De Tijdspiegel. Jaargang 7
(1850)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijHet Nederlandsch congres te Gent, Augustus 1849.Vis unita fortior Vereenigingen, vergaderingen, congressen, zamenwerkingen, wie is er vreemd aan, of kan er geheel vreemd aan blijven? Men moest niet in de helft der negentiende eeuw leven, om een vreemdeling te zijn in die kleine wereld in de groote wereld, waarbij wij onwillekeurig gedenken aan zekere Chineesche kunststukken van ivoor, waar, in een grooten uitgeholden bol eene menigte kleine en altijd kleinere bolletjes zijn ingebragt, tot verbazing der menschen, en wordt eene vereeniging, een genootschap, een congres, geen volstrekt noodzakelijk vereischte voor, en een teeken des Tijds? Men is niet onbekend met de centripetale kracht der menschen, waardoor ze magnetisch tot elkaâr worden getrokken; daar zijn weinigen, die bij voorkeur gaarne alleen staan, evenmin als men gaarne alleen wandelt, alleen in den spoorwagen, of in de trekschuit zit, de mensch is van aard communicatief, inzonderheid de menschvrouw, en waar deze middelpunt-trekkende kracht zich openbaart, onder geleerden, letterkundigen, artsen, ontstaat steeds vroeg of laat de uitkomst der som - een congres. - Te merkwaardiger is eene dergelijke vereeniging, als niet slechts de landgenooten, in zekeren zin de buren, de bewoners van hetzelfde huis, waar wij de steden, de provincien vergelijken bij verschillende vertrekken, die en suite met elkaâr verbonden zijn, zich onderling congregeren; maar als het congres wijder om zich heen grijpt, en zelfs de volkeren min of meer vereenigt, en de grenzen, de tolliniën, de demarcatiën, de douaniers, geene scheidings-linie meer maken, dan is het teeken des tijds: bedeutend - zouden de Germanen zeggen; - dan erkennen wij, in zekeren zin, een opbloeijend wereldburgerschap, dat zich met betamelijke vrijzinnigheid over de terugwijzende bergketenen van taal, landaard en volks- | |
[pagina 434]
| |
zin heenzet, en den broeder ook dáár zoekt, waar men gewoonlijk slechts den vreemdeling ziet. Men zoude de congressen in het groot kunnen verdeelen in staatkundige, godsdienstige, en wetenschappelijke, terwijl de zuiver letterkundige een onderdeel der laatstgenoemden uitmaken. Onder no. 1 behooren de vorsten en de vorsten-dienaars, de volksvertegenwoordigers (vergelijk Frankfort, Erfurt en Berlijn); onder no: 2 de talrijke Protestantsche, en Katholieke synodale vereenigingen, daar behooren de geestelijken, de gens togata, de clericalen, met of zonder den Paus: onder no. 3 behooren de eigenlijke geleerden, en als letterkundigen, de mannen die de wetenschap, tevens de letteren, hanteren. Stel hier eenige hoogleeraren, eenige dichters en taalkenners nevens elkaâr, en gij hebt de grondstoffen voor het letterkundig congres; als eene eigenaardige abnormiteit staat op afgezonderde plaats het vredes-congres, als een vreemde gast op den achtergrond, - en - en - ja - en wacht zijn tijd!
Congressen moeten er derhalve zijn, als de maatschappij er ook zijn zal: zekerlijk dat de letterkundige congressen onder de meest welluidende, vriendelijke species' van het groote genus behooren, de meest onschuldige en zacht verbindende: hier is geen diplomatisch wespennest uit te halen; hier is geen theologisch of systematisch doornenbosch te zuiveren; hier zijn de letteren, zie ons motto: ‘kunst en wetenschap getrouwelijk te beoefenen, verzacht de zeden, en neemt de ruwheid weg.’ Over letterkunde te strijden, te debatteren, is altijd beter, en heeft zachter' toon, dan waar men over het in beleg stellen van steden en volkeren discutieert, of een handvol nieuwe formulieren wilde smeden. Daarom zijn over het algemeen de letterkundigen stil en vreedzaam van aard, en als ze soms scherp en balsturig worden, ligt de oorzaak veelal in der menschen zwakheid en boosheid: de letterkundige menschen verliezen wel niet geheel hunne menschelijkheid, in zekere toestanden geplaatst; maar zij gevoelen toch weder spoedig de vis emolliens der literatuur, de wetenschap duldt geen Marengo, Austerlitz, of Waterloo, - een kleine schermutseling aan de voorposten kan er door, dan wordt de vredesvlag weder geheschen. ‘Het letterkundig congres te Gent gehouden, is een zeer merkwaardig teeken des tijds.’ Zoo althans zullen vele dagbladen en tijdschriften moeten oordeelen, wanneer zij den Bundel Handelingen van het Nederlandsch congres gehouden te Gent, den 26, 27, 28 en 29 Augustus 1849, aankondigen, en wij kunnen ze gerustelijk aanraden om met die zinsnede hunne aankondiging te beginnen, en dan verder voort te gaan om eerstelijk over nationaliteit de lofbazuin te steken, dan er bij te voegen', dat wetenschap en kunst eigenlijk geen vaderland, en juist daarom, alom een vaderland vinden, vervolgens de handelingen van het congres bij wijze van excerpt mede te deelen, de namen constanter af te schrijven, en te eindigen meteen tweede lofbazuin over de Vlaamsche en Noord-Nederlandsche letterkundigen, die de handen in elkaâr sloegen, die te zamen een congres maakten, zich onderling hebben bewierookt, en geapplaudiseerd, en zekerlijk ook tezamen gegeten en gedronken - ge - toast! - Wij moeten onze respectieve berigtgevers van datgene wat de Tijd aanbrengt, ten sterkste uitnoodigen, om, op die wijze, hoe eer hoe liever, hunne aankondigingen te doen, en ons daardoor van een uitgebreid verslag te ontheffen. | |
[pagina 435]
| |
De verschillende, dikwerf ernstige, gewigtige belangen van en voor den Tijd, welke den Tijdspiegel ter behandeling worden aanbevolen en aangeboden, dwingen ons, om die vriendelijke uitnoodiging aan de medewerkers, de collega's te rigten, hopende, dat onze bede niet zal worden gewezen van de hand.
Intusschen durven wij uit naam van velen verklaren, dat het letterkundig congres te Gent een verblijdend en bemoedigend teeken destijds is. Men drage nu ook al het ridderkruis, gewonnen bij, of later overhandigd, na de gedenkwaardige dagen van Hasselt en Leuven; men stelle er ook al eenige eer in, om met de vijandelijke Belgen, vóór 20 jaren, eenige kogels en sabelhouwen te hebben gewisseld; men denke met aandoening aan al die heldenfeiten, toen verrigt, en de overwinningen van verschillenden aard (steden ingenomen, plaatsen verwoest, legers verslagen, kippen en ganzen geroofd, en Belgische boeren overmeesterd), men voele het hart na twintig jaren, als onder den gewijden kapotjas, weder gloeijen, en grijpe in verbeelding naar de buks, die thans op nonactiviteit in den koffer op zolder slaapt; aan dat alles denke men met een diep nationaal gevoel, toch is het ‘desal niettemin’ weldadig en interessant om de Belgen en Noord-Nederlanders weder te ontmoeten, waar zij thans verhandelingen, gedichten, taalkundige opmerkingen wisselen, elkaâr te Gent de broederhand reiken, wanneer wij geen grijzen held Chassé met zijn dappere jongens in de citadel hooren brommen, en Antwerpen siddert, maar er onzen wakkeren Hoogleeraar van der Hoeven, met zijne letterkundige vrienden, op de katheder ontmoeten, en men elkaâr den bloemenruiker des vredes van alle zijden aanbiedt, en den geur van kunst en dichtbloemen verbreidt, die minder verstikkend en benaauwend, hart en gorgel zamenperst, dan de kruiddamp, waartusschen de doodende bliksem vlamt. Men vergunne ons dat wij aan den Olijftak, welken de Noord-Nederlanders den Vlamingen aanboden en wederkeerig werd aangeboden, een groot gewigt hechten, ja, dat ons oog op dit congres met meer welgevallen rustte dan daar waar de monarchen, de theologen, hunne congressen proclameren, of waar men zich vergenootschapt, om paarden te veredelen, gieken te laten voortsnellen, plassen droog te maken, of waterbuizen te improviseren, alles ook goed op zijn tijd, en wel zeer nuttig, voor het financiewezen welligt nuttiger dan een letterkundig congres; want, zegt ge, hier vind ik slechts verzen en verhandelingen; maar ginds percenten, eerelover, en hoog geplaatste personen. Wij willen ons dadelijk gewonnen geven, en deze teedere punten liefst niet verder aanroeren. De toenadering der menschen, die in den vorm van volkeren gelijktijdig deze aarde bewonen, is eene schoone en heerlijke zaak, wij noemen het een zeer oude, afgesleten waarheid (ad nauseam usque, tot walgens toe, volgens wijlen professor Willmet), dat de menschen allen broeders zijn, 't is toch, met uw verlof, eene altijd nieuwe en echt Christelijke waarheid, en waar de wetenschap, de kunst, den weg banen, om de menschen met elkaâr te verbinden, te vereenigen en te nivelleren, zoo als God, de Almagtige, zeer zeker van den beginne heeft gewild, daar is elke poging, waar zij geschiedt, hetzij te Peking, te St. Petersburg, te Gent of te Amsterdam, ten minste verblijdend. Wij weten niet waar de menschen, zekerlijk | |
[pagina 436]
| |
altijd lastige, eigenzinnige, hoogmoedige wezens elkaâr zoo veilig, zoo gemoedelijk, zoo trouw, zoo vriendschappelijk zouden kunnen ontmoeten, als op een wetenschappelijk en letterkundig congres, wij gelooven zelfs beter en minder gespannen dan op een vorsten en vorstendienaren-vergadering, of op eene synode. Het irenische (vredelievende) element, is reeds eene aanbeveling van een letterkundig congres, terwijl de bevordering van taalstudie, van de eigenlijk nationale letterkunde, als het hoofddoel dat vereischt en verwacht wordt, thans ter sprake zoude kunnen komen; maar daarover later. Belangrijk, zeer belangrijk zijn de letterkundige bijdragen, door de Noord-Nederlanders en Zuid-Nederlanders geleverd, en in den Bundel aan het publiek aangeboden. Hoe gaarne zouden wij de lezers van den Tijdspiegel, met de een of andere keurige bijdrage in poëzij, minder bekend, verheugen, maar wij weten niet of men ons hier reeds is voorgekomen, en den pas heeft afgesneden, even min of daardoor den uitgever van dit Tijdschrift het banvonnis van den nadruk op, of ten minste, naar het hoofd zoude geslingerd worden. Onderling, als eenvoudige berigtgevers, deze quaestie niet kunnende uitmaken, zenden wij vooreerst aan den heer Fuhri den Bundel terug, en laten het geheel aan hem over, in hoever hij van de dichtbloemen uit dezen Noord-Nederlandsch-Vlaamschen hof iets kan, wil, en mag overplanten op eigen bodem. Wanneer wij moesten kiezen, onze keuze ware reeds bepaald, maar zoo als gezegd, de heer Fuhri zie eens wat hij doen kan, en vulle ons zeer beknopt verslag verder aan, dat slechts als inleiding op eene breedere mededeeling door den geneigden lezer beschouwd worde.Ga naar voetnoot1) Spiritus Asper en Lenis. |
|