Hoe schoon, hoe aandoenlijk en toch eenvoudig is dat afscheid geschilderd dat Paulinus van Hermingard neemt, terwijl hij gereed staat binnen weinige uren te vallen als een offer tot stilling van den toorn der Goden onzer voorvaderen.
Hoe schoon, hoe aandoenlijk is die ontmoeting van Marcella en Hermingard bij Caelestius en den jongen Timotheus in het bosch, om er onderrigt in de leere van Christus te ontvangen.
Met hoeveel juistheid en kennis van vroegere gebruiken in de Christelijke kerk, spreekt Drost.
En dan die heerlijke schildering van Hermingard als zij gevangen zit in den Lippetoren en gevaar loopt onder 't moordend staal van de witte Geertrud te vallen, omdat zij niet verzaken wil wat zij van Caelestius geleerd heeft en sedert als haar geloof, als hare overtuiging aannam.
En dan dat sterfbed van Caelestius die in witte Geertrud zijn dochter weêrvindt! Tot tranen storten wordt gij bewogen als gij Geertrud haar vader tot verzaking van den Christus Gods hoort aansporen, als zij bidt en smeekt en de stervende toch volhardt...
En wat van Hermingard geldt, is toepasselijk op de Schetsen en Verhalen na zijn dood in 't licht verschenen.
't Spreekt van zelve dat ik hier geen beoordeeling heb willen geven, - och neen! maar denkende aan de dagen van Olim en met het oog op het réuniefeest las ik die schoone voortbrengselen nog eens na, en vergastte mij.
Hoeveel schoons, hoeveel diepte in opvatting, hoeveel gloed en leven straalt in alles door. Als gij 't Altaarstuk leest, moet gij niet bekennen, Drost was een onbedorven natuurkind, met den blik van een man in de kracht des levens, en van den dichter die alles weet te bezielen.
Inderdaad het deed ons genoegen dat de Heer van Kampen er toe kon besluiten om den prijs dier werken te verminderen, en menigeen die ze niet bezat de gelegenheid te openen, om ze voor een kleine opoffering te bekomen.
Drost was een van diegenen waar men van zeggen mag en kan: zij hebben de romantiek in achting weten te brengen, door haar te reinigen van het verkeerde en onreine dat haar aankleefde, en den weldenkende tegen die voortbrengselen ingenomen had.
Hij is vroeg gestorven. Zijn leven hier beneden was kort, maar lang genoeg om zijn naam, zoo niet onsterfelijk te maken, dan toch met groote, zeer groote eere onder Neêrlandsch eerste proza-schrijvers te doen noemen.
En leeft hij dan al niet meer hier beneden, daarboven in de vaderlijke woning is hem reeds dat geschonken, wat de wereld niet geeft of geven kan.
En nu - voormalige Akademie-broeders! in uw midden ben ik niet geweest, zoomin als onze ontslapen Aernout Drost en zoomenig ander, die reeds van hier verhuisd is, - maar toch, eenvoudige boeren-dominé die ik ben, heb ik aan u gedacht. Veelligt op 't zelfde oogenblik dat het ons altijd dierbaar Iö vivat door de feestzaal weêrgalmde, schreef ik deze regelen neder.
En heb ik al niet met u gezongen en heb ik den broeder-dronk niet met u gedeeld en niet feestvierend met u genoten, toch heb ik aan u en aan onze ontslapen broeders en aan onze waardige leermeesters gedacht, en 'k heb 't hoofd ontbloot, en in heiligen eerbied voor hen en voor u en de uwen gebeden, dat God ons