| |
Brievenbus.
I.
Brief van Freule X aan Freule Z, te IJ, over de Vereeniging der Chinesche zending en eene Chinesche zendelinge.
Waarde Amalia!
Er gebeuren vreemde dingen in de wereld, waarin wij thans leven, en ik haast mij om u een dezer vreemde zaken confidentieel te melden: zij betreffen cousine Clotilde, onze lieve blonde, zwakke, sentimentele vriendin, welke verleden zomer met papa en neef Charles eene Rijn-reize maakte, om hare gezondheid te herstellen, en wat denkt ge nu wel? Zij wil niets meer en niets minder, dan, ten spoedigste naar China, regelregt naar China! en wel als eene jeugdige zendelinge. Nu is de familie, en gij kent die, regt brave verstandige menschen, en grand embarras. Men heeft allerlei proeven en experimenten genomen, om het lieve kind van haar idée terug te brengen, en te beduiden, dat zij allerminst geschikt is voor zulk eene taak; maar tot heden toe was alles vruchteloos. Gij weet, lieve Amalia, hoeveel indruk als zendeling Dr. Gützlaff in sommige kringen hier heeft gemaakt, en ook ik heb benevens vele anderen den wakkeren moedigen Christenheld met de grootste belangstelling gehoord, de Vereeniging is hier dadelijk geconstitueerd, en onder de eersten, die zich aansloten, was onze lieve Clotilde. Nu vind ik het zeer goed, om ook voor de arme Chinezen iets te doen, ja, zooveel men kan, zonder praejudice van anderen, maar om zich dadelijk bij de eerste roepstem van Dr. Gützlaff reisvaardig te houden, is, gij zult mij dit toestemmen, tant soit peu excentriek. Die arme, goede Clotilde! zij beweert maar altijd voort, door den Geest geroepen en gedwongen te zijn, om
| |
| |
de Chinesche heidensche wereld te helpen bekeeren, in eigen persoon. Wij hebben haar trachten te beduiden, dat de vereischten eener vrouwelijke zendelinge naar China zeer moeijelijk, endoor haar nooit vervuld konden worden, dat het eigenlijk meer dan ridicuul was aan zoo iets te denken. Maar alles zonder effect: Clotilde vouwt de handjes zamen, slaat de hemelblaauwe oogen omhoog, en verzekert, dat zij eene der uitverkorenen is, die, op de wekkende roepstem van den braven Gützlaff, door den vinger Gods gedesigneerd zijn om naar China te trekken. Lieve Amalia! Gij kunt niet begrijpen, wie er al bij die zaak zijn te pas gekomen: oomen, tantes, neven en nichten, en de goede papa van Clotilde, die, ongelukkig voor haar, wat liberaal is uitgevallen, en zich in goeden ernst boos maakte. Ook onze wakkere predikant G., maar die bedaarde, vriendelijke man heeft de retraite moeten blazen, toen Clotilde zich zeer driftig maakte, en volhield, dat hij volstrekt niets wist van eene Goddelijke roeping, van de immediate werking des Geestes, en de uitverkorenen niet mogt beoordeelen of teregtwijzen, daar hijzelf niet gekomen was in den staat der genade. Gij kunt u de overspanning, de overdrijving der anders zoo vriendelijke Clotilde niet voorstellen; zij is sedert de verschijning van den zendeling Gützlaff onhandelbaar geworden, en zit, als eene non, dikwijls uren lang te peinzen, met tranen in de oogen. Wij vreezen, dat vroeg of laat, als de Chinesche reize nog wat uitgesteld blijft, hare geestvermogens zullen lijden. Wat nu te doen? Amalia! redenering en overtuiging baat hier niet meer, het schijnt alsof onze vriendin werkelijk tot de afgescheidene gemeente is overgegaan. Papa is op het denkbeeld gekomen, om met haar zoo spoedig mogelijk op reis te gaan, en als het geschieden kan, den moedigen vriend der Chinezen, Gützlaff, ergens in Duitschland, of waar hij is, op te zoeken en in te halen, opdat hij, wien zij als een
hemelbode venereert, haar zelf duidelijk make, dat zij in geenen deele geschikt is om de Chinesche dames te converteeren: mij dunkt dit middel is zoo kwaad niet uitgedacht. Die goede, brave Gützlaff! die edele man, ik blijf zijn Christelijken ijver admireren, hij zal wel nooit gedacht hebben, onze Hollandsche meisjes of dames het hoofd zóó op hol te brengen, want ik heb reeds gehoord, dat er hier en daar ook andere zijn gevonden, ja zij zijn mij genoemd, die par force eene Chinesche tournée willen maken. Lieve Amalia! waar moet het heen, met ons zoogenaamd teeder en schoon geslacht, als we zulke abnormiteiten beleven? Toch hindert het mij, als de welmeenende Clotilde bespot wordt, en men haar schier alom in een belagchelijk licht plaatst; dat verdient zij, de aimable dweepster, niet, zij, die anders zoo luidruchtig vrolijk kon zijn, en, gij weet dit even goed als ik, niet al te weinig werk maakte van haar toilet, waarover wij haar nog onlangs, toen zij met ons bij den baron O. logeerde, wat kapittelden, enfin, les extrêmes se touchent. Haar papa heeft vruchteloos moeite gedaan, om haar aan de Vereeniging, die door de baronnesse C. gepresideerd wordt, te onttrekken, en met al zijne bedreigingen tot heden toe niets uitgewerkt, de beste, trouwe, wel wat cholerieke man, zoude dan, vrees ik, de gansche damescohorte op hem en corps zien aanrukken, en het lot moeten deelen van dien grootschen heer uit de mythologie (ik weet waarlijk zijn naam niet meer), die door de Bacchanten werd
| |
| |
gedilacereerd. Wilt gij het eens beproeven, mijne lieve, verstandige Amalia, om aan de onhandelbare Clotilde - op mij is zij ook boos, omdat ik haar plaagde, en vertelde, dat ze eerst de Chinesche figuren moest leeren, en hare voetjes behoorlijk inkorten - een brief te schrijven, en tot betere gedachten te brengen? - Gij weet, zij heeft u altoos liefgehad, anders moet de reis maar spoedig geentameerd, en als papa de zaak goed weet te leiden, en zich niet telkens te driftig maakt, hoop ik, dat de lieve bloem bewaard blijve, - zij ziet er verbazend bleek en kwijnend uit, en heeft een' naren benaauwden hoest, slaapt ook niet, en is zeer slecht gehumeurd. Wij zullen altijd maar beproeven om haarde Chinezen uit het hoofd te praten, - mogelijk gelukt dat nog. - Wel, Amalia! ik verbeeld mij, hoe vreemd gij zult opzien van al deze desolerende nieuwtjes, - kwarne er nu maar een brave, fiksche Seladon uit den hoek, - al was het in het kostuum van een mandarijn, om onze Clotilde te engageren, voor eene andere reize, niet naar Hongkong - en nu lieve Amalia, voor ditmaal adieu!
Uwe getrouwe vriendin,
evelina.
| |
II.
Over de afschaffing door met afschaffers. Brief aan een medelid der Afschaffings-maatschappij.
Amice Frater!
Ge hebt ongetwijfeld gelezen den brief over de zaak aan het hoofd dezes genoemd in de 3e Afl. van den Tijdspiegel (Brievenbus, VIII) geplaatst, die mij deze keer wat laat is geworden, en ik weet, dan hebt ge u met mij opgewekt gevoeld om de ondienst af te wijzen, door dien briefschrijver aan onze Afschaffings-maatschappij gedaan - aan die maatschappij die hijzelf zoo zeer roemt, waaraan hij zoo hooge waarde toekent - aan welke hijzelf erkent den moed verschuldigd te zijn tot de handelwijze die hij aan het publiek schijnt te hebben willen mededeelen. Of is deze mededeeling slechts vorm - de zaak in den brief opgegeven - fictie, en het geheel een satyre op onze maatschappij? Is er niet iets contrastisch, nevelachtigs in 't geheel dat aan equivoque doet denken. De steller van den brief schijnt dat zelf gevoeld te hebben. Ingenomen als hij is met de zaak die hij meêdeelt, schrijft hij zijnen vriend, dat het niet geheel bevredigend zal zijn, verzoekt hij zijn amice collega om 't geen hij boven zijn' brief gesteld heeft, en den inhoud van denzelven juist uitdrukt, voor geen equivoque? of ridiculiserende aardigheid te houden. Qui s' excuse s' accuse. Er schuilt equivoque onder, en daarin de ondienst aan onze maatschappij. Is men de zaak toegedaan, prijst, verheft men ze, men ga er toe over. Is dat niet van een ferm gedecideerd karakter? Ik weet, ge stemt me toe, broeder! die niet met ons is, is tegen ons. Ge herinnert u zeker nog levendig, hoe overtuigend dit is aangetoond door onzen medebroeder Ds. van Limburg Brouwer in het Christelijk Maandschrift, voor eenigen tijd, waarin die kwestie over dwang, bij vrijwillige verbindtenis, in genoemden brief ook nog ter sprake gebragt, zoo voldingend wordt afgehandeld. En nu dan eens nagezien wat de briefschrijver die zich H. teekent, in den geest, zoo als hij zegt, van onze maatschappij gedaan heeft en met veel meer effect, schrijft hij, zoodat door ééne
| |
| |
handelwijze van hem, de sterke drank in zijne gemeente is afgeschaft, en wat wij bij de individu's trachten tot stand te brengen, door hem bij het algemeen, dus zonder individu's? zal worden uitgewerkt. En wat is die verrigting dan, door H. die zoo als blijkt, leeraar is, en wat hij mededeelt, als verrigting in zijne gemeente meêdeelt, bedachten uitgevoerd? Bij het lezen hiervan is de vraag bij u niet achtergebleven, bij mij ten minste kwam ze dadelijk op: mijn hemel! in welk gedeelte van ons land behoort die man t' huis, of is 't over de grenzen? in welke gemeente! waar men eene lofspraak geeft over de goede gezindheid, ze verheft, omdat ze NB. bij begrafenissen, bij u immers niet anders dan stil en plegtig bekend, zich door den leeraar heeft laten gezeggen, om daar niet met glazerige oogen en waggelende schreden van terug te komen. 't Was me raar en wonder, zijn er zulke gemeenten in ons land! Ja, 't wordt hier als ondervinding van een' leeraar in ernst, niet als aardigheid meêgedeeld. Maar nu dan nagegaan, hoe zijn Eerw. in zulke gemeente gehandeld heeft. Hij deelt eerst meê, hoe hij de begrafenisplegtigheden in zijne eerste gemeente gevonden heeft. Treurige ongehoorde misbruiken noemt hij. Hij noemt die plegtigheden, onder anderen, beroofsters van het sobere restantje voor weduwen en weezen, kostbare fatsoenophoudsters enz. Hij toont dat aan met eene beschrijving van de eerste begrafenis die hij in zijne eerste gemeente bijwoonde, dat was bij eene weduwe die met haar tiental kinderen in waarlijk drukkende omstandigheden achterbleef. Dat kostbare dier plegtigheid voor een aantal gasten waarvoor 't huis te klein was, trof, verontwaardigde den leeraar, maar het ontbrak hem toen aan moed om te spreken, waar hij spreken moest, en zich zoo als hij schrijft, op schets er had toe voorbereid... nog jong! Maar wat heeft hij nu gedaan, toen hij zich weêr met de begrafenisplegtigheden zou afgeven. Die kostbare begrafenissen
trachten afteschaffen? Neen - er zelf bij tegenwoordig zijn - om ze minder kostbaar te maken? Om ten minste één gast meer er bij te bezorgen, en een gast, dien men op prijs stelt, om wiens wille er misschien nog meer genoodigden komen, waarom men ligt iets extra wil doen, waarom de meer gegoede in plaats van jenever een glas wijn wil schenken, en de leeraar gaat overal, dien het minder convenieert, volgt dat ook, hij wil niet minder eer aan zijn doode hebben te koste gelegd, dan die en die... Maar het is alles geschied om den jenever af te schaffen. Het eerste bezwaar, waarover geklaagd wordt, de kostbaarheid, is, stemt ge me toe, niet weg, wel verergerd. En dat bezwaar omtrent den jenever, is dat weggenomen? Ik had lust om te onderzoeken, waar die gemeente is, en er na te gaan, of de mooije afteekening door H. gegeven, over deze zaak, ook te veel gevernist is, en eens hooren, of er ook gebruiken de begrafenis voorafgaan (in eene gemeente als H. ons noemt, zou men daaraan denken) gebruiken, waarbij de buurt of een talrijke familie-kring zijn hartelijke deelneming vooraf komt toonen, en dan zonder koffij en brood, wat bij de begrafenis-plegtigheid hoofdzaak schijnt, maar met datgene waar de glazerige oogen van daan komen; en of het geen gevaar loopt, dat, nu bij de begrafenis-plegtigheid de jenever is afgeschaft, die schade wordt ingehaald bij de voorbereidende verrigtingen? Hoe moeijelijk ook voor den leeraar, niet waar? die in één vertrek is gezeten, en de andere niet kan binnenzien, noch gezien worden; gij leest in zijn brief hoe ook de
| |
| |
achterdeel der woning de gasten bijna niet bevatten kon; die dus in één vertrek slechts het gesprek kan leiden. Hoe moeijelijk om te zien, of er nergens iets geschiede dat aandruischt tegen 's leeraars bepaling om geen jenever te drinken, en zijn geloof dat het drinken van sterken drank op de begrafenissen is afgeschaft, als rook doet opvliegen. Daarbij het contrastische in de gesprekken, in de verschillende vertrekken! En kon er nog niet bijkomen, dat men in zulke gemeente als H. beschrijft de meer ernstig geworden begrafenisplegtigheid ging beschouwen als een verzoeningsmiddel, dat het bij de voorbereiding er toe misbruikte goed maakte, en er te erger op ging zondigen? Gij wenscht met mij den leeraar, die zulk eene onderneming begonnen heeft, te moeijelijk en daarom niet navolgenswaardig - minder moeijelijk als de maaltijd en daarmede het groot getal gasten, dat daar misschien om 't eten en drinken komt, werd afgeschaft, gij wenscht met mij ZijnEerw. moed toe, moed om bij de leiding van het gesprek, dat niet kort kan duren, eer al die gasten verzadigd zijn, om daarbij de waarheid te spreken, door geen enkele beweegreden zich daarvan te laten aftrekken - om de waarheid te spreken met betrekking tot den overledene en daarvan partij te trekken voor de achterblijvenden. En dan nog, als zuivere waarheidsliefde, niets dan edele bedoelingen, moed zonder iemand te ontzien, niet gemist worden; als van den overledene gezegd wordt, wat een der gasten die hem meer van nabij gekend heeft, anders weet, als men hem, om redenen, soms hoog plaatst, en later komt iets uit wat hem van die hoogte aftrekt! Gij merkt, broeder! dat ik met die poging door H. meêgedeeld niet zoo hoog ben ingenomen als ZijnEerw., ze houde voor een' halven maatregel die wat ze aan een enkele zijde schijnt te verhelpen aan anderen schaadt. Indien H. ingenomen als hij is met zijn verrigting nog gehoor heeft voor iets anders, zou ik hem een handelwijze van een' zijner
ambtgenooten boven de zijne durven aanprijzen. Langzamerhand heeft die de talrijke deelneming der buurt in de begrafenissen, de talrijke optogten naar het graf en de maaltijden trachten te verwijderen. Hij heeft het idee van laatste eer aan een' overledene aandoen, zoeken te wijzigen, en bij verscheidene familiën in zijne gemeente uitgewerkt, dat ze de begrafenissen veel vereenvoudigd hebben, niet meer dan de naaste betrekkingen die men verlangde te zien, er bij genoodigd, er al wat het stille, plegtige der begrafenis storen kon, verwijderd. Dat is immers bezwaren weg nemen zoo als behoort, èn de kostbaarheid èn de gelegenheid om glazerige oogen te krijgen. Ik weet ge noemt dat meer afdoenden maatregel en ge vereenigt u met mij in den raad aan H., dat hij zoodra mogelijk lid worde van het Afschaffingsgenootschap, en onder de bedenkelijke artikelen, die behooren afgeschaft te worden, ook rangschikke de begrafenismaaltijden in zijne gemeente.
Vale!
|
|