De Tijdspiegel. Jaargang 7
(1850)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijHet wapen tegen 't pauperismusGedachten over de noodzakelijkheid en nuttigheid van een algemeen armbestuur; met aanwijzing van heilzame middelen tegen den voortgang der armoede: door Dr. F.H.L. Donckermann. Met een brief aan den Schrijver van Prof. H.W. Tydeman. Te Amsterdam, bij W.C.H. Willems. 1849.Wij moeten erkennen, dat ook wij den Schrijver dezer gedachten minder kennen dan de hoogleeraar Tydeman, er bij erkennen, dat wij den beroemden geleerde voor het inleiden van den (ons) minder bekende dankbaar zijn. Dr. Donckermann vereenigt blijkbaar heldere denkbeelden met veelzijdige ervaring, gerijpt oordeel, en hij kleedt zijne denkbeelden in een doorschijnend gewaad. Hij beschouwt de armoede van het standpunt der staatshuishoudkunde. Eerst, bij wijze van inleiding, stelt hij de oorzaken van het toenemend pauperismus in het licht: hij meent ze te vinden in 't verval van den koophandel, het onderhouden van werkeloozen door aalmoezen, de tiercering der staatspapieren, te kostbare staatsinrigting. De kwaal is aanmerkelijk verergerd door de wet van 1818, met name door hare bepaling van de plaats, op welke de behoeftigen in den algemeenen onderstand deelen kunnen. Bijzondere gemeenten, kerkelijke diakoniën zijn gedrukt door dezen staatslast, het subsidiestelsel is ingevoerd, de kassen zijn uitgeput, de bijzondere liefdadigheid ingespannen tot overspanning toe: vermeerdering der ellende, ziedaar de vrucht. Er moet eene andere geneeswijze gevolgd worden: doortastende maatregelen worden er vereischt. Welke stelt Donckermann voor? De staat moet zich de behoeftigen aantrekken: het is zijn pligt, zijn belang. Hij doe het door werkverschaffing, door het oprigten van gestichten voor arbeidzamen, wier arbeid echter niet ten nadeele van gezetene ambachtslieden en fabriekanten mag strekken. De burger stelle de inlandsche voortbrengselen boven de vreemde. De landbouw worde uitgebreid en begunstigd vooral door landontginning. Vooral worde het armbestuur op eene eenparige wijze, in alle oorden des rijks, naar vaste en algemeen toegepaste beginselen geregeld: kerkelijke armenverzorging is onvoldoende waar vele godsdienstsecten gevestigd zijn, en het getal der behoeftigen door achteruitgang van vorige welvaart uitermate is vermeerderd. Men rigte dus op een algemeen Opperbestuur of Oppertoezigt over de plaatselijke armbesturen: de laatsten worden zamengesteld uit de geschiktste en tot de onderscheidene kerkgenootschappen behoorende mannen, die de noodlijdende ingezetenen verzorgen zonder | |
[pagina 100]
| |
hunne geloofsbelijdenis in aanmerking te nemen. Bedeeling moet geweigerd worden aan onwaardigen en tot werk geschikten. Verband des algemeenen armbestuurs met de onderscheiden kerkgenootschappen, zedelijke ondersteuning van leeraars en diakenen, vereenigingen van armenpatronessen, belangstelling en toezigt van werkbazen en fabriekanten op hun werkvolk, wettelijke bepaling van den leeren werktijd van kinderen - moeten het doel helpen bereiken. In het plan liggen verder: leer- en werkscholen ten behoeve van kinderen der minvermogende werklieden, verzorging van weezen, vondelingen en verlaten kinderen, stipte handhaving der bepalingen tegen bedelarij en landlooperij; de plaats der inwoning zij het onderstandsdomicilie. De armoede moet zooveel mogelijk voorkomen worden, middelen hier toe zijn: verschaffing van goedkoope, gezonde woningen, bewaarscholen voor kinderen van lieden die buitenshuis werken, verschaffing van goede spijs tegen matigen prijs, werkverschaffing, voorschotten, vereeniging der ambachtslieden en winkeliers tegen moedwillige schuldenmakers... Wij meenen de hoofddenkbeelden van Dr. Donckermann vrij volledig te hebben opgegeven; de ontwikkeling er van verdient alle overweging. Hooge belangstelling spreekt uit ieder woord, vele der voorstellen zijn uitvoerbaar, en aan de vrucht zou het niet ontbreken, zoo het zaad werd uitgestrooid; een praktische zin spreekt in het geschrift. En toch, zou de kwaal genezen worden door de aangegeven middelen? Wij gelooven het niet. Het hoofdmiddel is politieke centralisatie van het armbestuur. Wie dáárvan (wij zeggen niet verligting, maar) redding verwacht, zie op Engeland: daar is met al den praktischen takt, aan het Engelsche volk eigen, het denkbeeld verwezenlijkt, dat velen onzer staatshuishoudkundigen als het hoogste ideaal najagen. Wat leert ons Engeland? De grondstelling der armwet van 1834 is: niemand mag geheel verstoken zijn van de middelen tot levensonderhoud. De bedelarij is misdaad, met gevangenisstraf bedreigd. De behoeftigen worden onderscheiden in twee klassen: a.) ongeschikten tot arbeid, ouden, zieken, kinderen, krankzinnigen enz. b.) geschikten tot den arbeid. De middelen tot ondersteuning zijn armenbelastingen. De eerste klasse ontvangt het noodige zonder tot arbeid genoodzaakt te worden. Wie tot den arbeid geschikt is wordt ondersteund, wanneer hij zich in een werkhuis begeeft. De werkhuizen zijn zoo ingerigt, dat ze voor den arme weinig bekoorlijks hebben: ze moeten hem niet aantrekken, maar tot krachtsinspanning wekken om niet tot den openbaren onderstand te vervallen. Het werk dat zij er verrigten, is meest nutteloos: de fabrieken moeten geene concurrentie hebben in de werkhuizen. Ontslag uit het werkhuis volgt zoodra de arme van de openbare ondersteuning afstand verklaart te doen. De ambtenaren voor de armverzorging van een arrondissement worden door de belastbare ingezetenen en grondbezitters gekozen: het hoofdbestuur is de armen-commissie voor Engeland en Wales, zamengesteld uit drie koninklijke commissarissen en negen assistenten: haar werk bestaat in het toezigt op de verkiezing der armbestuurders, het opzigt over de mindere beambten, het onderzoek der rekeningen, over de oprigting van en het toezigt op de werkhuizen. Elk kerspel heeft een bezoldigden collector, die bij de bepaling der armen-belasting helpt en ze int. Een kassier neemt ze over, het beheer is in | |
[pagina 101]
| |
handen van den guardian der Union. Ziedaar het algemeen armbestuur, zoo als men 't ook bij ons wenscht, zie het, na rijpe overweging van een uitstekend parlement, op vaste beginselen, consequent uitgevoerd, tot stand gebragt met kolossale middelen door het meest energieke en meest praktische volk der wereld. Wat is de vrucht? Het getal der ondersteunden neemt af, de armen taks kan verlaagd worden. Gewonnen, zegt de staatshuishoudkundige. Nog niet veel, antwoordt de Christen. Een bureaukratisch hoofdbestuur administreert den arbeid en de ligchamelijke voeding van eenige honderdduizenden: 't is eene groote machine met uitmuntend raderwerk. Was de arme nu een wolbaal, wij zouden het stelsel roemen, maar hij is een mensch: het raderwerk vat niet in het geestesleven van den arme De schuldige en onschuldige arme vallen in dezelfde kategorie: het stelsel kent slechts voor den arbeid geschikten of ongeschikten. Als het pauperismus zijn vreesselijkste hoogte bereikt heeft, dán, dán eerst begint dat stelsel te helpen, - te helpen door wreedheid tegen den arme: want de werkhuizen mogen hem niet bekoorlijk gemaakt worden; hij moet er van afgeschrikt worden: dat is de noodzakelijke consequentie van het beginsel, dat den arme als een' staatslast, als een' bedreiger van de openbare veiligheid beschouwt. In één woord, wij erkennen de roeping van den slaat om zich de armoê aan te trekken, wij onderteekenen mede het vonnis der regeringen, die de zorg voor de materiële behoeften der armen op de schouders der kerkgenootschappen laden: maar herstel van het euvel - van den staat wachten wij 't niet. Met wetten geven, organiseren, administreren kan men uitwendige toestanden besturen: de wortel van het pauperismus zit dieper, op een' bodem, waartoe de staat niet kan doordringen. De staatshuishoudkunde staat hoog bij ons aangeschreven, en wij meenen dat er veel, ook ten onzent, beter zou zijn, waren hare lessen minder in den wind geslagen; maar de toovergodin die velen haar wanen, is zij ons niet, en op het gebied der geesten, op het terrein der hoogere zedelijkheid ontzeggen wij haar alle gezag. Wij verwachten van haar ter bestrijding van het pauperismus veel, maar niet alles, niet het meeste. De genezing van het pauperismus is van een' anderen arts te verwachten: van het Christendom. Zeker, zoo iets de onmogelijkheid der scheiding van Kerk en Staat bewijst, het is het pauperismus: alleen door innige overeenstemming en gemeenschappelijke krachtsinspanning van beide magten is eene overwinning op den hardnekkigen vijand mogelijk. Wij strijden hier niet tegen Dr. Donckermann: veeleer gelooven wij hem aan onze zijde: bij zijn algemeen armbestuur stelt hij maatregelen genoeg voor, welke niet onder het bereik zelfs niet van den meest bemoeizieken staat kunnen vallen, doet hij voorstellen, wier uitvoering alleen der Christelijke liefde en zelfverloochening mogelijk is. Der Christelijke liefde... Waant ons, bidden wij u, geene voorstanders van het diakonismus, zooals staatskunstenaars het bij ons lang verstonden: wij hebben de mannen bestreden, die de liefde belasten, den diaken tot een' administrateur van staatswege verlagen wilden: wáárvan wij heil zien, 't is van de herstelling van het oorspronkelijke diakonaat, ‘dat niet alleen met uyterlicke gifte maer oock met troostelicke redenen uyt den woorde Godts, den armen ende elendigen hulpe bewijst,’ - 't is tevens van de hoop, dat men van de jammerlijke dwaling terugkome, als bestond de | |
[pagina 102]
| |
weldadigheid in geven, eeuwig geven. Laat ons op een' persoon wijzen, in wien wij verligchaamd zien wat wij bedoelen; het is een der stichters van de vrije Schotsche kerk, ChalmersGa naar voetnoot1), de man des geloofs en daarom der kracht. Hij heeft in den geest van Christus eene proeve van armverzorging genomen, waarop achttien jaren den stempel hebben gedrukt, eene proeve in eenvoud genomen, maar de theoriën der waan wijze staatsopbouwers beschamend, eene proeve, bespot omdat ze niet uit den geest der wereld is, maar voor den Christen een baken, dat naar de veilige haven wijst... Zijne grondstelling is: het verschil van stand en vermogen tusschen de menschen is geheel natuurlijk, even natuurlijk is de achting van den mindere voor den meerdere, de liefderijke welwillendheid van dezen voor genen. Waren nu, zegt Chalmers, alle rijken en aanzienlijken liefderijk, ging de achting voor hunnen stand altijd hand in hand met de achting voor de deugd, met de waardering van hoogere beschaving en de dankbaarheid voor hulpbetoon en voorkomende welwillendheid: vreedzaam zou de menschelijke maatschappij zich ontwikkelen, geen schokken, anarchie, omwenteling. De schuld van zoo eene krisis met hare gruwelen komt voor rekening der hoogere zoowel als der lagere klassen. De lagere standen hebben een levendig gevoel voor elk blijk van welwillendheid der hoogeren; een vriendelijke groet gaat niet verloren; gaat een kind der weelde in de huizen der armen; hij vindt zich de harten ontsloten. De vruchten van het verkeer der hoogere met de lagere standen grenzen aan het fabelachtige. Chalmers' organisatie der armenverzorging is niets anders dan de regeling van den omgang met den arme. Wettelijke armbelasting is met dit stelsel onvereenigbaar: dan wordt de bezoeker een ambtenaar, dan wordt de hebzucht van den arme geprikkeld. De armenbelasting stopt de rijkste bronnen van redding en troost, allereerst de zorg en geheele levensrigting der armen zelve: huishoudelijkheid en spaarzaamheid wordt hun vreemd, zoodra zij op de algemeene zorg in stede van de eigene zich kunnen verlaten. Hulp der bloedverwanten is eene tweede bron, die gestopt wordt: ouders laten hunne kinderen, kinderen hunne ouders aan de algemeene liefdadigheid over. De derde is de belangstelling der rijken in de armen: het werk der liefde wordt bij erkende of gemaskerde armentaks voorwerp van regtsvordering: wie onderstand geven en ontvangen scharen zich in slagorde tegenover elkander; onbeschaamd eischen, met ondank ontvangen en onwillig zoo weinig mogelijk geven, ziedaar de verhouding. Neem de ijskorst der weltelijke weldadigheid weg, de stroom der liefde zal overvloedig de woningen der ellende besproeijen. Voeg er bij de wederkeerige onderlinge hulp der armen. De beste middelen tot verzachting der armoede heeft de Schepper in de hand der armen zelve gelegd: in eene wijk, waar slechts armen wonen, openbaren zich gezindheden, oefenen zich krachten, waarvan de oppervlakkige beschouwer niets vermoedt: treffend is het, hoeveel ondersteuning de arme, wiens nood de opmerkzaamheid trekt, van den arme ontvangt. Voor wat goeds en groots, als de Bijbelverspreiding, is de belangstelling van den arme ligt op te | |
[pagina 103]
| |
wekken, meer nog wordt hij geroerd door den aanblik van menschelijk lijden in omstandigheden, die hem niet, vreemd zijn. Wettelijke armenzorg verstikt het gevoel der verantwoordelijkheid, dat zoovele werken der liefde had gekweekt. Het geloof aan de magt der vrije liefde gaf Chalmers den moed om zijn kerspel St. Johannis te Glasgow aan de algemeene armenzorg te onttrekken, wat hem eerst na veel inspanning gelukte. Zijn kerspel bestond uit 10 tot 12,000 menschen, meest arbeiders, daglooners. Om een' zachten overgang te maken, behandelde Chalmers alleen die gevallen van armoede, welke sedert den aanvang van zijn bestuur opkwamen, volgens zijn stelsel. Het kerspel werd in 25 wijken verdeeld, elk met een' diaken, een wereldlijk persoon, die hart voor het armwezen had, aan 't hoofd, zoodat ieder ongeveer over 50 huisgezinnen of 400 menschen toezigt had. De diakenen hadden de volgende instructie: ‘Vraagt een arme ondersteuning, dan moet in de eerste plaats onderzocht worden, of er nergens werk voor hem is, ten tweede, wat zijne vrienden en verwanten voor hem kunnen doen, ten derde, of hij lid of hoorder is in eene dissentergemeente en deze iets voor hem doen wil. Wanneer de diaken zijner wijk hem na dit onderzoek nog als onderstand behoevende erkent, moet hij allereerst overwegen, of niet eene kleine ondersteuning voor eens genoeg is; meent hij dit, dan moet hij de zaak in de eerste gewone vergadering der diakenen voorbrengen. Is hij echter van oordeel, dat blijvende ondersteuning vereischt wordt, dan neemt hij een' tweeden diaken te hulp, om zijn onderzoek te volmaken en voor de eerstvolgende gewone vergadering het zijne tekunnen staven. Verklaren beide den arme voor hulpbehoevend, dan wordt hij aan het collegie van diakenen voorgesteld en onder de bedeelden opgenomen. De kas bestond uit de opbrengst eener kleine avondcollecte, die geen honderd pond 's jaars beliep. Wat was de uitslag? Jaarlijks werd in de armste gemeente van Glasgow, gemeente van 10,000 zielen, 66 pond besteed, het aantal der personen, die door de aanbevolen maatregelen niet geholpen konden, en op de lijst der bedeelden gebragt moesten worden, was - dertien, en ook dezen waren, naar Chalmers meende, bij meer naauwgezetheid der diakenen nog te schrappen. Elk diaken had maandelijks drie uren aan het bezoeken der armen besteed. De scholen werden trouw bezocht door de leerlingen, zindelijkheid, orde, welvaren heerschte in de woningen. Vertrouwelijkheid, belangstelling bezielde de 25 kleine afdeelingen. De diaken zoekt allereerst hulp bij de rijken en bij de armen van zijn district. Zoo ontstaat er deelneming van allen in allen. Geld nemen van de armen is het eerste, geld geven het laatste, buitengewone middel. Spaarkassen en ziekenfondsen worden uit kleine regelmatige bijdragen opgerigt, voor enkele gevallen collecten gedaan, diensten gevraagd van, bewezen door vrije liefde! De hulpmiddelen werden niet uitgeput, de armen niet veronachtzaamd, de diakenen niet afgemat; maar het voorbeeld van Chalmers bleef zonder navolging: het stuitte op vooroordeelen, ongeloof, sleur. Toch stond het in de geschiedenis daar als een feit. Wij gelooven, dat met zijne beginselen ook in ons vaderland het pauperismus zegevierend bestreden kan worden. Wat wij dan willen? Dat men de ziekte niet miskenne, allereerst. Ziet gij het niet, hoe het schrikbarend pauperismus de tijdgenoot is van | |
[pagina 104]
| |
de vervreemding van God, van den afkeer van 't Christendom, van de verzinking in 't materialismus, van het kilste egoïsmus? Zouden ze niet méér dan tijdgegenooten, zouden ze niet bloedverwanten zijn? Is de ligchamelijke armoede ligt niet het kind der geestelijke verarming? Omdat het geloof is verbannen, het zedebederf ten top gestegen, omdat de geest der wereld driest het hoofd verheft, dáárom verzinkt er zoo menigeen in den poel van kommer en ellende; omdat de geest van Christus de harten niet roert en de liefde de armen niet stevigt, dààrom worden er zoo weinigen gered: omdat men een geestelijke kwaal met bloot stoffelijke middelen wil bestrijden, daarom schijnt de kwaal ongeneeslijk Ziet de verdierlijking, de Godvergetenheid der armen, en gij zult gevoelen, met spijs en drank en kleedingen arbeid is hier niet te helpen, herschep den arme, beziel hem met een nieuw, krachtig, met het Christelijke beginsel, en al het overige zal hem toegeworpen worden. Ziet het koude egoïsmus, het stoute ongeloof en versteende lettergeloof bij hoogeren, en 't zal u geen raadsel meer zijn, waarom hun strijd tegen het pauperismus tot heden een wanhopige was. 't Is een der sprekendste trekken in het beeld van onzen tijd, dat de menschen de bron hunner ellende buiten zich zoeken, hun redding wachten van stoffelijke middelen, uitwendige hervorming, organisatie, centralisatie. Hervorm den mensch, hervorm uzelven, en gij zijt gered van uw' ligchamelijke en geestelijke ellende. Dat men niet langer gif toediene voor geneesmiddel. Hoe wij Nederlanders ons te goed doen op onze weldadigheid! En zeker, zoo geldsommen afstaan, wegwerpen weldadigheid is, wij verdienen 't, dat onze roem worde uitgebazuind. Maar geld is nog geen liefde, en den arme een aalmoes toe te werpen is ligter dan zijn vriend, raadsman, redder te zijn. Ge hebt nog zoo weinig gedaan, als gij den armverzorger uw deel Christelijke liefde in klinkende munt toetelt, nog zoo weinig, als gij in flaauwe weekhartigheid, die de ellende niet onder de oogen durft zien, met afgewenden blik uw goud strooit in de hutten en holen der armoê: is 't waarachtig wat Christelijks dat er u toe beweegt, zoekt de armen op, leert, raadt, heiligt, bestraft ze: persoonlijke werkzaamheid is uwe roeping, niet met geld uw liefdeschuld af tekoopen, niet de vervulling van uw' broederpligt aan een armbestuur in commissie te geven; een zendelng te zijn van Christus om door Zijnen Geest den broeder op te wekken uit zijn' zedelijken dood, hem de hand te reiken om hem op te heffen uit den jammer van onkunde, ongeloof, zedeloosheid, ziedaar uwe taak. Diaken moet gij zijn en zendeling... Diaken, dat is nog wat anders dan een man, die liefdegaven ontvangt en 't volgens kerkelijke reglementen of koninklijke besluiten weder verdeelt, - dat is een Christen, die door den drang der liefde gedreven wordt naar de schuilhoeken der stoffelijke en zedelijke ellende, die daar met het licht van Christus de nevelen der onkunde, met den gloed van Christus de ijskoû des ongeloofs en der moedeloosheid verdrijft... Armenpatronaat, opheffing van het diakonaat uit zijn diep verval, vereeniging van armenzorg met inwendige zending, - dààrvan verwachten wij heil tegen het pauperismus. Administreren kan de staatshuishoudkunde, herscheppen kan Christus, - handen arbeid, monden voedsel bieden, ligt dat gene 't kan, als ze haar krachten inspant, maar | |
[pagina 105]
| |
harten met onderwerping, liefde en moed bezielen - één slechts die 't vermag; de groote geneesmeester van 't menschelijk geslacht. Van Hem verwachten wij redding voor staat, kerk, individu, van Hem alleen. j.p. de k. |
|