1609 wordt hem, als rentmeester, niets anders toegekend, dan 't regt van praesentatie van een' jongeling, dien hij met de twee deelen van de zuivere inkomsten in zijne theologische studiën wilde ondersteunen; bij het reces van 1613 werd hem gegeven de regering en administratie van de canonisien van Haaften en de pastorijen van Herwijnen, niet om er eenig genot van te hebben, maar om daaruit vooreerst predikant en schoolonderwijzer te bezoldigen, daarna het overschot ten behoeve van studenten in de Godgeleerdheid aan te wenden. De goederen waren dus kerkelijk, bezwaard met een regt van administratie door den toenmaligen heer van Haaften, welk regt dezen alleen (zie den considerans van het reces van 1613) werd toegekend uit aanmerking zijner persoonlijke verdiensten, en dat bezwaarlijk door hem op anderen overgedragen kon worden. Maar zelfs hij had geen vruchtgenot hoegenaamd: hij was rentmeester, voogd, patronus laicalis. Vatten wij de personen in het oog: Reeds Walraven van Brederode trekt onze aandacht: eerst remonstreert hij bij den landdag van 1609, vraagt vervolgens brieven van voorschrijving van de Staten-Generaal aan die van Gelderland, laat zich door den landdag van Nijmegen zijne goede diensten aan den lande bewezen herinneren en betalen niet met eenige gave, met een vruchtgebruik, met ruime inkomsten, maarniet een patronaatschap laïcaal over canonisiën, wier opbrengst hij naar voorschre- | |||||||
[pagina 265]
| |||||||
ven' regel geheel ten bate van anderen moet besturen. Inderdaad, 'sm ans ijver voor predikant, onderwijzer en studenten moet groot geweest zijn: zijn ijver om lasten af te bedelen is voorbeddeloos.... en dat in eene eeuw, waarin de klagten over verdonkering van kerkelijke inkomsten zoo luide zijn. Maar tegenover een' weêrloozen doode vermoedens te wekken, we mogen, we willen het niet. Zien wij op zijne volgers. De tegenwoordige heer van Haaften beweert zijn regten te ontleenen aan Benjamin Dutry, die 1 February 1712 de heerlijkheid Haaften kocht en beweerd wordt ook de kapittelgoederen bij dien koop in eigendom verkregen te hebben: had de verkooper, zegt men, ook geen regt gehad om die goederen als zijn eigendom te verkoopen, de kooper heeft in allen geval den eigendom verkregen door verjaring, waartoe het openbaar en ongestoord bezit als eigenaar, hetwelk op dien koop gevolgd is, meer dan langdurig genoeg geweest is. Wij zien, de heer Dutry voert dubieuse titels voor zijn' eigendom aan: De heerlijkheid Haaften wordt verkocht voor f 11,000; daaronder zijn begrepen drie obligatiën, uitmakende een kapitaal van f 6,000: de ware koopprijs is dus f 5,000, en daarvoor is, behalve de heerlijkheid, verkregen een kapitaal in vaste goederen, wier opbrengst reeds in 1797 meer dan f 4,000 jaarlijks bedroeg. Men moet erkennen, dat de familie Dutry gelukkige aankoopen weet te doen. De goederen heeten kapittelgoederen; de kooper is gehouden door de acte van verkoop om den predikant en den schoolmeester van Haaften jaarlijks te bezoldigen uit de goederen, die van ouds daartoe specterende zijn, de scheidingacte, waarnaar de koop-acte verwijst, maakt van de kapittel-goederen melding als goederen, die de bepaalde bestemming hebben om daaruit die betaling te doen; die goederen staan op de belasting-registers even als op die der dijks-lasten afzonderlijk vermeld, - en toch acht de familie Dutry zich eigenaresse. Men moet erkennen, dat de familie Dutry bijzonder onopmerkzaam is bij hare voordeelige aankoopen. De familie Dutry beweert, dat hij en zijne laatste voorgangers, sedert ruim honderd jaren, eigenaren dier goederen zijn, en toch gaat zij in 1812 eene transactie aan, waarbij haar eigendomsregt niet wordt erkend, en haar naauwelijks een derde van het overschot der revenuen van den tijd, gedurende welken de goederen buiten haar bezit geweest zijn, werd uitgekeerd; en toch staat zij 37 jaren later f 25,000 af aan wie haar het eigendomsregt betwist. Men moet erkennen, dat de familie Dutry bijzonder edelmoedig is en vredelievend na hare voordeelige aankoopen. Toch wordt zij er nog in overtroffen door de ministers de Kempenaer en van Heemstra: zij vernemen, dat de rentmeester der kapittelgoederen weigert de voorwaarden te vervullen, waaronder hij met het beheer is belast; zij dwingen hem niet tot de nakoming, ontzetten hem niet van zijne administratie. Zij zijn bekend met den kerkelijken naani, de kerkelijke bestemming der goederen, weten, hoe de Staat ten allen tijde het regt der kerk op die goederen heeft erkend; zij onderhandelen over de bezittingen der kerk - buiten de kerk, werpen ze weg aan den eerste, die er zich eigenaar van gelieft te noemen. Ligt achtten zij ze bezittingen van den Staat? Het zij zoo: zij kennen de landdagsrecessen van 1609 en 1613, de vrees der familie Dutry voor | |||||||
[pagina 266]
| |||||||
een proces, ontvangen een advies van 's lands advokaat, waarin de beweringen des heeren Dutry als volkomen ongegrond worden tentoongesteld, en... achten zich geregtigd om het (vooronderstelde) staatseigendom, eene waarde van tonnen gouds, af te staan voor f 25,000, die niet eenmaal ten bate van den Staat komen. Zij zwijgen op de aanvallen der periodieke pers, een hunner wil als Kamerlid omtrent een adres van klagers over de overeenkomst overgaan tot de orde van den dag, en hunne vrienden beklagen zich over misbruik van het regt van petitie, wanneer staatsburgers het durven afkeuren, dat de rentmeester eigenaar wordt wijl hij beweert het te zijn. Men moet erkennen, dat de beide ministers zeer gewigtige beweegredenen voor zulk eene handelwijze moeten hebben; maar ook erkennen, dat de moed, waarmede de overeenkomst gesloten, de volharding waarmede hare verdediging geweigerd is, voorbeeldeloos zijn in een' tijd, waarin over de onafhankelijkheid der kerk en de verantwoordelijkheid der staatsdienaars regt krachtig - gesproken wordt. 's Lands advokaat, Faber van Riemsdijk, werd geroepen tot eene regtskundige beschouwing der zaak: hij heeft die beschouwing geleverd in zijn eerste advies. We kunnen daar vrede mede hebben, want dat er niet aan de regten der kerk, maar alleen aan de vermeende regten van den Staat gedacht wordt, wie zal er zich nog over verwonderen in een' tijd, waarin de vrijmaking der kerk beteekent: der kerk allen steun onttrekken, dubbelen last opleggen. Maar er is een tweede advies van den landsadvokaat, dat niet geheel in overeenstemming schijnt met het eerste. Het tweede is gesteld na, het eerste vóór een gesprek met de ministers van Binnenlandsche Zaken en voor Hervormde Eeredienst. Wij schrijven den hoofdinhoud der beide adviezen woordelijk af, en men hoore dus | |||||||
Den landsadvokaat
| |||||||
[pagina 267]
| |||||||
| |||||||
[pagina 268]
| |||||||
| |||||||
[pagina 269]
| |||||||
| |||||||
[pagina 270]
| |||||||
| |||||||
[pagina 271]
| |||||||
| |||||||
[pagina 272]
| |||||||
Men moet erkennen, dat een regtsgeleerde, die zijn' client adviseert om eene bezitting, welke vóór zestig jaren reeds ruim f 4000 opbragt, aan zijnen rentmeester voor f 25000 af te staan, - wijl die rentmeester dat vordert, - zeer naauwgezet de belangen van zijn' client ter harte neemt; men moet er bij toestemmen, dat, zoo alle regtsgeleerden in den lande het voorbeeld van hunnen ambtgenoot Faber van Riemsdijk volgen, de processen over mijn en dijn weldra tot de geschiedenis zullen behooren, en de gouden eeuw is aangebroken voor - rentmeesters; men moet het eindelijk zeer bejammeren, dat de landsadvokaat het gesprek, hetwelk hij de eer had met hunne Excellentien te houden, niet ten protokolle gebragt heeft. Dat gesprek toch (de adviezen vóór en ná leeren 't) schijnt magtigen indruk op den landsadvokaat gemaakt en wonderbaren invloed op zijne beschouwing van de zaak gehad te hebben. Meldt het gerucht waarheid, dat een der Excellentiën vroeger de raadsman was van den Heer Dutry, dan is het allezins waarschijnlijk, dat zijne Excellentie den landsadvokaat met gronden voor het eigendomsregt van den heer Dutry bekend gemaakt heeft, van wier aanwezen de landsadvokaat vroeger geen vermoeden had, maar wier kennis ook voor de Staten-Generaal en voor nog anderen niet geheel onverschillig te achten is.
Beschouwen wij de overeenkomst zelve, dan kunnen wij ons op het standpunt stellen van den landsadvokaat (vóór het gesprek) en de kapittelgoederen als staats-eigendom beschouwen; dan is (wordt de overeenkomst als wettig erkend) uitgemaakt: Dat de raadslieden der kroon van de bezittingen des rijks afstand mogen doen ten behoeve van elk, die hen met een proces bedreigt; dat zij goederen, wier vruchten reeds in de vorige eeuw eene jaarlijksche waarde hadden van ruim f 4000 mogen ruilen tegen een kapitaal, welks interessen ruim f 1100 bedragen; dat zij den koopprijs van staatseigendom op eigen gezag mogen wegschenken aan de kerk. Wij kunnen ons echter op een meer waar standpunt stellen ende kapittel-goederen beschouwen als wat ze zijn: eigendom der Nederlandsche Hervormde kerk. Dan vloeit uit de gesloten overeenkomst voort: dat staatsambtenaren de bezittingen der kerk aan hare rentmeesters mogen afstaan zonder daarbij de kerk te raadplegen; dat 's konings ministers het wèlverkregen regt der kerk op de gelijkmatige verhooging van de bezoldiging van een' harer leeraren mogen afstaan aan derden; dat aanzienlijke fondsen, van eeuwen her ad pios usus bestemd, en door de bevoegde magt tot onderstand van behoeftige aanstaande Evangeliedienaren afgezonderd, aan dat doel voor altijd onttrokken worden.
De Tweede Kamer der Staten Generaal is ontbonden om door eene geheel ware vertegenwoordiging vervangen te worden: wat zal de ware vertegenwoordiging in de zaak der kapittelgoederen van Haaften doen? De Synode der Nederlandsche Hervormde kerk toonde nog zeer onlangs prijs te stellen op de reglen der kerk: wat zal zij doen voor de bezittingen der kerk, welke maatregelen nemen in de zaak der kapittelgoederen van Haaften? God geve, dat het in staat noch kerk heete: De morgenstond is gekomen, en - nóg is het nacht. - S - |
|