| |
| |
| |
Godgeleerdheid. - Wijsbegeerte. - Staatkunde. - Opvoeding en onderwijs
Dr. Gützlaff in Nederland.
(Vergelijk: ‘de Zending in China, volgens 't geen Dr. K. GützlafF, den 18 April 1850, daarvan te Groningen mededeelde)’ enz. door Prof. Hofstede de Groot).
De persoonlijke verschijning van den welbekenden zendeling heeft Nederland als een electrieke vonk, doorgeflikkerd; men heeft zich met eene zeldzame geestdrift aan den zeldzamen man aangesloten, hem gehoord, ondersteund, zijne voorstellen aangenomen, zoodat wij gerustelijk gelooven, dat het verblijf in Nederland, voor den heer Gützlaff onvergetelijk zal blijven. Mannen van zeer verschillende kleur en rigting hebben zich vereenigd rondom den krachtigen Oosterling-Europeaan; - zij zijn over hunne dogmatische doornheggen heengestapt, en vonden in Gützlaff een eigenaardig punt van vereeniging: 't was alsof de hoogere belangen des Christendoms de kerkelijke twisten op eenmaal deden verstommen, en men zich schaamde tegenover den verkondiger van Christus, over Christus en Zijn Woord, langer te strijden. Dit verblijdend toeken des tijds is aan den opmerkzamen beschouwer niet ontsnapt: wij vinden er een vernieuwden waarborg in voor eene meer en meer zigtbare toenadering der Protestanten in ons vaderland. In hoeverre Dr. Gützlaff zich eenigermate, hetzij meer regtst reeks of zijdelings, met de Katholieken in betrekking heeft gesteld, is ons ten eenemale onbekend gebleven. Intusschen verwachten wij van een' Christenprediker, die zulke vrijzinnige beginselen huldigt, ook hier, eene altijd voorzigtige, hoewel zekerlijk niet afstootende handelwijze. Aanvankelijk schijnt de onvermoeide man ook in Nederland zijn doel bereikt te hebben; het is hem gelukt, zoowel het verstand te overtuigen, als de harten te winnen, en wat hier een groot gewigt in de schaal legt, niet slechts de ligt ontvlambare menigte, de toegestroomde scharen, door nieuwsgierigheid gedreven, om eene vreemde verschijning aan te gapen, maar mannen, die als tolken der waarheid bekend stonden, en eenen goeden naam hebben in de godgeleerde wereld, dezen hebben zich met eene eigenaardige geestdrift aan den Paulus van China aangesloten,
en de vereenigingen tot uitbreiding van het Christendom in China gevestigd. Men zal ons veroorloven, aan deze merkwaardige zamenwerking een bijzonder gewigt te hechten. Wij begrijpen zeer goed, dat velen, wien het aan kunde en oordeel ontbrak, dadelijk voor de Chinesche zending waren vooringenomen, en zooals men pleegt, met den wakkeren Gützlaff en zijne zending al te zamen wegliepen zonder te weten waar- | |
| |
heen. Wij begrijpen zeer goed, dat eenige vrome, gemoedelijke, aanzienlijke vrouwen, hoogst vereerd, en gestreeld, en verrukt door de persoonlijke onderscheiding, welke zij, van de zijde des zendelings, genoten, hem aanhingen, en welligt gaarne mede naar China zouden getrokken zijn, als de omstandigheden dit toelieten; maar het aanprijzend woord van geleerde, bezadigde, onderzoekende, overtuigde mannen, die niet dadelijk door den schijn worden weggesleept, doet meer af: onder hen tellen wij den Groningschen Hoogleeraar Hofstede de Groot, als onder de eersten. Hij heeft in bezield en warm schrift een portret van den vriend Gützlaff geleverd, en met bewonderenswaardige naauwkeurigheid zijne gesprekken en woorden opgevangen, en later opgeteekend. Wij leeren, als aan de hand des Hoogleeraars, den man kennen, zooals hij zich te Groningen en elders openbaarde, ijverende voor Christus' rijk, met eene zeldzame geestkracht, ondersteund door een ijzeren ligchaam.
Naarde beschrijving van Prof. de Groot, is Dr. Gützlaff een ideaal onder de zendelingen; later spreken wij nog een woord over de bezwaren, welke de Hoogleeraar in de Chinesche zending vindt, en de wijze waarop hij ze tracht weg te nemen.
China is dus, in zekeren zin, uit een Christelijk oogpunt beschouwd, ook in Nederland vertegenwoordigd geworden: - het werd tijd, - de verflaauwde geestdrift voor de zendelingszaak zal er door opgewekt worden, het vooruitzigt om het hemelsche Rijk, met zijne 360 millioenen heidenen, tot Christus te brengen, is - wie zal dit loochenen? indrukmakend, en wegslepend! maar, om zulk een vooruitzigt te verwezenlijken, moeten de middelen gevonden worden. Wanneer wij ons niet bedriegen, verwacht de heer Gützlaff eene drievoudige ondersteuning, de ondersteuning der gebeden, de ondersteuning in geld, de ondersteuning door persoonlijke medewerking in China, zoowel van mannen als vrouwen. Aan den eersten eisch zal, men vergunne ons zeer openhartig te schrijven, gereedelijk voldaan worden: wie zoude niet van harte gaarne voor den onbekeerden Chinees, zooals voor alle onbekeerden hier op dezen aardbol, willen bidden? Daartoe vereenigde men zich reeds voorlang, terwijl wij intusschen hopen, dat de nieuwere afzonderlijke gebeden voor de Chinezen de gebeden voor de overige onchristelijke wereld niet zullen uitgesloten, of achteruitgedrongen hebben. ‘Het gebed des regtvaardigen vermag veel, als het opregt is’ en wij willen in geenen deele de opregtheid der gebeden, bepaaldelijk voor China, in twijfel trekken, en zouden het zeer betreuren, als ook hier een welbekend formulierwerk werd voortgezet, of eene diepgevoelde Christelijke behoefte vernederd en verwaterd tot eene bloote kerkelijke gewoonte! Wanneer er dus ook ten behoeve van China verstandige en waardige voorgangers in den gebede gevonden worden, die de Christelijke geestdrift voor China levend houden, zijn wij er overtuigd van, dat de band des gemeenschappelijken gebeds, waardoor mannen en bijzonder vrouwen zich voor God buigen, en aan Hem de groote en goede zaak
toevertrouwen, ‘veel zal vermogen,’ volgens de Schrift.
Maar nevens het gemeenschappelijk gebed, wordt er ook geld vereischt. Het is een grootsch en schoon, een reusachtig voornemen van den zeldzamen zendeling om, in den goeden zin, geheel Europa, en wel in de eerste plaats, het Protestantsch Europa, contribuabel te stellen
| |
| |
voor China, en de bekeering der heidenen aldaar. Wij wenschen opregtelijk dat het doel, ook van eene stoffelijke zijde, bereikt worde, en zouden er bijna voor durven in te staan, dat zeer aanzienlijke sommen uit verschillende oorden van het beschaafde werelddeel, in ééne kas gestort, endoor den heer Gützlaff beheerd, krachtig zullen medewerken, om Bijbels te laten drukken, te verspreiden, scholen op te rigten, en zendelingen onder behoorlijken waarborg voor hun bestaan, uit te lokken, om het voetspoor van den onvermoeiden Christus-prediker te drukken. Van hoeveel gewigt derhalve de stoffelijke geldkracht hier is, om later geschikte zendelingen te bemagtigen, springt in het oog. Men verwacht dus ook teregt, als de Chinesche zaak ernst zal blijven, zoo als ze eens met geestdrift is opgenomen, dat de geldelijke bijdragen zullen verschijnen, en Nederland, nu eenmaal in het Christelijk belang van China mede betrokken, met zijne stoffelijke krachten niet zal achterwege blijven. Naar de medegedeelde berigten, zoo als we ze mede in het hoogst belangrijk geschift van den Groninger Professor vinden, is thans het hemelsche Rijk werkelijk rijp geworden voor de Christusverkondiging, en zijn hier de deuren geopend. Wij mogen dit niet betwijfelen. Voor velen echter ware eene juiste en naauwkeurige opgave, hoeverre het Christendom zich in China had uitgebreid, toen de heer Gützlaff naar het Westen terugkeerde, niet onbelangrijk: dat er aan zulk eene meer naauwkeurige opgave bijzondere moeijelijkheden verbonden zijn, ligt in den aard der zaak. Niemand zal, dit vermoeden wij, in zijne verwachting, wat de gebeden en het geld voor China betreft, bedrogen worden; doch de toekomende persoonlijke medewerking, die de wakkere zendeling verlangt, is aan meer bezwaar onderhevig. Het moge nu waarheid of geene waarheid zijn, dat sommige jeugdige Nederlanders, men spreekt zelfs van vrouwen, zich
bereid verklaard hebben om den stoutmoedigen man te volgen; hier moge eene oogenblikkelijke geestdrift het gemoed hebben weggesleept en ontvlamd; dit is echter blijkbare waarheid: dat kundige, en ijverige, en moedige mede-zendelingen tot heil van het heidensche China volstrekt onontbeerlijk zijn. Zoude derhalve onder de allereerste vereischten, hier de stichting van een afzonderlijk genootschap, of seminarie, ter vorming van mannelijke en vrouwelijke Chinesche zendelingen, niet onder de dringende behoeften behooren? Wanneer eene dergelijke inrigting, hier of daar, ook buiten Nederland, door de pogingen van den heer Gützlaff tot stand kwame, en hijzelf, als de meest geschikte bestuurder, daar aan het hoofd stond, dan eerst verwachten wij dat de zendings-zaak meer uit de denkbeeldige in de werkelijke wereld zal overgaan, en men zich vleijen durfde met een gewenschten uitslag, onder den goddelijken zegen. 't Is zeer goed, dat (hier kunt ge de woorden van Gützlaff aan professor Hofstede de Groot vergelijken) de bezwaren aan deze zending verbonden, niet verbloemd zijn; zij schijnen althans niet geringer, dan die, aan andere zendingen onder de heidenen verknocht. Bij de verschillende voorstellingen door den zeldzamen zendeling rijkelijk medegedeeld, is de vraag bij ons en ook bij anderen opgerezen: in hoeverre het Engelsch Gouvernement en de Engelsche zendeling-genootschappen, waarmede Dr. Gützlaff in naauwe betrekking staat, eene gewenschte medewerking voor de toekomst beloven en waarborgen? Naar
| |
| |
het ons toeschijnt, is de heer Gützlaff niet geheelenal onafhankelijk van onze overzeesche naburen, en hoezeer hij ook geheel ten dienste van God en Christus ijvert, konde hier welligt later belemmering geboren worden, waaraan de dienstknecht des Heeren geheel vreemd was, maar die hij, in zijne betrekking tot het Engelsch Gouvernement, niet geheel ontwijken kan. Wij hopen van harte, te dezen opzigte, eene overdrevene vrees te koesteren, en worden in die hoop versterkt, het oog slaande op het Amsterdamsche Bijbel-depôt, waar onze Christelijke naburen, met ongeloofelijke opoffering, ons vaderland en het geheele Protestantsche, ook gedeeltelijk het Katholieke Europa, met het ongemeen goedkoope en sierlijk uitgevoerde Woord Gods voorzien, waarin wij eene zekere merkwaardige vergoeding willen ontdekken voor talrijke ongeregtigheden, welke Nederland en andere landen in vroegeren tijd, juist van de zijde van Groot-Brittannie heeft moeten verdragen.
De moeijelijkheid om geschikte personen te zenden, laat zich eenigzins afmeten naar de moeijelijkheid, welke er oog tot op den huidigen dag bestaat, om, in het algemeen, die personen te vinden, die niet slechts geëxamineerde, aangestelde zendelingen in naam, maar zendelingen in der daad zijn, en ook ten dezen opzigte zal de persoonlijke verschijning van eenen man, zooals Gützlaff, ongemeen nuttig gewerkt hebben; hij zal wenken en raadgevingen hebben medegedeeld, die zoo noodzakelijk en practisch waren, dat menig maandberigt ook hier eene les zal kunnen ontvangen. Zeer verlangend zijn wij, en zeker velen met ons, om te weten wie er onder de Nederlanders, na rijp beraad, zich zullen aanbieden, om den man der kracht en der waarheid, niet alleen in de gehoorzaal, of in de gezelschaps-kamer hier te lande, maar ginds, zeer verre over de wateren, in China zelve, ter zijde te staan. Zullen er, heeft men ons meermalen dezer dagen gevraagd, dan ook werkelijk vrouwen van hier naar het hemelsche Rijk heentrekken? Waarom niet? Men zegt immers dat er zijn, zelfs adellijke en zeer aanzienlijke, die zich dadelijk hebben aangeboden, en als nu (de Nederlandsche vrouwen zullen wel niet te boos op ons worden) en als nu degelijke, verstandige, moedige mannen, echtgenooten, b.v. predikanten, of candidaten, de vrouwelijke zendelingen ondersteunen, en vereenigd met haar werken en reizen, en daardoor eene zeer noodzakelijke eenheid te weeg brengen, dan zoude China eens over Holland een beter oordeel vellen, dan thans, waar alleenlijk de negotie, de handel, de twee rijken verbindt.
Eene der zeldzaamste eigenschappen, welke den ijverigen apostel onzer dagen bij voorkeur onderscheidt, is, naar de levendige voorstelling van den Hoogleeraar de Groot, niet zijne Chinesche taalkennis, niet zijn moed, waar het moordend geschut op zijne kiel gerigt is, maar zijne nederigheid, eene eenvoudige nederigheid, welke den man bij zijne onvermoeide ondernemingen te meer versiert, en van deze zijde, onvoorwaardelijk aanbeveelt. Er zullen er velen in Nederland geweest zijn, en nog zijn, die hem hoorden en zagen, en hier wederom eene groote les konden nemen, velen die nog weinig deden voor Christus en zijn rijk, en toch, wegens enkele gaven of talenten, de breede borst opzetten, en zich zoo gaarne voor halve Goden in de geleerde wereld zagen bewierooken; hoe klein worden ze nevens den
| |
| |
zendeling Gützlaff! Merkwaardig is hier de rondborstige opmerking, van den Hoogleeraar (bl. 23), welke de betuiging van den Heer Gützlaff afkeurt: ‘ik ben niets meer, dan een werktuig in 's Heeren hand.’ Neen, voegt de heer Hofstede de Groot er te regt bij: Gützlaff is niet alleen een werktuig, maar een medewerker. Te regt! De voorstanders eener leer, die de zaligheid der menschelijke onmagt predikt, zullen den wakkeren Groninger Professor deze opmerking niet zoo gaaf toegeven.
De verschijning van den hoogstbelangwekkenden man, zal, wenschen wij, van vele zijden besproken worden; wij deelden onze wijze van zien onbewimpeld mede, en wenschen, in eene der eerstvolgende afleveringen, op enkele andere bijzonderheden nader terug te komen, intusschen hopende, dat deindruk, welken de Heer Gützlaf maakte en moest maken, niet te spoedig uitgewischt worde, maar ook bij zijne afwezigheid rijpe en goede vruchten drage.
batavi.
|
|