| |
| |
| |
Godgeleerdheid. - Wijsbegeerte. - Staatkunde. - Opvoeding en onderwijs
Innere mission.
Reis naar Hamburg en Berlijn, of eenige dagen toegewijd aan het gebied der Innere Mission, door O.G. Heldring, Arnhem. 1850.
Daar is in den laatsten tijd zooveel over de äussere Mission gehandeld, gesproken, ontworpen voor de toekomst, dat de innere Mission, naar den regel der billijkheid, ook wel ter sprake mogt komen. Stemmen, krachtige nadrukkelijke stemmen zijn er vernomen, die riepen: Ziet, gij Christenen! om u heen, daar is nog onafzienbaar onkruid uit te roeijen; gaat in uwe eigene stad, in uwe eigene provincie en uw eigen land, poogt om daar de gebogene en verlorene zielen op te heffen, terwijl ge voor uwe zendelingen naar het Oosten en Westen waakt, en ze vormt, om den gebronsden of zwarten broeder te redden, vergeet niet dat er naast, om en bij u ook Heidenen wonen, die, hoewel als Christenen gedoopt, niet minder aanspraak hebben op uwe liefde, dan zij, die verre af wonen. Als het waarheid is, dat de geestdrift voor het belangrijk zendelingswerk naar buiten, juist de sluimerende geestdrift voor de inwendige zending (sit venia verbo) heeft opgewekt, erkennen we weder een van die groote en stille werkingen der Voorzienigheid, die bij de opvoeding der menschheid, vele oogmerken tegelijk bereikt en onderling zamenschakelt, waar de mensch vermeent eene enkele bepaalde rigting te volgen. Eindelijk toch moesten de oogen der Christelijke en verstandige lieden geopend worden, misschien naar menschelijke berekeningen wat laat; gedurende jaren en jaren had men getreurd en geklaagd en gekermd, over den schijnbaar geringen invloed des Christendoms op de mindere standen, men zag en bemerkte alom, dat de zonde (veelvormige Astaroth, om Bilderdijks woord te gebruiken), verschriklijke verwoestingen aanrigtte, maar men bleef bij de gewone, bekende, alledaagsche middelen berusten: prediken, hier en daar bestraffen, nu en dan een middeltje als het voor de hand lag aan wijzen; maar doortasten, doortasten, aangrijpen, dat bleef achterwege. Men moge alzoo naar den smaak van sommigen, over den geest der eeuw eenige
banvloeken uitspreken en zich verheugen om al de bezwaren op te tellen, men zij aan de andere zijde onpartijdig genoeg, om hier de kracht van onzen leeftijd te erkennen, die eindelijk eens meer praktisch en werkend wordt, en begint om aan den kranke, die lang genoeg door de artsen geobserveerd is, het geneesmiddel toe te dienen. De zoogenaamde innere Mission, waaronder wij in zeer algemeene termen verstaan
| |
| |
kunnen: het zendelingswerk voor onze stad- en landgenooten, strekt ten bewijze, dat thans meer en meer in het zedelijk en godsdienstig bestaan van den mensch een nieuwe geest is ontwaakt, dat men iets wil, en begint te weten wat men wil, en hoedanig men zijn wil tot uitvoering kan brengen. Welligt dat juist van deze zijde, het toenemend en allesbedreigend pauperisme, van eene andere zijde, de gruwelen der dronkenschap hebben voor- en medegewerkt, om de godsdienstige aandacht niet slechts op de Heidenen in Azië en Afrika te vestigen, maar op die onbekeerde, blanke onchristenen, welke onze maatschappij in ruime mate ontheiligen en voortdurend verpesten.
Wij zijn er verzekerd van, dat buiten en benevens de heer Heldring, het grootste deel der vaderlandsche Christenen, welk eene godsdienstige kleur zij ook mogen dragen, niet slechts voorstanders zijn van, maar ook medewerkers aan de innere Mission, en ieder, die het wel meent en niet ijvert met onverstand, het groote vraagstuk van onzen leeftijd tracht op te lossen. Aan onze lezers zal het mogelijk bekend zijn, dat een zeer achtingwaardig en edel man, nabij Hamburg, Wichern, de organisatie van de innere Mission bepaaldelijk op zich nam, en over dit veelbesproken onderwerp een geschrift in het licht gaf, dat de sluimerende geesten wakker riep; maar de man deed meer en kon meer doen dan schrijven en aanbevelen; hij stelde zich aan het hoofd van het Rauhe Hausz, en stortte zijne eigene godsdienstige levenskracht in de aderen eener instelling, die waard is meer nagevolgd en gekend, dan wel alleenlijk geroemd, en hoog opgevijzeld te worden. Over het algemeen, is men zeer mild om dergelijke echt Christelijke en daarom waarachtig philanlhropische instellingen te bewierooken, en men rukt elkaâr als om strijd de lofbazuin uit de handen, om met de lieden mede te doen. Als men den wakkeren Suringar hoort over Mettray, is ieder meer dan voldaan, en wenscht met den edelen spreker, dat dergelijke instellingen ook op Nederlandschen bodem mogen gezien worden. Maar men vergeet, al wenschende en hopende, om zelf, geroepen en uitgenoodigd, de eigene hand aan den bouw aan te leggen. 't Is werelds loop. Wie dien veranderen en verbeteren kan, beproeve het, wij wenschen hem Gods zegen. Ook de heer Heldring heeft zich als praktisch man, door het Asyl te Steenbeek, doen kennen, en wij laten gaarne zijne bijzondere, somtijds eigenaardige theologische inzigten, voor zijne rekening, veel meer gewigt hechtende aan eene werkdadige en zekerlijk meer en meer ontwikkelende instelling, om verlorene zielen
- ligchamen ook - te redden, waartoe hem, dit vertrouwen wij, bij de eigene geloofskracht, van andere zijden de even noodzakelijke geldkracht niet moge ontbreken, om een goed en treffelijk doel verder goed en verstandig te bereiken. De Christenleeraar van Hemmen, die zich alzoo werkelijk op het praktisch gebied van het Christendom, door hem verkondigd, gaarne beweegt, en daar, door ondervinding en teleurstelling, zelfs meer dan anderen te huis behoort, besloot eene reize naar Hamburg en Berlijn te ondernemen, vooral om aangaande de innere Mission naauwkeurige berigten in te winnen, en men zal zekerlijk niet zonder belangstelling en vrucht zijne aanteekeningen, waarvan de eerste aflevering verschenen is, ter hand nemen. Hier vindt men volgens het voorwoord, ‘ervarin- | |
| |
gen en opmerkingen, opgeteekend op een klein reisje naar Hamburg en Berlijn;’ al was de togt ook kort van duur, mag men echter in behoorlijk Nederduitsch nooit zeggen: een klein reisje, - dat past niet, - er zijn hier en daar meer dergelijke kleine onnaauwkeurigheden, die in een boekske voorde beschaafde lezende wereld niet te huis behooren. Wij zullen de verschillende reisavonturen, met de daarbij gevoegde opmerkingen, niet mededeelen, eenige zijn tamelijk onbelangrijk, andere hebben daarentegen meerwaarde, en overtuigen ons dat de heer Heldring alstoen goed gereisd heeft. Wij willen dadelijk eene proef nemen, en aan den lezer tevens eene proef geven, die hem niet onaangenaam kan wezen, wij bedoelen den indruk, welken eene vereeniging van spoortreinen en spoorwegliniën op den schrijver maakte, toen hij zich te Lehrte in Hanover bevond, men leze en oordeele:
‘Te Lehrte, op korten afstand van Hanover, zag ik iets, dat op mij eenen diepen indruk maakte. Er kwamen daar op denzelfden tijd, omstreeks negen uren des morgens, vijf treinen te zamen, die er nagenoeg een half uur bleven. De eene kwam van Hamburg en Kiel en bragt de vreemdelingen aan, die uit Zweden, Noorwegen en Rusland overkwamen. Men konde ze allen aan hunne pelzen onderscheiden.
De andere bragt uit Bremen wat de Noordzee derwaarts gevoerd had. Een derde kwam van Keulen. Deze trein voerde alle Nederlanders, Belgen, Franschen en Engelschen met zich mede. Een vierde uit Hildersheim droeg den reiziger van het zuiden van Zwitserland, Straatsburg, Frankfort, Kassel; terwijl de laatste, die van Berlijn, alle spoortreinen van Warschau. Krakau, Praag, Weenen, Munchen, Leipzig en Maagdeburg in zich vereenigde. Toen al die reizigers uit die onderscheidene landen, van waar zij met de snelheid van den stoom herwaarts overgekomen waren, zich in de wachtkamers der stations vereenigden, stond ik stil, hoorde de onderscheidene talen, zag de natiën, - allen vertegenwoordigd, en dacht: - Neen, het is onmogelijk dat, wat vroeger bestond, blijven kan; hier zegt mij iets, dat er andere dagen aangebroken zijn.
De Amsterdamsche, Parijsche, Londensche, Weenensche, Berlijnsche, Munchensche democraat heeft niet meer dan vier en twintig uren noodig, om van hier over geheel Europa zijne herauten uit te zenden, ten einde zijne gedachten en ijdele voornemens overal gelijktijdig te realiseren. Een woord hier uitgesproken, is binnen vier en twintig uren het eigendom van honderdduizenden; het kan als het magtwoord van eenen man, die zijnen tijd kent en dien weet te beheerschen, millioenen in beweging brengen. Al het booze kan zich langs deze banen uitbreiden gelijk nooit te voren. Maar ook het goede. Hadde ik op dat oogenblik aan elkeen van gindsche duizend gasten een traktaatje gegeven, ik wist zeker, zoo het slechts van politieken inhoud ware, (want daarvoor waren de harten van al deze menschen open), dat het eer de zon ondergegaan en weder opgegaan was, over eene onmetelijke landstreek verspreid zoude zijn, en als levend woord omgedragen, duizend maal duizenden in die beweging zoude hebben kunnen brengen, die aan het doel van den schrijver beantwoordde. Wat vermag dus hij, die talent, magt en wil heeft, om in het midden der volken nieuwe gedachten uit te strooijen, wanneer hij slechts het middel weet te bezigen, dat hem hier om niet wordt
| |
| |
aangeboden! Zoo dacht ik, toen ik al die treinen heen zag snellen. Hier een uur stil te houden en niet te gevoelen, dat het oude voorbijgaat en alles staat nieuw te worden, is voorzeker den denkenden reiziger onmogelijk. Die indruk drong diep in mijn hart door. Ik konde niet luisteren naar de gesprekken van gindsche politieke mannen, die allen bezig waren met het vraagstuk, of de koning van Hanover door Pruissen zoude gedwongen worden tot het houden van zijn woord, gegeven bij het oprigten van het driekoningen-verbond. Het scheen mij toe, dat al deze gesprekken slechts droomen waren van menschen der verledenheid, en de man nog niet daar was, die den nieuwen tijd genoeg begrepen had, om een ander verbond in het leven te roepen, dan dat van koningen en vorsten, die wel iets gevoelen van eene eenheid, als zij de eenheid van Duitschland zoeken: maar geenszins eene andere eenheid kennen, welke voortaan óf de wereld zal vereenigen onder hunnen koning, den vorst der duisternis, óf de kinderen Gods zal brengen tot dien Koning, die daar zegt: ‘Mijn koningrijk is niet van deze wereld,’ maar een ieder, die Hem volgt, gebiedt onderdaan te blijven der magten, aan welke Hij hem onderworpen heeft.’
In hoeverre echter het uitreiken van traktaatjes door den reiziger werkelijk op die spoorwegmannen den bedoelden indruk zoude gemaakt hebben, betwijfelen wij. Wij leven in de eeuw der persoonlijkheid, der werkdadige krachtsontwikkeling, met traktaatjes alléén komt men niet zeer verre, als de kracht der levende stem, de individueele menschheid, niet mede wordt geopenbaard: de heer Heldring heeft zelf, in betrekking tot Steenbeek en Hoenderloo meer gedaan, dan traktaatjes uit te reiken. De gesprekken met den heer Wichern, ons hier en daar in deze bladen medegedeeld, zijn in veel opzigten belangrijk, deze man vol kracht en vol geloof gaat uit van het woord Gods, daar vindt hij den hefboom, om het groote werk der innere Mission aan te vangen en te blijven voortzetten. ‘Gehoorzaamheid aan dat woord, als het woord van God was geheel zijn beginsel,’ schrijft de heer Heldring, maar juist het woord van God alleen, niet in den vorm eener Gereformeerde of Augsburgsche of van welke belijdenis ook, en daarin stemmen zekerlijk alle degelijke en krachtig werkende voorstanders van een werkend Christendom overeen, om met het woord Gods alleen gewapend voor allen nuttig te zijn, zonder den beknellenden band van menschelijke stellingen, hoe zeer ook door menschen aanbevolen, of door menschen gewaarborgd. Opmerkelijk zijn de woorden van een man als Wichern: ‘dat de hoogste standen in de hoogste mate gedemoraliseerd zijn, en men juist daar met kracht en nadruk het beginsel der Christelijke volksveredeling en wedergeboorte moet toepassen. Hoevelen zijn er niet, ook in dezen lande, die deel nemen aan talrijke Christelijke instellingen, die zich mede aan het hoofd plaatsen van vereenigingen, om den minderen stand te verchristelijken; die boden des vredes, zoo als het heet, in de woningen der onbekeerde armen uitzenden, en daardoor het groote doeleinde der innere Mission, hier te lande, inderdaad wenschen te
bereiken, terwijl zijzelven door verfijnde weelde, door bedekte ondeugd en uitspatting, door verregaande huichelarij, het eigen geweten blijven bezwaren met een' zondenlast, die des te grooter wordt, naar mate men door uitwendige pogin- | |
| |
gen de eigene zonden poogt te bedekken, en te vergoelijken!
Hoogst ongunstig is de indruk, welken de beroemde handelstad op den reiziger moest maken. De zedeloosheid heeft hier eene schrikbarende hoogte bereikt, en doet ons treuren; wij gelooven echter, dat alle groote, rijkbevolkte steden, vooral de zee-plaatsen, hier evenwijdig staan op de groote kaart der demoralisatie, en aldaar in de eerste plaats voor het behoud van een werkend Christelijk beginsel moet gezorgd worden. Kwame ook hier eens een tweede Howard te voorschijn, niet alleen om de kleine kerkers te bezoeken, maar om elke groote stad, als den ruimen kerker vol gevangenen door de zonde, te redden. Niet minder droevig is de schets, welke de heer Heldring ons mededeelt, van het geestelijk en kerkelijk leven te Hamburg; wij hoorden ook van andere zijden, deze opmerking, helaas! dikwerf bevestigen. Een' zeer onaangenamen indruk maakte op den schrijver de Luthersche kerkleer te Hamburg. (blz. 45 en volgg.) Wij gelooven dit zeer gaarne. Waar men zich nog met onverstandigen ijver aan oud-kerkelijke leerstellingen en vormen hecht, en daarin de levenskracht van het Christendom meent te vinden, moet de uitwerking hoogst gebrekkig zijn. Dit geldt niet alleen de Luthersche kerk te Hamburg, maar ook de Gereformeerde en elke, in hare leerstellingen als ingevrozen kerk in ons vaderland, waar men met onbegrijpelijke hardnekkigheid aan enkele gebruiken of vormen blijft gehecht, en vreest eene doodzonde te begaan, als men een hairbreed daarvan afwijkt. Zoo oordeelt de heer Heldring dat de Luthersche kerk te Hamburg, als eenige en laatste steunpunten heeft overgehouden: - het avondmaal en den doop - de onkerkelijkheid aldaar is reeds hoog gestegen. Onder de 120,000 leden, telde men slechts 4000 kerkelijke personen, dit treurig verschijnsel zal evenwel niet toegeschreven kunnen worden aan eene overdrevene vooringenomenheid met de leerstellingen aangaande het avondmaal en den doop. Wij
herinneren ons hier een brief van prof. Tholück uit Halle, waarin de geleerde man zich beklaagt, dat ook bij hem naauwelijks een dertigtal hoorders de gewone Zondagsvoormiddagbeurt bezoekt. Men vergete toch niet, dat de ware, de echte, de gezuiverde Luthersche leer, inderdaad de Evangeliesche is, en geene andere dan de Evangeliesche. die Evangeliesche, welke de heer Heldring en alle welgezinden met hem zoeken, aankleven en beminnen, waar men evenmin eene ongehoorde vooringenomenheid met avondmaal, doop of praedestinatie wenscht, duldt of vindt, maar waar alles teruggebragt wordt tot en getoetst aan en door het woord Gods, en alleen het woord Gods. Uit dit eenzijdige, verflaauwde, bloot uitwendige kerkelijk leven te Hamburg, verklaart zich mede de noodlottige invloed, welken de Baptisten (de Irvingianen immers mede?) op het geestelijk leven uitoefenen, maar dit worde toch wederom niet alleen toegeschreven aan de groote waarde, welke er onder de zoogenaamde Lutherschen aan doop en avondmaal gehecht wordt. Ook in ons land, zouden welligt, onder eenigzins gewijzigde omstandigheden, dergelijke secten meer vasten voet verkrijgen, indien de volksgeest niet doorgaande meer voorzigtig, Christelijk verlicht, en verstandig ontwikkeld ware. Een der predikanten deelde den heer Heldring deze opmerking mede blz. 58. ‘Het Christendom heeft hier zijne beteekenis voor een goed deel verloren. Slechts de doop en het avondmaal staan er als twee eerwaar- | |
| |
dige zuilen van een schrikkelijken bouwval, zij zijn de tempel zelf geworden.’ Als dit waarheid is, welnu, men bouwe dan even als de nieuwe huizen te Hamburg, een nieuwen, lateren en meer Christelijken tempel, om de twee oude zuilen heen, en vinde de bouwstoffen niet enkel in de aangevoerde materialien der zestiende en zeventiende eeuw, maar vooral in het woord Gods zelve, dan zullen de twee zuilen ook wel hare regte plaats vinden, en niet in den weg staan; want het schijnt somtijds,
alsof eene overdrevene vergeestelijking van alles, naar den aard der kwakers, de twee hoofdinstellingen des Christendoms eenigzins tracht terug te zetten. Ook hier geldt het zoo als alom: abusus non tollit usum: het misbruik neemt het verstandig en gewettigd gebruik niet weg. De medegedeelde berigten aangaande eene echt Christelijke vrouw, Amalia Sieveking, houden ons aan het einde van deze eerste aflevering, aangenaam en nuttig bezig, en de wijze waarop deze werkzame en krachtvolle vrouw haar doel poogt te bereiken, het armbezoek, is even eigenaardig als belangwekkend. Ook hier vinden wij het welbekende, het dikwerf zeer geprezen, of hevig gegispte armenpatronaat terug, waarheen men toch vroeg of laat, ook wat de innere Mission betreft, zal moeten terugkeeren. Er is uit deze opgave, voor onzen tijd, en voor onze armen veel te leeren.
Zonder twijfel zullen de aanteekeningen en opmerkingen van den heer Heldring op deze wijze eenvoudig en ongekunsteld medegedeeld, aan menigen lezer belangrijk zijn en blijven. Wij verheugen ons, om hier in verstandige taal, en welgemeenden Christelijken ernst, eenen Nederlander, en wel eenen Protestantschen Leeraar te ontmoeten, die ons het goede en het navolgenswaardige, maar tevens het verkeerde eenzijdige en gevaarlijke in het buitenland ontdekt, en zelfs over het algemeen met eene loffelijke onpartijdigheid, zonder in het oogloopende leerstellige eenzijdigheid heeft geschreven. Wij houden ons daarom ook verzekerd, dat de tweede aflevering, die ons aangaande Berlijn nadere berigten zal aanbrengen, even belangrijk zal zijn, en nemen de vrijheid, om aan den heer Heldring onzen dank aan te bieden wegens zijn uitgegeven reisboek, en de moeite, welke hem de zamenstelling daarvan zoowel op de reize als te huis, moest veroorzaken.
Spiritus Asper en Lenis.
|
|