| |
Een tweegevecht in onzen tijd.
Nu toch al de romanheldinnen schoon en bevallig moeten zijn, beginnen wij ons verhaal met te vooronderstellen, dat Agatha dit ongetwijfeld moet geweest zijn, wanneer men al hare aanbidders en bewonderaars dagelijks hare woning ziet betreden, of een dozijn heeren voorbij ziet wandelen, zich haasten op de bals zich te engageren, op de concerten en partijen hun hof te maken, en haar van de uitgelezenste bloemen, omdat zij zegt veel van bloemen te houden, onophoudelijk te voorzien.
Voor wij echter verder gaan, dien ik u te zeggen, dat Agatha sedert een paar dagen geëngageerd is - en nu niet om te dansen, maar om te trouwen; de vriend harer keuze is een man van zekere jaren, de vijftig nabij, van een stevig voorkomen, niet schoon en niet leelijk, niet
| |
| |
buitengewoon verstandig, maar ook niet dom, niet arm maar - buitengewoon rijk, en dit laatste scheen bij Agatha wel het zwaarste te hebben gewogen, en de wereld oordeelde daarom dat Agatha zelve zoo rijk niet kon zijn, als zij zich wel voordeed, en men door hare fraaije woning, menigvuldige bedienden en kostbaar toilet vooronderstelde; want hare keuze zou anders zeker op Victor L. gevallen zijn: men wist immers dat zij dezen hare genegenheid op ondubbelzinnige wijze had doen blijken, en dat hij doodelijk op haar gecharmeerd was. Agatha had geene ouders meer, eene oude tante nam hunne plaats in, en die tante was eene generaalsweduwe, eene goede gelegenheid voor de officieren om bij deze eenige bezoeken af te mogen leggen.
Ik twijfel daarom niet, of mijne lezers hebben lust met mij hare woning op te zoeken, niet zoo zeer om kennis met de oude tante, dan wel met de jonge nicht te maken.
Nu dan de introductie gereed is, verzoek ik hen mij te volgen, door eene reeks van fraaije gemeubileerde vertrekken, en wel in haar slaapsalet. Zij is juist bezig het kleine, smalle voetje in een paar keurige pantoffels te steken, en na aan de bel getrokken te hebben, zich andermaal gemelijk op een sofa te werpen.
Reeds opgestaan zonder zich te laten roepen, dacht de kamenier die zich haastte om bij hare meesteres te verschijnen: laat zien! naauwelijks half tien, er is vast iets bijzonders aan het handje.
Niet goed gerust? vroeg zij, terwijl ze een keurig wit morgengewaad, met kanten gegarneerd, te voorschijn haalde, en een mutsje van het toilet nam, het hoofdje waardig dat het dragen zou.
Rep u dan toch wat, Johanna, ik moet heden morgen bezoek afwachten en wel vroeg ook, ach! dat men ook met doen kan zoo als men wil en zooveel voor den schijn moet laten, zoo waar ik benijd dikwijls de heeren, zij hebben oneindig veel vooruit. Och zet mij die muts toch zoo zoo mal niet op het hoofd, ik zie er evenwel dezen morgen niet zeer voordeelig uit.
Verwacht U in uw négligé bezoek? vast mijnheer P.?
O ja, die zal ook wel verschijnen, maar vóór dezen nog iemand anders, gij begrijpt mij wel, en het eerste bezoek moet afgeloopen zijn voor het tweede komt.
Ja, U moet mij niet kwalijk nemen, jufvrouw Agatha, uwe keus is nu wel bepaald op mijnheer P. maar als ik in uw hart kon lezen, dan zoude ik er wel andere letters in vinden.
Och Johanna, gij zijt ook geen kind meer, en zijt reeds zoolang in onze familie geweest, men moet al eens wat doen om te kunnen blijven die men is, en voorgeeft te zijn; het werd hoog tijd dat er zich een rijke bruidegom opdeed; een paar jaren zou ik het nog op dezen voet kunnen volhouden, maar langer ook niet; men noemt mij nu nog schoon, omdat ik het voorregt bezit dit lang te schijnen; maar die tijd is ook haast voorbij, 26 jaren, denk eens hoe verschrikkelijk oud.
Ja, ja, U heeft gelijk, men moet al zoo wat doen, nu mijnheer P. is ook zoo slecht niet; hij is knap genoeg voor zijne jaren, en...
Daar wordt gebeld, spoedig geef mijne shawl; zeg dat men mijnheer in het salon Jaat.
En daarop verliet Agatha haar vertrek en trad in het salon.
De man, die haar daar wachtte, was van middelmatige lengte, een saletjonkertje op het eerste oog, een charmant gentleman, met een keurig gekapt blond
| |
| |
hoofd, licht blaauwe oogen, witte glacé-handschoenen, rok vest en pantalon naar den laatsten smaak, een paar kleine, blonde snorretjes, een rijzweep in de hand, en verlakte laarsjes aan de voeten, in één woord: een man waaraan men terstond degelijkheid mist.
- Gij hebt mij toegestaan u te mogen bezoeken, liefste Agatha, zoo noem ik u zoo gaarne, en hij kuste hare hand.
- Ja, het is wel een weinig gewaagd, en zoo gij het niet waart van wien ik dat billet ontving, Victor.....
- Ik weet het wel, het noodlot heeft ons gescheiden; al mijn smeeken was vruchteloos, P. is gelukkiger - en toch, en toch Victor?
- Ach, gij bemint mij immers nog, dat hebt gij mij meer dan eens te kennen gegeven: denkt gij aan een' strengen band te hangen? - en hij zuchtte.
- Dat juist niet, gij weet ik bemin de vrijheid bovenal, maar die zal ik na den winter op ons landgoed genieten, en zoo gij daar eenigen tijd ons wilt bezoeken.
- Heerlijke inval, ik zal niet nalaten uw aanbod indachtig te blijven, maar zie hier, bijna zou ik de reden van mijne komst vergeten: zoo dikwijls of liever altijd ontvingt gij uit mijne hand de bloemen voor het bal; heden zal u die een ander schenken. Wilt gij ze nog eens van mij aannemen en ter mijner liefde heden avond dragen?
- Ik dien toch wel iets te doen tot loon voor uwe trouwe, ik zeg u dank Victor. En zij reikte hem hare hand om die andermaal te kussen, hij voldeed knielend.
- Die hand, ach! Agatha, mag ik die heden avond nog eens ten dans geleiden?
- Maar, Victor, bedenk toch dat ik er niet meer over te gebieden heb.
- En gij zegt, dat gij uwe vrijheid zooveel mogelijk zult behouden; eene schoone vrijheid voorwaar, wanneer men niet meer mag dansen, met wien men begeert, wanneer uw beminde op zulke kleinigheden ziet.
- Nu ja, gij moogt mij heden avond vragen en ik beloof u te volgen; hij mag dan zeggen hetgeen hij verkiest, maar toch ik geloof niet, dat het goed is wanneer hij u reeds zoo vroeg bij mij alleen aantreft, wij zien elkander dus heden avond.
- En ik zal het geluk hebben met u te dansen?
Zij knikte hem vriendelijk lagchende toe, verliet het salon, waarop Victor vertrok, en Agatha zich weder op de sofa wierp, en de bloemen onophoudelijk bewonderde, en er al de geuren poogde uit te halen. Zij zat zoozeer in gedachten verdiept, dat ze het zachte kloppen aan de deur niet scheen te merken; want eer de ruiker was geborgen, trad P. het vertrek binnen.
- Is men mij reeds voor geweest, Agatha? Vóór uw engagement stond het u vrij, bloemen en gesch enken aan te nemen, van wien gij verkoost; nu echter dacht ik daar alleen aanspraak op te maken.
- Geschenken, dat is iets anders; bloemen verwelken, en zijn dus zoo goed als niets; althans voor mij beteekenen zij niets.
- Ook niet uit mijne hand?
- O! mijn beste, gij oordeelt verkeerd: van u alleen beteekent het liefde.
- En van ieder ander?
- Beleefdheid.
- Zoo! nu ik houd van die beleefdheid niet.
- Gij zijt toch ook veel te streng in het punt der étiquette.
- Daar kan men niet te streng in zijn. Gij wederspreekt u nu toch geheelenal, gij juicht de vrijheid toe en wilt streng de étiquette houden; dat kan nimmer zamen gaan.
| |
| |
- Men kan alle dingen te ver drijven, maar gij weet dat het mij niet lief is, dat gij bezoek ontvangt en aanneemt en allerminst van mijnheer Victor, ik weet dat gij van hem dien ruiker hebt ontvangen.
- Wel nu, steekt daar dan zoo veel kwaad in? Ik heb u reeds gezegd, dat bloemen in mijn oog niets beteekenen; maar mijn vriend, denkt gij mij dan in een klooster gevonden te hebben; ik dacht dat gij toch zoo veel vertrouwen wel in mij steldet, dat ik ontvangen kan, wien ik wil.
- Maar mijne liefste, de wereld heeft zoo spoedig aanstoot gevonden.
- Daar komen wij weder op ons oude terrein, en gij moest mij nu reeds zoo veel kennen, dat ik mij weinig aan de wereld stoor, zoodra mijne daden niet met mijn gevoel van eer strijden; overal predikt men wijsheid, gijzelf zijt een harer grootste voorstanders; maar ik zie hoe langer hoe duidelijker in, dat de mannen allen egoïsten zijn, zij willen de geheele wereld zonder eenige bepaling door vliegen, maar zij zien toch gaarne, dat aan de stations, waar zij zich willen ophouden, een wel voorziene disch, eene warme kamer en toebereid leger hen wachten, ten koste van de vrijheid der vrouwen. Wij moesten ook onze vrijheden eens nemen, in de plaats van de eer der keukens te handhaven, over het kookboek spreken, en bijeenkomsten houden over de opvoeding van kippen en ganzen enz., enz., zonder ze klaar te maken, ik denk dat spoedig de wet omgekeerd zou worden en men liever dwang dan vrij las en....
- Al genoeg, mijn liefste Agatha, uwe redeneringen gaan mank, en daarom kan men juist zien, dat de vrouw de vrijheid niet begrijpt, die wij beoogen, gijlieden zijt ook van een ander geslacht en ter onzer hulp geschapen.
- Ja, om goed te maken waarin de man te kort schiet; maar gaat ook mijne redenering mank, zoo als u gelieft te zeggen, dan zal ik het door daden toonen, dat ik de vrijheid zeer wel begrijp.
- En waarin moet die daad bestaan?
- Victor heeft mij voor éénen dans genoodigd.
- En zoo hij het waagt u daartoe heden avond in het oog der geheele wereld te vragen Agatha; ik waarschuw u, en hij krijgt een kogel door zijn hoofd.
- Het zal zoo ver niet loopen, zeide Agatha lagchende, en dit werd door haren beminde opgenomen, als had zij hem een weinig willen plagen, - bedenk toch ook, Victor heeft duelleren geleerd; voegde zij er bij.
- En ik niet, en toch zouden wij zien, wie het zou winnen: laat ons echter van dit onaangenaam onderwerp afstappen, ik heb u nog geen morgenkus geschonken, gij ziet een weinig betrokken. Niet goed gerust?
- O! 's morgens zie ik dit wel meer; maar tegen den middag kleur ik weder op.
- En heden avond gaan wij naar het bal, zie nu toch mijn bouquet eens naauwkeurig, de fijnste en schoonste bloemen zijn uitgezocht, de schitterendste bloem zal die dragen.
Agatha boog zich met een vriendelijk lachje, en trok haren beminde mede naar het salon, waar hun de geur van koffij, gebak enz. tegemoet kwam.
En zeker een schitterender en schooner bloem was er dien avond op het bal niet; men kon de oogen van Agatha niet afwenden, en wel het allerminste Victor L.; zij had de eerste toeren met P. gemaakt, toen Victor inderdaad, met meer moed dan hij werkelijk bezat, een stou- | |
| |
ten zet deed en - Agatha voor de volgende colonne ten dans vroeg.
Een donkerrood overtoog P - s aangezigt; hij weigerde zijne toestemming en vestigde eenen scherpen blik op Agatha, toen Victor hem antwoordde: - niet aan u vroeg ik toestemming, ik heb die reeds heden morgen van Agatha zelve ontvangen.
- Agatha, stemt gij er in toe? - vroeg P.
- Ik moet mijne belofte houden - sprak zij, - ik zal u nadere opheldering geven.
- Neen, voldoening wil ik van hem, die in mijne regten treedt, zoo hij met u danst; omstanders! gij hebt het gehoord.
- Wilde Victor hier nu niet openlijk als een bloodaard bekend staan, dan moest hij zijn woord houden, en hij deed het, hij danste en dartelde met Agatha als ware er niets voorgevalleen, en toen hij haar dood vermoeid op hare plaats bragt, stond P. nog onbewegelijk in dezelfde houding. - Gij hebt mij begrepen, mijn heer L., kies u twee secondanten, hier zijn de mijne, en hij wees op twee officieren, die bij hem stonden.
- De plaats en het uur? - vroeg Victor.
- Te zeven ure precies morgen ochtend, onder den grooten eik; welke wapens verkiest gij?
- Den degen.
- Het is wel, en na dit gezegd te hebben, nam P. de bevende Agatha onder den arm, gebood in te spannen en reed pijlsnel naar hare woning.
- Vaarwel Agatha, - zeide hij, toen de laatste punt van haar balkleed door de deur verzwond, en toen spoedde bij naar zijn huis.
Den volgenden morgen, te half zeven, verliet P. met zijne secondanten de stad, om niet te laat op de bestemde plaats te verschijnen; zij waren slechts even aangekomen of ook de secondanten van Victor verschenen; men boog van beide zijden beleefd, en wachtte Victors komst af; het was reeds vijf minuten over zeven, geen Victor liet zich zien, ongeduldig zagen allen uit, alleen om P-s mond zag men een' trek van minachting spelen; het sloeg acht ure op den stadstoren, toen naderde een der secondanten tot P.
- De heer L. heeft geen woord gehouden, - zeide hij, - wij zijn getuigen van zijn eerloos gedrag.
- Wij zullen wachten, al is het ook den ganschen dag, - hernam P. - Omstandigheden kunnen tusschen beiden getreden zijn, die zijne komst vertraagden, hij mag niet zeggen, dat ik daarvan misbruik heb gemaakt.
- Het strekt ter uwer eer, wij zijn allen getuigen, dat gij uw woord gehouden hebt; maar den geheelen dag hier te vertoeven kan maag noch keel volhouden.
- Mijn keuken en kelder zijn wel voorzien, en zoo er niemand komt opdagen, ik zal u ruim schadeloos stellen voor het wachten.
- Hm! Hm! Aprrr!!! Aprrr!!! Wat is dàt? Wat is dàt? - riepen allen gelijktijdig het oog en hoofd naar boven slaande, en in een schaterend gelach uitbarstende; want daar zat op den diksten tak, en zooveel mogelijk in het groen verscholen, de lang te vergeefs verbeide Victor, hij was niet gewoon zoo vroeg in de morgenlucht te komen en het was nog wel in den herfst; was het wonder dat hij sterke koude had gevat op den hoogen zetel onder den blooten hemel, en dan nog wel met een lichte pantalon en wit piqué vest aan. - Bloodaard, - riep P. eindelijk uit, terwijl hij de angstige
| |
| |
verlegen blikken van Victor op zich gevestigd zag, zoo gij niet wilt dat wij u uit den boom schudden, zoo klim af en geef ons rekenschap van zulk een verregaand eerloos gedrag.
- Ik ben reeds sedert vijf ure hier, en uit nieuwsgierigheid naar u uitziende, beklom ik dezen eik, en viel door vermoeidheid van den afgeloopen nacht hier zittende in slaap; hebt gij thans nog lust, ik ben bereid den degen te hanteren.
- Wij ook! - riepen hem zijne eigene secondanten toe, - klim af.
En bevende klom Victor naar beneden. - Zeg nu dat gij het duel gewonnen hebt, en ontvang van elk onzer uw loon, wij raden u tevens, zoo spoedig mogelijk de stad te ontruimen, want openlijk zullen wij uwe aanklagers zijn, - riepen allen: - Dáár, ontvang dit voor uw loon, en zeg dat gij geduelleerd hebt, zooals het nog niemand heeft gedaan, en gelijktijdig ontving hij van elk een degenslag, zoodat Victor zoo haastig hij slechts kon, zi ch uit de voeten maakte, het hazenpad koos, en nog denzelfden dag eene menigte schulden achterlatende de stad spoorloos verliet, zonder naar Agatha meer te durven omzien.
Agatha had zich dezen morgen niet zoo gemelijk en gemakkelijk op hare sofa geworpen; zij zat nu dáár elk gerucht met angst op te merken, of zij sprong rusteloos op, en ijlde naar het venster of zij niets zag naderen, dat naar eenige boodschap geleek.
- Victor zal het ongetwijfeld winnen, wat zal dan de uitslag zijn, wat dunkt u, Johanna?
- Ja, wat zal ik zeggen, u heeft een beetje onvoorzigtig gehandeld, de heer P. had reden om boos te zijn.
- O! daar ben ik het minste bevreesd voor: die boosheid is met een paar vriendelijke woorden genezen, gij weet niet hoeveel ik op hem vermag, hij is veel te bang mij te verliezen, maar zoo Victors leven eens in gevaar was.
- Hoe jammer toch voor u, dat Victor niet zooveel geld bezit als die rijke P., het zoude anders zulk eene goede partij voor u zijn, hij is zoo juist voor u geschikt.
- Ach God! Johanna, spoedig, ga zien, daar is een bediende van mijnheer P., hij heeft een billet voor mij.
Johanna kwam spoedig terug, en Agatha brak zoo driftig mogelijk met bevende hand het wel verzegelde billet open. Maar naanwelijks had zij het gelezen, of zij viel op de kanapé doodsbleek neder, en hief een jammerend handenwringend geschrei aan.
- Die lafaards, riep ze eindelijk uit, de een gevlugt, door den anderen verlaten; het is verschrikkelijk zoo met mij te hebben gehandeld.
- Wat schrijft hij u dan, als ik vragen mag?
- Ik schenk u uw hoogste geluk, de vrijheid, terug; voor eene vrouw die vrij wil zijn in den uitgestrektsten zin, is het beter dat zij alleen blijft, of - dat zij haren beminde nareist door de wijde wereld; hij heeft het hazenpad gekozen, de arme jongen, hij heeft te vergeefs duëlleren geleerd.
P.
- Wat zal de wereld nu wel zeggen, neen, nergens durf ik mij te vertoonen. O verschrikkelijk is mijn lot, geen ongelukkiger schepsel dan ik thans ben. Over Victor had ik mij wel getroost; maar mijne fortuin is vertrapt, en arm zal ik bij eene oude tante uit barmhartigheid moeten leven; ik verlaat terstond de stad, en
| |
| |
misschien wel het land, wat zal ik nu beginnen? Johanna, geef mij raad.
- Och, lieve jufvrouw Agatha, wanneer gij, dunkt mij, al uw goed en uwe woning verkoopt en de juweelen uwer moeder, dan zult gij nog wel zooveel overhouden om stilletjes met eene meid en uwe tante te kunnen leven.
- Ja, ik zal wel moeten, verwenschte vrijheid, nu zal ik u lang genoeg inademen. Johanna, roep mijne tante.
En drie maanden later woonde op een klein optrekje, maar ver verwijderd van de stad, de oude generaals-weduwe met hare coquette nicht, die ook hier steeds achter de bloemen verborgen, meest werkeloos, aan het venster zat. Victor had hare verblijfplaats ontdekt, en was weder in genade en op deze voorwaarde aangenomen, dat hij advocaat zijnde op eene goede praktijk zou wachten om met Agatha te huwen: dit bleef nu wel altijd in het verschiet, maar Agatha verveelde zich toch nog al niet bijzonder, want Victor was een coulant man, die op geene kleinigheden zag, en dus zat zij zelden alleen, omdat zij tot bezoekers af kon wachten, wie zij verkoos.
suzanna maria b...
|
|