| |
| |
[pagina t.o. 233]
[p. t.o. 233] | |
derde eeuwfeest van het bestaan der hollandsche protestantsche gemeente te londen, gevierd op den 24sten julij 1850, en godsdienstig herdacht door do gehle, naar aanleiding van psalm 77, vs. 12 en 13.
| |
| |
| |
Kronijk van den dag.
Augustus.
Binnenland. - Volgens veler inzigt moest de aanneming der kieswet natuurlijk de ontbinding der beide Kamers en het doen van geheel nieuwe verkiezingen ten gevolge hebben; immers de Eerste Kamer zou thans op eene geheel andere wijs gekozen worden, dan tijdens de voorloopige kieswet het geval was, terwijl de leden der Tweede Kamer zelven het bezwaarlijke inzagen om zitting te blijven houden voor kiesdistricten, die niet meer bestonden, al werd door eene fictie aangenomen dat zij zouden geacht worden zitting te hebben voor een of ander district, waarvan somtijds slechts een klein gedeelte der kiezers tot hunne keus had medegewerkt. Deze overweging gaf een aantal leden der Tweede Kamer aanleiding om hun ontslag te nemen, ten einde de volksvertegenwoordiging thans zooveel mogelijk niet langer eene fictie maar waarheid te doen zijn, en aldus zou, bij deze vrijwillig ontslag nemende leden diegenen voegende, welke in den regel moesten aftreden, het getal der overblijvenden zeer gering zijn geweest, en de aldus zamengestelde Tweede Kamer eene vreemde ongelijksoortigheid hebben gehad. Eene ontbinding der Kamers was dus inderdaad zeer wenschelijk, en het zijn voorzeker deze en andere bijkomende redenen, veeleer dan ongeduld om van het nieuwe kiesstelsel spoedig eene proef te nemen, welke de regering tot die ontbinding hebben doen besluiten. Wat het vooruitzigt op de zamenstelling der nieuwe Kamers aangaat, daarvan is natuurlijk nog zeer weinig te voorspellen. Men zou echter mogen vermoeden, dat de verandering in het personeel, ten minste wat de Tweede Kamer betreft, niet groot zal zijn, en alleen door de versnippering van het kiesdistrict, waar de meest consequente tegenstander van het tegenwoordige stelsel gekozen is, de verkiezing van dit lid onmogelijk zal worden. Is dit een toeval, dan zou men het mogen beklagen; en mogt die versnippering opzettelijk dit doel hebben gehad, alsdan nog meer. Velen die in beginselen volstrekt niet met den heer
Groen van Prinsterer instemmen, zullen toch ongaarne zijne stem in de Tweede Kamer missen, waar hij menig behartigenswaardig, schoon al voor den geest des tijds onaangenaam woord gesproken heeft. Bij den ijver, waarmede het verkiezingswerk door vereenigingen van verschillende denkwijs (partijen gelooven wij dat tot geluk van Nederland thans niet bestaan) wordt behartigd, zal echter de afloop der verkiezingen hier en daar nog wel anders zijn, dan thans te voorzien is. Op het oogenblik dat deze regelen den lezer in handen komen zal het reeds gebleken zijn, welke vruchten die ijver
| |
| |
heeft gedragen. De vermelding daarvan moeten wij voor eene volgende gelegenheid bewaren.
Volgens Koninklijk besluit, werd de minister van Binnenlandsche zaken gemagtigd om op 20 Augustus de zitting der beide Kamers te sluiten, terwijl deze tevens met de sluiting ontbonden werden verklaard. Hetzelfde besluit bepaalde de eerste vergadering der nieuwe provinciale Staten op 9 September, de verkiezing der nieuwe leden van de Eerste Kamer op 1 September en die van de leden der Tweede Kamer op 27 Augustus. Op 16 September zal volgens de grondwet de nieuwe zitting der Staten-Generaal worden geopend.
Dat de afgeloopene zitting in meer dan een opzigt merkwaardig is geweest, zal wel geen betoog behoeven. Slaan wij het oog op de verrigte werkzaamheden, dan trekken vooral, behalve de wetten van tijdelijken aard of minder gewigt, tien wetten van hoog belang en voor de toekomst bestemd, de aandacht, namelijk: 1. De wet tot vaststelling van het briefport en tot regeling der aangelegenheden van de brievenposterij. 2. Wet houdende benoeming van eenen regent, en bepalingen ten aanzien der aanvaarding van het regentschap. 3. Wet omtrent het toezigt en de zorg over de zaken der munt. 4. Wet regelende het kiesregt en de benoeming van afgevaardigden ter Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, mitsgaders het rooster hunner aftreding. 5. Wet regelende de zamenstelling en magt der Provinciale Staten. 6. Wet der uitvoering van artikel 7 der Grondwet (het burgerregt en de naturalisatie). 7. Wet tot regeling van het regt van onderzoek (enquête). 8. Wet tot regeling van de belangen der Nederlandsche scheepvaart. 9. Wet tot afschaffing der regten van doorvoer en tot staking van de heffing der scheep vaart-regten op den Rijn en IJssel. 10. Wet tot wijziging van die van 14 Maart 1819, op het stuk der zeebrieven en Turksche paspoorten.
Onder deze wetten vindt men slechts twee van die, welker voordragt door het vijfde additioneele artikel der Grondwet in de twee eerste zittingen der Staten-Generaal was bevolen. Vier andere zoodanige wetten werden reeds in de vorige zitting door het toenmalige ministerie aangeboden, maar niet tot stand gebragt, namelijk: de gemeentewet, de wet op de ministeriële verantwoordelijkheid, die op het onderwijs, en die op het regt van vereeniging en vergadering. Van twee andere zoogenaamde organieke wetten, die op de nieuwe regterlijke inrigtingen en die op het armbestuur, zijn nog geene ontwerpen ingediend. De wet op de voogdijschap is, gelijk men weet, afgestemd, en het tot stand brengen eener andere moet voor eene onmogelijkheid worden gehouden. De andere nog achtergeblevene wetten worden echter met verlangen te gemoet gezien, daar zij het juist zijn, welke de doode letter der Grondwet in verscheidene gewigtige opzigten tot eene levende waarheid moeten maken. Dat de onderwerpen, welke zij moeten regelen, zoo wel van den gewigtigsten als van den moeijelijksten aard zijn, valt iedereen in het oog. Het tot stand brengen daarvan, op zulk eene wijs, dat daardoor alle billijke wenschen worden bevredigd en het heil des vaderlands verzekerd worde, zal waarlijk wel een groote proef van de bekwaamheid der tegenwoordige ministers wezen.
Herhaaldelijk was bij de behandeling der begrooting aanmerking gemaakt op het bestaan van eene instelling, de Raad van Adel genoemd, die, hoewel juist
| |
| |
niet zeer kostbaar, toch in de tegenwoordige omstandigheden voor overbodig werd geacht, en welke, indien men eens aan de lang beloofde, maar tot nog toe steeds bij beloften geblevene bezuinigingen begon, wel allereerst kon afgeschaft worden. Thans zijn door Koninklijk besluit het voorzitterschap en lidmaatschap van dien raad tot onbezoldigde eereposten verklaard. Overigens zou het schijnen dat aan geene bezuinigingen meer werd gedacht. Niet alleen zijn de beloften daarvan sedert eenigen tijd gestaakt, maar wordt ook het vroeger zoo dringende geroep daarom thans slechts zelden en flaauw meer gehoord.
Het geschil over de gezondheid of ongezondheid der stad Medemblik schijnt nog niet beslist te kunnen worden. Volgens Koninklijk besluit zullen nu echter de adelborsten van het instituut voor de marine ter proeve naar Breda worden overgeplaatst.
Duitsche Staten. - Met eenigen schroom vatten wij de pen op om den tegenwoordigen toestand van Duitschland aan te stippen, dewijl daar juist in verschillende opzigten eene spanning bestaat, die met eene ontwikkeling of uitbarsting dreigt, welke misschien niemand had verwacht. De houding, welke Pruissen en Oostenrijk tegen elkander aannemen, is, volgens geruchten, nu eenigzins meer dan eenigzins minder vijandig, en dezelfde geruchten toonen in het verschiet eene Russische tusschenkomst, in geval het tusschen de twee magtigste mogendheden van Duitschland tot vijandelijkheden mogt komen, of ook, hetgeen, hoe vreemd ook, insgelijks mogelijk wordt geacht, in dien Duitschland zich nogmaals de zaak van Sleeswijk-Holstein mogt aantrekken en Denemarken den oorlog aandoen. De Pruissische Unie, schoon bijna te niet gegaan, blijft nog een der twistpunten, daar Pruissen steeds het voornemen blijft koesteren, om een zoodanig afzonderlijk verbond tot stand te brengen, waartoe Oostenrijk het regt betwist. De regering van dezen laatsten Staat is er thans op uit, om de jongste gebeurtenissen in Duitschland als niet geschied te beschouwen. Volgens haar is het oude Duitsche Bond regtens nog in wezen; zelfs wil zij het zoogenaamde Staten-Congres te Frankfort, als het Plenum der bondsvergadering aangemerkt hebben en als zoodanig laten handelen. Haar voorstel, om door dit Plenum den dusgenoemden engeren raad van het Bond te doen oproepen, heeft wel bij de te Frankfort verzamelde gemagtigden weinig ingang gevonden, maar zij schijnt thans gereed, om zelve daartoe over te gaan, en zich door haren invloed op dien Raad van een oppergezag over geheel Duitschland te willen meester maken. Zij heeft zich almede zeer krachtig verzet tegen de overplaatsing der Badensche troepen naar Pruissen. Het tweede transport dier troepen is achterwege gebleven, op de tijding, dat de kommandant van de Oostenrijksche troepen der bondsvesting Maintz den voorbijtogt, onder het geschut
dier vesting, des noods met geweld moet beletten. In dat geval zou het te vreezen zijn geweest, dat de almede in Maintz gelegerde Pruissische bezetting met de Oostenrijkers slaags was geraakt, en aldus in deze vesting het begin van vijandelijkheden zou hebben plaats gehad, waarvan de gevolgen onberekenbaar zouden geweest zijn.
In Sleeswijk hebben de Holsteiners eene gevoelige nederlaag ondergaan. In de nabijheid van Istedt is het tot eenen slag gekomen, waarbij aan beide zijden de gebeele magt in het vuur geweest en
| |
| |
mei dapperheid gestreden is. Beide legers hebben zvvare verliezen, zoo wel aan gevangenen als gesneuvelden ondergaan, maar de overwinning is beslissend op de zijde der Denen gebleven, welke daarop het geheele Sleeswijk hebben bezet, terwijl de Holsteiners teruggetrokken zijn, maar toch eene nieuwe positie hebben genomen, waarin zij zich thans hebben verschanst. Een nieuwe, misschien beslissende slag schijnt op handen te wezen. Terwijl op vele plaatsen in Duitschland hoog wordt opgegeven van den ijver om de Holsteiners met geld en vrijwilligers te hulp te komen, wordt aan de zijde der Holsteiners geklaagd, dat deze hulp geheel onbeduidend is. Evenwel is Duitschland, door het tusschen Pruissen en Denemarken gesloten verdrag, nog niet uit de zaak terug getrokken, daar in Duitschland geen gezag bestaat, om dat verdrag te ratificeren. De zaak is nog meer verwikkeld door een protocol, door gemagtigden van Denemarken, Frankrijk, Engeland, Rusland, Noorwegen en Zweden te Londen geteekend, hetwelk de volgende bepalingen behelst:
1. | Het eenstemmige verlangen der voornoemde mogendheden is, dat de toestand der thans onder het bestuur Zijner Deensche Majesteit vereenigde bezittingen in deszelfs integriteit gehandhaafd worde. |
2. | Dien ten gevolge erkennen zij de wijsheid der inzigten, welke Z.M. den Koning van Denemarken doen besluiten om eventueel de erfopvolging in zijn koninklijk huis te regelen, ten einde de schikkingen gemakkelijk te maken, waardoor het voorzeide doel kan bereikt worden, zonder inbreuk te maken op de betrekkingen van het hertogdom Holstein met het Duitsch Verbond. |
3. | Zij verheugen zich dat de te Berlijn geopende onderhandelingen, onder bemiddeling van Groot Brittannie, reeds hebben geleid tot de onderteekening van een tractaat tusschen Denemarken en Pruissen in deszelfs eigen naam en in naam van het Duitsch Verbond. Zij hopen dat dit tractaat het herstel van den vrede ten gevolge zal hebben. |
4. | Van haren kant haar verlangen wenschende te openbaren om het sluiten van de onder no. 2 van dit protocol gemelde schikkingen te bevorderen, voor zoo veel dit in hare magt is, houden de bovengenoemde mogendheden zich voor om eene nadere overeenkomst aan te gaan, ten einde eenen waarborg te meer aan de duurzaamheid van die schikkingen te geven door eene daad van Europesche erkenning. Er is bepaald dat de beraadslaging daarover te Londen zal plaats hebben, en dat genoemde mogendheden daartoe hare gemagtigden van volmagt voorzien zullen. |
De gemagtigden van Oostenrijk en Pruissen hadden geweigerd dit protocol te teekenen. Over het geheel maakte deze poging van vreemde bemoeijing in Duitschland, ook bij de regeringen, eenen zeer ongunstigen indruk, deed de meesten weigeren om het Berlijnsche verdrag te ratificeren, en daar in Oostenrijk en andere Staten buitengewone bewegingen van troepen volgden, verzekerde men zelfs dat de genoemde mogendheid aanstalten maakte om de hertogdommen door bondstroepen te doen bezetten, en aldus de handhaving der vroeger bestaande verdragen te doen eerbiedigen, volgens welke Holstein eventuëel van Denemarken zou kunnen worden afgescheiden. Aan den anderen kant wordt gehoopt, dat deze vreemde bemoeijing zou kunnen strekken, om langs den diplomatischen weg een eind aan de bestaande
| |
| |
moeijelijkheden te maken. Daar het geschil hoofdzakelijk de erfopvolging betreft, dewijl na den dood van den tegenwoordigen Koning van Denemarken en Hertog van Holstein, Frederik VII, bij gemis van afstammelingen, de Deensche kroon aan Prins Frederik van Hessen zou vervallen, die door de vrouwelijke linie erfgenaam is, en deze linie in Holstein is uitgesloten, zoodat aldaar de Hertog van Augustenburg zou moeten opvolgen, wordt er aan eene schikking gearbeid om beide vorsten tot afstand van de opvolging te bewegen, en den Hertog van Oldenburg als opvolger voor de geheele Duitsche monarchie te doen aannemen. Men verwacht zelfs eenigzins dat de Koning van Denemarken, wiens morganatisch huwelijk onlangs veel opspraak heeft verwekt, alsdan terstond zou abdiqueren. De geringste onvoorziene gebeurtenis is echter in staat om dergelijke combinatien in duigen te doen vallen.
Frankrijk. - Bij het opmaken van ons vorig verslag was de Wetgevende Vergadering op het punt om hare zittingen voor drie maanden te schorsen. Zij is thans uiteen gegaan, nadat zij in hare laatste bijeenkomsten met overhaastingen bijna zonder discussie de begrooting had aangenomen, en nog eene wet goedgekeurd, door welke de schouwburgen aan een streng toezigt der regering worden onderworpen. Aan den eenen kant vond de regering dus gereede goedkeuring voor een middel van gezag en bedwang, aan den anderen kant legde de vergadering onverholen haar wantrouwen jegens den President der republiek aan den dag door in hare permamente commissie bijna uitsluitend personen te benoemen, wier vijandige gezindheid ten zijnen opzigte wel bekend is. Na deze benoeming werden in den Moniteur du Soir, een dagblad dat onder invloed van het ministerie geschreven wordt, twee zeer heftige artikelen geplaatst, waarin de Neef van den Keizer tot aan de wolken werd verheven, alle geluk dat Frankrijk nog genoot en de afwending van alle onheil aan hem werd toegeschreven, de leden der Vergadering voor een hoop ondankbaren werden uitgemaakt en met allerlei verwijten overladen, en niet onduidelijk met een coup d'état werd gedreigd. Natuurlijk gaven deze stukken aanleiding tot een onstuimig tooneel in de Vergadering. Men wilde dat de verkoop van het blad door de policie zou verboden worden; en toen de minister Baroche verklaarde, dat dit niet in de bedoelingen van het ministerie lag, kwam ook de gematigde partij in beweging, en deed, de verklaring des ministers als een blijk opvattende, dat de President inderdaad geheime maatregelen beraamde, het voorstel om eene commissie te benoemen, welke zoodanige maatregelen zou nemen als zij zou vermeenen te behooren. Dit voorstel scheen zonder stemming bij acclamatie te zullen worden aangenomen, toen de minister het geraden achtte te verklaren, dat ook hij de bewuste stukken afkeurde, en dat er op het
Elysée niet aan een coup d'état werd gedacht. De Vergadering, reeds verschrikt door hare stoutheid om eene uitbarsting tusschen den President en haar onvermijdelijk te maken, liet daarop de zaak rusten, en aldus dreef het gevaar van eenen staatsschok af, welke, naar veler gevoelen, reeds zeer nabij was geweest.
De gezindheid door de vergadering aan den dag gelegd, schijnt echter de regering te hebben doen afzien van haar voornemen om eene aanzienlijke legermagt in een kamp bij Versailles te veree- | |
| |
nigen, te meer, daar een vrij zonderling middel, waarmede de President scheen te beoogen het leger voor zich te winnen en op te winden, reeds groote onrust verwekte. In den tuin van het Elysée werden twee maaltijden aan de officieren en onderofficieren der gendarmerie gegeven, waarbij L. Napoleon zelf verscheen, en door het exerceren met een geweer en dergelijke middeltjes, waarvan deindruk door champagne werd bevorderd, geestdrift poogde op te wekken. Dit gelukte in zoo verre, dat door sommigen ‘Leve de Keizer!’ en ‘Naar de Tuileriën,’ werd geroepen. Deze voorbarige kreten werden wel gesmoord, maar de geheele vermakelijkheid werd zoo ongunstig beoordeeld, dat de reeks dier maaltijden, na den tweeden niet verder werd voortgezet.
Daarna aanvaardde de president zijnen togt door eenige departementen. De Bonapartische bladen gaven hoog op van de geestdrift, waarmede hij overal werd ontvangen. Het gold vooral de vraag of er: Vive la Republique of: Vive le President werd geroepen. Schoon iedereen weten moet, dat het hoogst moeijelijk is uit het gejoel van eenen volkshoop bepaalde woorden te verstaan, en het bovendien niets moeijelijks heeft voor eenig geld een troep forsche schreeuwers alles te doen roepen wat men verkiest, werden met ophef de plaatsen opgeteld, waar de laatste kreet hoorbaar had doorgeklonken. Evenwel moesten deze bladen naderhand zelven bekennen, dat Louis Napoleon over het geheel bij de eigenlijke bevolking zeer koel was ontvangen, en zijn koud en verveelziek uitzigt doorgaans eenen ongunstigen indruk had gemaakt. Te Lyon, waar het eerst heette, dat hij zeer betamelijk was ontvangen, was zelfs geheel het tegendeel het geval; bij zijn bezoek van de voorstad Croix Rousse werd hij door eenen volkshoop ingesloten, welks houding zoo dreigend was, dat hij zich spoedig verwijderde. Op een te Besancon gegeven bal was hij insgelijks tot een overhaast vertrek genoodzaakt, daar een aantal der aanwezigen hem blijkbaar met geene vriendschappelijke oogmerken op het lijf drong. Men heeft hierin eenen moordaanslag of eene poging tot opligting willen zien, maar daarvan is niets met zekerheid gebleken. Evenwel schijnt bij de heftige republiekeinen nog niet alle zucht tot aanslagen en zamenspanningen uitgedoofd. De ontdekking van een geheim genootschap, dat zich den naam van Nemesis gaf, heeft in den jongsten tijd wederom aanleiding gegeven om een aantal verdachten, waaronder bekende personen in hechtenis te nemen. Ook te Lyon hebben, na het zoo even vermelde, arrestatiën plaats gehad.
Te gelijk met de grootendeels mislukte demonstratie der Bonapartische partij had er eene andere van de legitimisten plaats. Het verblijf van den zoogenaamden Franschen Pretendent, den zoon der Hertogin van Berry, die door zijne aanhangers reeds Hendrik V wordt genoemd, maar anders de titels van Hertog van Bordeaux of Graaf van Chambord voert, in de Nassausche residentiestad Wiesbaden, deed aldaar eene menigte Franschen van zijne partij, en ook eenige bekende personen van andere partijen, zamenstroomen. De Hertog, onlangs door een aanzienlijk legaat van een overleden aanhanger daartoe in staat gesteld, had zich reeds eenigermate met het ceremonieel eener hofhouding omringd. Het ernstige doel dezer vertooning schijnt de meermalen besprokene onderhandeling tusschen de beide takken der Bourbons
| |
| |
te zijn geweest, welke echter thans, even als vroeger, moet mislukt wezen.
Italiaansche Staten. - Sardinië blijft steeds de aandacht trekken door de voortgezette worsteling tusschen het wereldlijke en het aanmatigende geestelijke gezag. Niet alleen blijven de geestelijken weigerachtig om voor burgerlijke regtbanken te verschijnen, maar bij het overlijden van Santa Rosa, minister van koophandel, zijn op laste van den Aartsbisschop Franzoni den stervende de genademiddelen der kerk geweigerd, tenzij hij berouw toonde over zijne medewerking tot de aan de geestelijkheid hatelijke wetten. De minister is zonder de gewone plegtigheden gestorven, en de Aartsbisschop, die openlijk erkende, de toediening daarvan te hebben verboden, is op nieuw in hechtenis genomen. Bij de huiszoeking in zijn paleis moeten papieren gevonden zijn, welke grond geven hem wegens aanslagen tegen de veiligheid van den staat teregt te stellen. De regering schijnt voornemens zich in geen geval door Paus of geestelijkheid de wet te laten steilen, zelfs niet al mogt de Paus er toe overgaan om Sardinië met den banvloek te beleggen. Men twijfelt of dit niet reeds werkelijk is geschied, zoo ja, dan zou de Paus voorzeker door het beproeven van dit middeleeuwsche dwangmiddel geheel zijnen geestelijken invloed op het spel hebben gezet, daar in de steden ten minste, de bevolking duidelijk toont tegen de geestelijkheid partij te kiezen, en zelfs maatregelen moesten genomen worden om den Aartsbisschop bij het overbrengen naar de gevangenis tegen de vijandige gezindheid der menigte te beschermen.
Engeland, - Nogmaals is de zaak van de geheele politieke gelijkstelling der Joden in behandeling gekomen, en thans schijnt zij voor goed te zullen worden beslist. Wederom te Londen tot parlementslid gekozen, is de baron van Rothschild toegelaten om in het huis der gemeenten den eed af te leggen. Eerst verlangde hij den eed op het Oude in plaats van het Nieuwe Testament te doen, en schoon ongebruikelijk is door het Huis bij stemming besloten dit te veroorloven: doch toen daarop het formulier van den eed werd voorgelezen, maakte de baron bij de woorden ‘op het geloof eens Christens’ de aanmerking, dat hij deze woorden niet kon bezigen, daar zij voor hem niet verbindend waren. Sommige leden wilden den eed evenwel voor geldig houden, andere beweerden het tegendeel en wilden last tot eeue nieuwe verkiezing doen geven. Om deze vraag en het geheele punt in geschil te beslissen, bragt de procureur-generaal daarna een voorstel ter tafel, inhoudende: 1 dat de baron L.N. van Rothschild niet bevoegd is om in het huis te stemmen of gedurende eenige beraadslaging zitting te hebben, totdat hij den eed van afzwering zal hebben afgelegd in den door de wet bepaalden vorm; 2o dat de vorm van den eed van afzwering in de eerstvolgende zitting van het Parlement in ernstige overweging zal worden genomen, met het doel om Hr. Ms. onderdanen, die de Israëlietische godsdienst belijden, in staat te stellen om dien eed af te leggen. - Beide voorstellen werden met eene aanzienlijke meerderheid aangenomen.
De zitting van het Parlement is door de koningin in persoon gesloten, met eene aanspraak waarin melding gemaakt wordt van onderscheidene belangrijke wetten en maatregelen gedurende die zitting tot stand gebragt, als: de wet tot betere regeling van het bestuur der Australische koloniën; de wet tot verbe- | |
| |
tering en bevordering der koopvaardijvaart; tot het allengs doen ophouden van het begraven binnen de hoofdstad; tot uitbreiding van het kiesregt in Ierland; de maatregelen tot verbetering der regtsbedeeling, en de aanzienlijke bezuinigingen in verschillende takken van uitgaaf, gepaard met eene gelijktijdige vermeerdering van inkomsten.
Amerika. - Geheel onverwacht is het herigt ontvangen dat de President der Vereenigde Staten, generaal Taylor, op den 9den Julij was overleden. De overledene werd door alle partijen geacht, als een bekwaam en bij uitnemendheid voor zijne gewigtige betrekking berekend man. Volgens de staatsregeling heeft de Vice-President, Phillmore, onmiddellijk het bewind aanvaard, en naar de gewoonte bij dergelijke omstandigheden, hebben al de ministers hun ontslag ingediend. Aan het hoofd van het nieuwe kabinet is Daniel Webster, als staatssecretaris, geplaatst. Men verwacht dat de staatkundige rigting der regering geene verandering zal ondergaan.
Waarschijnlijk zal het geschil tusschen de Vereenigde Staten en Portugal voor het Congres worden gebragt. De republiek heeft namelijk, op het voorbeeld van Engeland in Griekenland, goedgevonden het magtelooze Portugal met een nog onbillijker eisch te overvallen en met dwangmaatregelen te dreigen. Het zou te doen zijn om schadevergoeding voor eenen Noord-Amerikaanschen kaper, die in 1811 in eene Portugesche haven is verbrand, en die, naar het beweren der republiek, door de Portugesche autoriteiten had moeten beschermd worden. Daar het ongegronde van zulk eenen eisch terstond in het oog valt, zal het later moeten blijken, welke bedoeling daaronder verscholen ligt.
|
|