| |
| |
| |
Mengelwerk.
Blikken op den tegenwoordigen maatschappelijken toestand der volken van Europa.
Inleiding.
Wanneer een verschrikkelijke storm gewoed heeft, die eene geheele vloot heeft verspreid, en de zee met de overblijfselen der wrakken heeft bedekt, is het dan niet de eerste pligt van een' vlootvoogd, om zich van den staat zijner schepen te doen onderrigten, om te herstellen en te behouden, wat te behouden en te herstellen is; de zee moge nog woelig en hol staan, hij tracht echter te verzamelen, en zoo veel mogelijk te redden uit de algemeene ramp, maar ook tevens voordeel te doen met de ondervinding, die hij daardoor verkregen heeft. Zij is hem eene waarschuwing voor het vervolg, en een krachtige wenk tot het nemen van meerdere voorzorgen in gelijke omstandigheden.
De maatschappelijke toestand is in Europa door eenen zwaren storm geteisterd. De golven der omwentelingskoorts van 1848 hebben veel verwoest; doch zij zijn weder in zoo verre bedaard, dat men met meer kalmte eenen blik kan werpen op hetgeen zij hebben overgelaten, niet alleen om te zien hoe veel er te behouden is, maar ook om dit zoo te herstellen, dat in het vervolg zulke stormen meer kunnen worden ontweken, en ware het mogelijk de gevolgen van den laatsten nog tot eenig voordeel konden worden aangewend.
Men heeft, en met grond, dikwijls en bij herhaling gezegd, dat de omwenteling van 1848 minder eene staatkundige, dan wel eene maatschappelijke was. Dit moet nimmer uit het oog verloren worden, wil men zich een juist denkbeeld van den tegenwoordigen toestand van Europa vormen. De hedendaagsche maatschappijen rusten allen meer of min op eenen geschiedkundigen grond, zij waren het gewrocht der eeuwen, en zijn langzaam op verschillende wijzen zóó geworden als zij thans zijn. De middeleeuwen rustten op de overblijfselen van de beschaving der oudheid, en de nieuwere beschaving is uit die der oudheid en den toestand der middeleeuwen voortgesproten. Alles wat voor de ontwikkeling des menschdoms onnut of schadelijk in de vroegere tijdperken was, is grootendeels verdwenen, en hetgeen heilzaam en noodzakelijk kon genoemd worden is meestendeels gebleven. De loop der gebeurtenissen, de omwentelingen die vroeger plaats hadden, de groote volksverhuizingen, die de Romeinsche heerschappij omverwierpen en Europa niet nieuwe volksstammen bedekten, hebben sommige
| |
| |
bestanddeelen der oude beschaving, hare staatkundige instellingen, en vooral hare wetgevingen niet geheel kunnen vernietigen, de heerlijke overblijfselen van hare kunst, letterkunde en wetenschap bestaan nog, en zullen wel aanwezig blijven, en tot een zeker rigtsnoer verstrekken, zoo lang het menschdom niet tot eenen volslagen staat van barbaarschheid zal teruggezonken zijn. Hoe duister de middeleeuwen ook mogen zijn geweest, hoezeer men die vroeger heeft veracht, en soms weder te overdreven heeft opgevijzeld, zij zijn belangrijk, omdat zij ook als de lange winterslaap kunnen aangemerkt worden, waarin al de bestanddeelen der maatschappelijke, staatkundige, godsdienstige en wetenschappelijke beschaving der nieuwere tijden werden voorbereid. Toen Europa op het einde der 15de eeuw uit dien slaap ontwaakte, was er reeds veel tot rijpheid gekomen en nog meer kiemen voor de toekomstige ontwikkeling boven den grond uitgesproten. Het hoofdbestanddeel der nieuwe Europesche beschaving, het Christendom namelijk, hoezeer gebrekkig, eenzijdig en verduisterd, bleef in de middeleeuwen voortleven en werd door de hervorming meer naar de behoeften en eischen des tijds ingerigt. Het leenstelsel was niet de wereldlijke oppermagt der Paussen gevallen, doch de vrijheid der gemeenten en van den burgerstand met een krachtiger bestuur der vorsten ontstaan, die later in eene volstrekte heerschappij ontaardde.
Het zoude ons te ver leiden indien wij eene slechts oppervlakkige schets der ontwikkeling van den maatschappelijken toestand in de drie laatste eeuwen wilden geven, zij is ook onnoodig voor hen die eenigzins met de geschiedenis bekend zijn. Veel van hetgeen de middeleeuwen gebrekkigs en schadelijks hadden bleef nog lang voortbestaan, en er ontstond weldra eene zekere gisting, die reeds onder eenen godsdienstigen vorm in de 17de eeuw in Engeland, en eindelijk op het einde der 18de eeuw in Frankrijk, door staatkundige omwentelingen uitborst. De gevolgen dier beide omwentelingen zijn voor den maatschappelijken toestand van Europa van onberekenbare gevolgen geweest. Vooral heeft de laatste haren invloed tot op onze dagen uitgestrekt, die leeft en woelt altijd nog voort. Zij is met een vulkaan te vergelijken, die eerst langzaam inwendig en onmerkbaar smeulde, vervolgens zigtbaar uit zijne spleten rook opwierp en eindelijk in 1789 hevig uitborst, om weldra door zijne lavastroomen een groot gedeelte van Europa te bedekken; hij heeft zijne uitbarstingen in 1830 en 1848 herhaald, en deze laatste, hoewel kortstondig, is niet van de minst hevige geweest; want zij was van eene aardbeving vergezeld, die de grondslagen der maatschappij deed waggelen, en dreigde om ver te werpen.
De vorderingen der beschaving, de ontwikkeling der wetenschappen en de verbazende voortgang der nijverheid, hebben de bevolking in de 19de eeuw op eene onrustverwekkende wijze doen toenemen, niettegenstaande de bloedige oorlogen zoo velen in de kracht hunner jaren hebben weggemaaid, en de geesel der cholera, die van tijd tot tijd het menschdom teisterde; thans eischen al deze monden brood en al die armen werk. Deze omstandigheid heeft het zoogenoemde pauperismus van onzen tijd doen geboren worden, dat altijd nog aan het toenemen is, en de grootste bekommering onder de staatshuishoudkundige opmerkers van onze dagen opwekt, die zich afsloven om middelen te vinden,
| |
| |
ten einde het dreigende gevaar dat hieruit voor de maatschappij kan voortspruiten op eene voorzigtige maar krachtdadige wijs af te wenden.
Wij zijn vast overtuigd, dat het menschdom door de echte beschaviug zijne bestemming hier op aarde meer en meer zal bereiken. Wij vreezen niet dat hetzelve, over het geheel genomen, tot den vorigen staat van barbaarschheid zal terugzinken. Het geloof aan de Voorzienigheid en den heilzamen invloed des Christendoms, de lessen der geschiedenis zijn hiervoor onze waarborgen en echter kunnen er tijden van gevaar en krisis voorkomen, waarin zich onrustverwekkende verschijnselen voordoen, die ons met eenen stilstand niet alleen, maar met verwarring en teruggang bedreigen, en zulk eenen tijd beleven wij thans, nu de 19de eeuw bijna hare eerste helft volbragt heeft.
De geschiedenis der Europesche beschaving vertoont eenen langzamen voortgang tot eenen beteren toestand des menschdoms: doch omdat hier het goede altijd met het gebrekkige en beperkte gepaard is, traden er ook verschijnselen op die dit goede zoo al niet dadelijk tegenwerkten, zelfs door te heftig voor te staan of te spoedig en te algemeen te willen verwezenlijken, een zeer schadelijkenen tijdelijk gevaarlijken invloed uitoefenden. Deze verschijnselen zijn voor onzen tijd, de omwentelingsgeest en het pauperismus, en wel voornamelijk daarom, dat zij op elkander krachtig inwerken, en het eene de vermogende hefboom van het andere is, om daardoor des te spoediger zijn doel te bereiken.
Vergeleken wij den omwentelingsgeest bij een vulkaan, het pauperismus is een vloed die langzaam maar dreigend wast, en die, door het onderaardsche vuur van den eersten in kokende gisting gebragt, gemakkelijk den zwakken dam, dien onze maatschappelijke instellingen tegen hem oprigten, zou kunnen omverwerpen.
Om goede en doeltreffende maatregelen tegen eenen vijand te kunnen nemen, is het een eerste vereischte zijne bedoelingen en middelen te kennen, en zich niet met eene oppervlakkige kennis te vergenoegen van de leuzen die hij in zijn vaandel voert. Velen hebben zich in onze dagen laten wegslepen door de woorden vrijheid, gelijkheid en broederschap, even als vroeger onze vaderen, in de eerste Fransche omwenteling, omdat zij even als wij met deze begrippen instemden, maar in hunne voor hun gemoedeervolle, doch voor hun doorzigt niet pleitende eenvoudigheid, niet inzagen, dat deze zoo schoon klinkende woorden slechts leuzen waren, die bij de uitkomst op de ondragelijkste onderdrukking, op de meest tergende ongelijkheid, en op de vijandschap van allen met allen, van den beruchten Hobbes, moesten uitloopen.
De omwentelingsgeest heeft sedert zijne opkomst met het verledene, met de geschiedenis, met de heilige herinneringen aan de voorvaderen, gebroken. Hij heeft niets ontzien, noch de wijze instellingen van vroegere eeuwen, noch de gedenkstukken der kunst en de ontdekkingen der wetenschap. Ruw, barbaarsch en onwetend, heeft hij zich in zijne hoogmoedige en vermetele onkunde wijzer gewaand, dan de wijsten aller eeuwen, en door hoogdravende woorden zonder zin en beteekenis, de menigte in den draaikolk zijner verwarring medegesleept. Krachtig en onwederstaanbaar in het omwerpen, was bij zwak en nietig in het daarstellen van eene nieuwe orde van zaken, die hij met ophef als den hemel op aarde aankondigde, door puinhoopen
| |
| |
omringd, kon hij niet anders dan dagelijks nieuwe puinhoopen rondom zich henen werpen, en het gebouw dat hij stichtte, dat van arduin zoude zijn en de eeuwen moest tarten, bleek weldra toen het instortte, van brooze stijlen en dunne planken, in der haast opgeslagen en ruw beschilderd, te zijn. Wat heeft de omwentelingsgeest duurzaams gesticht? Wat heeft zijne uitbarstingen overleefd? Het goede, waarmede hij zoo stoutmoedig pronkte, behoorde hem niet toe, en hetgeen wezenlijk van hem uitging, veroorzaakte niet dan ellende en verderf. Zoude hij dan toch niet eenige verdienste gehad hebben? Toen hij alles met overmoed dreigde omver te werpen, werden ook de laatste overblijfselen der middeleeuwsche instellingen, die nog hardnekkig waren blijven bestaan, ter nedergesmeten en met den grond gelijk gemaakt. Maar hoeveel wat wezenlijk heilzaam en eerbiedwaardig was heeft hij niet geschonden, en in eenen kwaden roep gebragt. Hij heeft velen voor de ware vrijheid doen gruwen, omdat hij haren heiligen naam misbruikte, hij heeft de echte gelijkheid der burgers, die voor de wet, voor lang teruggezet, en hiervoor eens eene gelijkheid voor de moordbijl in de plaats gesteld. In plaats van de verleidelijke leus der broederschap te verwezenlijken, heeft hij de burgers en de volken onderling tegen elkander opgehitst, stroomen bloeds doen vloeijen, en Europa gedurende meer dan twintig jaren het tooneel van de verwoestendste oorlogen doen zijn. Hoe is het mogelijk dat hij nog aanhangers vinden kan; dat hij dweepers kan vormen, die het heil des menschdoms alleen van hem verwachten? Het is doordat hij voornamelijk op jeugdige gemoederen werkt, wier ligt ontvlambare hartstogten en onervarenheid gretig aan zijne brommende beloften geloof slaan, en door hem kunnen geleid worden, waarheen hij hen voeren wil. Wie eenigzins ondervinding heeft en eenige bedachtzaamheid bezit, dien zal hij zoo gemakkelijk niet medeslepen, de onbezonnen jeugd en de onkundige volksmassa's waren
altijd zijne werktuigen, en zijne leiders en aanvoerders, even slim als lafhartig, verscholen zich meestal in de oogenblikken van den strijd, om naderhand bij de overwinning de vruchten van de zegepraal te genieten. Doch zoo hij eene nederlaag onderging, en als hij door eene krachtige vuist, als die van Napoleon, in bedwang gehouden werd, verschool hij zich, men bemerkte hem dan niet, maar hij werkte desniettegenstaande in het duister voort, verspreidde overal zijne vertakkingen, om eenmaal weder met verjongden ijver te voorschijn te treden, als de strafroede waarvoor hij laaghartig ineenkromp, met den val van den overheerscher verdwenen was. Sedert dien tijd heeft hij eenen nieuwen bondgenoot gekregen, en van deze versterking een behendig gebruik weten te maken, nog gevaarlijker voor Europa, dan de vorige staatkundige woelingen, die hij vroeger deed ontstaan.
Deze natuurlijke bondgenoot van den omwentelingsgeest is het pauperismus. Nu de bevolking der meest beschaafde landen in Europa op eene verbazende wijze is toegenomen, neemt de armoede hand over band toe. De toestand der maatschappij is nog niet zoodanig ingerigt om in al de dagelijks menigvuldiger wordende behoeften der talrijkste klassen volledig te kunnen voorzien. Eene betere toekomst zien zij met verlangen te gemoet niet alleen, maar zij zijn gereed alle middelen aan te grijpen, om die dadelijk te verwezenlijken. In alle tijden zijn er wijsgeerige bespiegelaars en gods- | |
| |
dienstige dweepers geweest die gepoogd hebben eene betere inrigting der maatschappij uit te denken, of die volgens een eenzijdig en verkeerd begrip der Heilige Schrift in te rigten. De eersten waren meestal onschuldige plannenmakers; maar de laatsten hebben veel kwaads gebrouwen, omdat zij de menigte medesleepten in de vruchtelooze en ijdele pogingen om tot een onbereikbaar doel te geraken. Hetgeen vroeger door de godsdienstige dweeperij moest verwezenlijkt worden, heeft men in onze dagen door meer zuiver staatkundige leerstellingen trachten te bereiken. De omwentelingsgeest heeft sedert verscheidene jaren op de volksmassa's gewerkt, heeft hun misnoegen tegen de bestaande maatschappelijke instellingen opgewekt, en eenen diepen haat en wantrouwen tegen de meer gegoede standen en voornamelijk tegen de rijken ingeboezemd. Hij heeft de behoeftigen eene betere inrigting der maatschappij voorgespiegeld, waar ieder een regt op den arbeid niet alleen, maar op de massa der bezittingen van den geheelen staat zoude hebben. De ongehoorde ongelijkmatige verdeeling der rijkdommen moest en zoude ophouden, en een gelukkiger toestand moest voor hen ontstaan, waarin zij, zonder in het vervolg met zulken drukkenden en weinig opbrengenden arbeid bezwaard te zijn, gemakkelijk het vette der aarde zorgeloos kunnen genieten, en aan hunne lusten meer den ruimen teugel zouden kunnen vieren.
Om deze gevaarlijke en alles omverwerpende leerstellingen gereeder ingang te doen vinden, moesten de zaden van godsdienst en zedelijkheid bij de lagere volksklassen worden ondermijnd, de maatschappelijke omwenteling moest door het ongeloof worden voorbereid. Men sloeg dus over het algemeen een tegenovergestelden weg dan vroeger in, en ofschoon het Christendom hier en daar ook nog als een middel voor het socialismus en communismus werd misbruikt, is de strekking van beide echter daarop uitloopende, om slechts het grofste materialismus en louter zinnelijk genot als lokaas aan de behoeftigen voor te houden, ten einde zij zich tot den oorlog tegen allen, die meer dan zij bezitten, zouden aangorden. De gebeurtenissen van de laatste jaren hebben het sprekendst bewijs opgeleverd van het bondgenootschap dat de omwentelingsgeest met het pauperismus gesloten heeft.
De grondslagen der ware maatschappelijke beschaving zijn vrijheid en regtvaardigheid, en die worden juist door den omwentelingsgeest en het socialismus verkracht en vernietigd. Het is in naam der vrijheid die het levensbeginsel der hedendaagsche staten uitmaakt, dat men voornamelijk den omwentelingsgeest moet bestrijden, Hoewel hij voorgeeft alles tot de verwezenlijking daarvan over te hebben, hoezeer hij allen beschuldigt en lastert en voor reactionnair uitkrijt, die met zijne bedoelingen niet medewerken, en zich door zijne leuzen niet laten verleiden, is de vrijheid slechts eene mom die hij zich voorhoudt, en die thans vrij versleten is en waar men zijne ware wezenstrekken gemakkelijk door henen kan zien. Hij heeft tot nog toe niets anders dan verwarring in plaats van orde, gebrek in plaats van overvloed, onderdrukking in plaats van vrijheid gesticht, zoowel in het burgerlijke als in het staatkundige. Wat zou hij duurzaams en blijvends kunnen daarstellen, daar hij sedert meer dan een halve eeuw er het op toegelegd heeft, om alle ondergeschikt- en gehoorzaamheid aan de be- | |
| |
staande overheden te doen verdwijnen, en openlijk het regt van opstand gepredikt heeft. Zien de leiders nu zelf nog niet in dat hunne heerschappij, als zij die eens meester werden, slechts van korten duur moet zijn, zoo als zij ook was, en dat zij onvermijdelijk door het lijtuig moeten verpletterd worden, waarvan zij de paarden moedwillig aan het hollen hebben gebragt.
Het is dus geenszins uit een vooringenomen conservatief standpunt, uit een verjaard aanhangen van een voorgewend goddelijk regt der vorsten en regeringen, dat men den omwentelingsgeest met goed gevolg kan bestrijden, maar alleen met de heldere en onbekrompene begrippen van eene waarachtige vrijheid, die op den eerbied voor de wetten, het ontzag voor de maatschappelijke instellingen, en de verschuldigde gehoorzaamheid aan de bestaande regeringen en overheden gegrond is. Omdat men de vrijheid als het hoogste goed van den mensch en burger waardeert, moet men den omwentelingsgeest overal waar hij zich vertoont tegengaan, en onophoudelijk door alle geoorloofde middelen van overreding en des noods met geweld te keer gaan. Het geldt hier een oorlog op leven en dood, en het voortdurend bestaan onzer maatschappelijke inrigtingen, het bestaan der vrijheid hangt er van af.
Een krachtig middel van den omwentelingsgeest is de vrijheid der drukpers. Het is niet genoeg over de misbruiken van die vrijheid klaagtoonen aan te heffen en te wenschen dat zij aan banden werd gelegd. Men make liever van die vrijheid gebruik, om de misbruiken tegen te werken, om den laster, de verdraaijing der zaken, de overdrevene of valsche beschuldigingen te ontmaskeren, en de schelklinkende woorden en beloften in al hunne nietigheid en onbereikbaarheid ten toon te stellen.
Het is dus door de vrijheid in alle maatschappelijke instellingen, in alle burgerlijke en staatkundige betrekkingen te doen doordringen, dat men een stevigen muur tegen den omwentelingsgeest oprigt; dat men met het beste gevolg kan waken voor de heilige regten van het gezin en den eigendom; dit zal meer vermogen dan strenge wetten en de kracht der wapenen. Men poge in deze strekking die de ontwikkeling des menschdoms in onze eeuw heeft aangenomen voort te werken, en met een vasten blik het doel daarvan in het oog te houden, de gisting der kwade en heillooze bestanddeelen die op den bodem van het maatschappelijk gebouw blijft voortwoelen zal dan deszelfs grondslagen niet meer kunnen ondermijnen.
Zoo men den omwentelingsgeest moet tegenstaan overal waar hij zich vertoont, moet men het pauperismus op de meest doeltreffendste wijzen trachten te lenigen, en zooveel mogelijk door wijze en voortdurende ondersteuning der behoeftige standen in de maatschappij te doen verdwijnen. Zij behoeven niet alleen brood en werk, maar ook een verstandelijk en geestelijk voedsel, dat hen uit de laagte waarin zij gezonken zijn, opheft en geschikt maakt om nijvere burgers te worden, in plaats van naamlooze gedeelten van een woeste en blinde massa te blijven, die als een invretende kanker aan de edelste deelen van het maatschappelijk ligchaam knaagt. Men heeft reeds vele middelen hiertoe aangeprezen, en in het werk gesteld, en is over het algemeen diep doordrongen van de noodzakelijkheid, om alles tot verbetering van het lot en de godsdienstige en zedelijke opleiding van die verwaarloosde klassen aan te wenden.
| |
| |
Doch het is tevens te wenschen dat die middelen maar geene socialistische strekking verkrijgen, niet alleen zoo als men die in Frankrijk in 1848 wilde daarstellen: van zulke dolzinnige pogingen zal men wel genezen zijn, daar men gezien heeft dat zij regtstreeks tot een onbestaanbaar communismus zouden leiden, waarvan iedereen die nog iets bezit een doodvijand is. Hierdoor zouden de behoeftige standen nog meer tot werktuigen worden verlaagd, terwijl zij in tegendeel tot zelfstandig werkzame, zedelijk en godsdienstig gevormde, leden van den staat moeten opgeleid worden. Aan de vrijheid die ieder mensch toekomt moeten zij deel verkrijgen, zij zullen alsdan minder dan nu aan de inblazingen der volksleiders gehoor geven en een blind werktuig zijn in hunne handen. De regtvaardigheid gebiedt, dat men zich het lot der lagere standen in de maatschappij aantrekke, de voorzigtigheid en het welbegrepen eigenbelang raden het ons zelfs aan, terwijl godsdienst en zedelijkheid het als den duursten pligt aanbevelen.
Indien men verder het oog slaat op den toestand der godsdienstige wetenschappelijke ontwikkeling in onze dagen, op de hoogte waarop zich de kunsten en de letterkunde bevinden, op den verbazenden voortgang dien de nijverheid en de middelen van onderling verkeer hebben gemaakt, op den strijd dien te midden van dit alles verschillende beginselen in al deze opzigten met elkander voeren, dan doet zich een zoo ruim veld aan ons oog op, dat wij het niet in eens kunnen overzien.
Wij hebben ons dus voorgesteld de beschouwing daarvan in drie afdeelingen te splitsen, en zullen vooreerst den maatschappelijken toestand van Europa wat het staatkundige betreft in algemeene trekken schetsen, en de wenken en waarschuwingen die daaruit voortvloeijen in een helder licht pogen te plaatsen. Vervolgens zullen wij de godsdienstige zedelijke en wetenschappelijke ontwikkeling tot het doel van onze opmerkingen nemen; om eindelijk den voortgang der nijverheid, met hetgeen hieruit voor de leniging en beperking van het pauperismus zoude kunnen afgeleid worden meer bijzonder na te gaan.
Het bestek van dit Tijdschrift laat het niet toe al deze gewigtige onderwerpen tot in de kleinste bijzonderheden uit een te zetten. Zij kunnen hier slechts met groote trekken, in den vorm van een algemeen overzigt, worden aangeduid; vele afzonderlijke deelen maakten reeds vroeger het onderwerp uit van zoo vele welgeschrevene artikelen die er in opgenomen werden; het kwam ons echter niet ongepast voor, al hetgeen den maatschappelijken toestand van Europa betreft, eens onder algemeene gezigtspunten te brengen, en dit kon nergens eene betere plaats vinden, dan in een periodiek geschrift, dat zich met zoo veel regt de Tijdspiegel noemt.
J.A.B.
|
|