voor sommige individuën goed, en voor anderen slecht zouden zijn. En die bewering houdt geen streek.
De beschaving is goed of slecht. Is ze goed, dan is ze dat voor iedereen, zonder onderscheid.
Een middel om tot die beschaving te komen, is: opvoeding; die opvoeding moet voor allen gelijk zijn; want sluit men de kinderen der prolétaires, der arbeidende klasse, uit, dan zou men stilzwijgend erkennen een regt van geboorte, van stand, en dat bestaat niet.
Maar de hoofdzaak ligt hierin: de beschaafde zegt: wanneer mijne kinderen en de kinderen van mijn koetsier, van mijn knecht, van mijn oppasser, dezelfde opvoeding verkrijgen, in staat worden gesteld om het zelfde te leeren, zoodat misschien mijne kinderen in intellectuële ontwikkeling ver achter zullen staan bij de kinderen van mijn knecht, van mijn oppasser, wie zullen dan in het vervolg de kleederen schoon maken van mijne kinderen, hunne schoenen poetsen, hun rijtuig inspannen, hun eten aanbrengen, enz. enz.?
O, het leenstelsel is nòg in zwang, en de nazaten der lijfeigenen zijn op hunne beurt ridders geworden, ridders met al den trots der geboorte, met aide minachting voor hunne vassalen, met al de aanbidding van hun eigen ras, alsof zij door God waren uitverkoren om niet alleen meesters te zijn over de aarde, maar ook over een deel hunner naasten!
En waarom dan die adel gevloekt, waarom dan de heerendiensten niet in stand gehouden, waarom dan heden geene leenheeren meer geduld!
O, rijken van heden, met uwe vorderingen, met uw hoogmoed, met den dwang, dien gij uitoefent door het geld op menschen, die niets bezitten, zijt gij de leenheeren van onzen tijd?
Maar leenheeren, die even min zijn te dulden, voor ieder, die het groote woord vrijheid heeft geschreven in de ziel, voor ieder, die zich als mensch geadeld voelt, en geen oppermagt erkent, dan die van God alleen.
Maar gij, bezitters! ge wilt doen even als de geestelijkheid in de middeleeuwen: om uwe magt te behouden wilt ge duisternis laten heerschen; want altijd komt het hier op neder:
Als alle menschen hun geest evenzeer kunnen ontwikkelen, wie zal ons dan willen dienen, ons, bevoorregten?
En nu, wanneer men aanneemt, dat er geen uitsluiting mag bestaan, dat de armen even veel regt hebben op verlichting als de rijken, en dat, wanneer zij kundigheden hebben opgedaan ook zij zullen geroepen worden tot de vervulling van den nationalen pligt om ambten te bekleden; wanneer men dàt aanneemt, dan vervalt ook de would be menschlievende aanmerking: dat men de armen ongelukkig zou maken door verlichting. Hetgeen eigenlijk wil zeggen: Gij, arbeiders, blijft maar dom en weest daardoor van geslacht tot geslacht geschikt tot arbeiders, - ten zij het toeval wilde, dat een rijke oom van één uwer op Java kwam te sterven, en u zijne erfenis naliet; want van dat oogenblik af aan, zoudt gij waardig zijn op te rijzen; het geld is de maatstaf der intellectuële ontwikkeling!
Wie dat voor grondregel aanneemt, wie tegen alle wetten van gelijkheid in, ontkent, dat elk kind dezelfde regten in de maatschappij kan doen gelden, wie zich kant tegen eene gelijke opvoeding, omdat alsdan de dienstbaarheid tot het verrigten van handenarbeid niet meer zou overgaan van vader op zoon, hij behoort te huis in de dertiende eeuw bij de heerendiensten.