Hij vertille en bezeere zich maar niet aan den geesel der satire.
‘2o. Om meer populair, voor elk verstaanbaar te kunnen zijn;’ -
't Is jammer van zijne moeite. En ‘3o. omdat hij dit in zijne snipperuren, als uitspanning, als verpoozing en in schofttijd doet.’
De doctor versnippere in het vervolg in zoodanige uren gerustelijk zijne verhandeling.
Met welke denkbeelden van staatshuishoudkunde is de Man aan het werk gegaan? Hij geeft in de voorrede een overzigt van zijnen leeftijd, dat zoo subjectif wie nur je gehalten ist, en dat van den humor zoo veel heeft als de pijn en het geschreeuw eener keukenmeid die zich brandt van de boezemsmart van eene Electra. Dan komt hij ter zake en handelt eerst: ‘Over staatshuishoudkunde in het Algemeen,’ die hem is de leer der middelen, welke eene regering moet aanwenden om zoo veel burgers mogelijk gelukkig te maken. (Onbepaald, onjuist en eudaemonistisch genoeg.) bl. 9-13. Daarna krijgen wij van bl. 14-17 eene beschouwing van de staatshuishoudkunde van Nederland in het bijzonder, en eindelijk van bl. 17-20 een plan tot verbetering der staatshuishoudkunde
(Staatshuishoudkunde zegt de Man;
Hij meent de staatshuishouding.)
in Nederland.
Wij kunnen den schrijver onmogelijk, zelfs op dit kleine veld van twintig bladzijden, op den voet volgen. Zij hebben waarlijk veel van de beperkte ruimte in een koordedansers- of paardrijdersspel, waarbij men zich afvraagt, hoe die voldoende kan zijn om zulke wonderlijke sprongen te maken, en hoe men er zoo veel in bergt. Gij krijgt er eene curieuse physiologie in, waarin eene anthropologie, in welke eene geschiedenis van de godsdienst is gestoken, waaraan nog weêr eene beschouwing van de wording der maatschappij en haar vooruitgang vastzit.
Kort, maar onbegrijpelijk veel bevattend zijn de drie bladzijden, waarin de staatshuishoudkunde van Nederland in het bijzonder is behandeld; terwijl zijn plan tot verbetering dier staatshuishoudkunde bestaat, behalve in eenen constitutioneel monarchalen regeringsvorm met eenen koning aan het hoofd, wien een staatsraad ter zijde staat, uit mannen respectivelijk wel ervaren op het punt van waterstaat, landbouw, veeteelt, jagt en visscherij, techniek (voor hoevele takken van deze?), handel, regtskunde, geneeskunde, financiën, krijgskunde in al haar omvang, koloniën, scheepvaart, diplomatie, onderwijs, door den Koning te benoemen, vooral na voorlichting door een dagblad, dat portvrij voor ieder uit het volk open staat. Het radicale middel evenwel is, dat wij (zonder of met dien rompslomp, mijnheer de Man?) zoo veel mogelijk tot den natuurstaat, tot vereenvoudiging, terugkeeren.
Wij krijgen daarop nog eene tirade over de publiciteit enz. In de noten ontmoeten wij en passant een overzigt van de geschiedenis, met noten waarin onverwachte dingen voortkomen. Hoor maar! Dogmatiek, trekken uit de geschiedenis der godsdiensten, apologie van het Bijbelverbod, invectiven tegen het Bijbellezen, de kandidatuur voor verkiezingen, hevige uitboezemingen over den kwakzalversboêl der geneeskundige praktijk, een loftrompetje op Boerhave, aanmerkingen op het onderwijs op de scholen