| |
| |
| |
Godgeleerdheid. - Wijsbegeerte. - Staatkunde. - Opvoeding en onderwijs
Aphorismen en uitgewerkte theses over den tegenwoordigen toestand der protestantsche kerk.
Seyd kein Narre, Vetter,.... Ich will Euch aber meinen Rath nicht verhalten:
1) Wenn's Euch mit dem und jenem wirklich Ernst, und es Dir so recht durch Mark und Bein geht, so lasse Du's durchgehen, und danke Gott dafür, und sage Niemandem davon; und
2) Wenn es frommet, davon zu verlautbaren und zu schreiben; so schreibe hin, was und wie Du's fühlst.
Claudius.
| |
1.
Ruim drie eeuwen hebben hare eerste schatting en oploopende rente aan de Christelijke wereld gebragt, en als men thans de hoofdsom optelt, en het eindelijk bedrag der inkomsten aan waarheid en licht van 1517 tot 1850 opmaakt, gevoelt men zich verlegen, bij al de nullen, die echter als rekenkundige cijfers waarde verkregen en de hoofdsom helpen uitmaken. Of verkiest gij te beweren, dat de Protestantsche kerk ook niet hare nullen kent, die alleen door de voorgeplaatste getalmerken waarde hebben gehad? Onderzoek eens, mijn voorstander der Protestantsche kerk, waarbij gijzelf behoort.
| |
2.
Waarheid is het groote drijfrad der kerkelijke wereld; want ieder mensch wil toch in de allereerste plaats op de waarheid van leer en stelsel aanspraak maken, en zich daardoor van en boven de tegenpartij onderscheiden. Niemand zal wenschen, dat in zijne kerk of zijn genootschap geene of weinig waarheid aanwezig zij; wij gelooven dat op verre na de meesten, die eens tegen de Hervormers spraken en streden, evenzoo de waarheid zochten, als de Hervormers Luther, Zwingli, en Calvijn zelve. Hierin echter ligt het verschil: de waarheid, die men voor waarheid houdt, en als gevondene, overgeleverde en geërfde waarheid, bij legaat ontving, te verdedigen, of de op nieuw gevondene, ontsluijerde, nog onbekende waarheid, die men zelf opdelft, tegen de voorstanders der reeds aanwezige waarheid te handhaven; juist om die reden zijn en blijven de Katholieke en Protestantsche kerk nog altijd van tafel en bed gescheiden: men kan met de waarheid, zooals anderen ze vóór onzen tijd, of zooals wij ze zelven in onzen tijd vonden, niet transigeren.
| |
3.
Wat men noemt esprit de corps, bestond altijd min of meer in die kerk, die zich eindelijk, toen der menschen
| |
| |
geduld ten einde was, emancipeerde; waar zich een rijke, krachtvolle, moedige geest vertoonde, die niet de gewone taal sprak, en een nieuwen vorm voordroeg voor het oude kleed, volgden hem jongeren en aanhangers, en omwikkelden de kern dadelijk van alle zijden; de komeet in de geestelijke wereld verschijnt altijd met een staart, welken hij achter zich medesleept, en die zijne rigting getrouwelijk volgt. Als ge nu vraagt, in hoeverre deze esprit de corps gunstig of ongunstig terugwerkte op den bloei der kerk, wenschen wij een bepaald antwoord te geven. Immers, Knox en Wicklef, later Luther, Carlstadt, ook Jan van Leiden en Labadie, en wie niet al, vormden de grootere of kleinere schare volgelingen, die zich aan het hoofd aansloten; heden ten dage, de voormalige doopsgezinde prediker, Jan de Liefde, in de hoofdstad, en wie er nog meer zullen optreden, om eene eigene kleine gemeente te vormen. Men veroorlove ons te vooronderstellen, dat deze en vele andere versnipperingen en corporatiën en naamlooze vennootschappen in Christus' groote, algemeene, katholieke kerk, minder schade doen, dan men vermoedt; als wij al deze groote of kleine hoofden, nu eens, vreemd genoeg, wilden vergelijken bij commissiën, die aangesteld zijn geworden om te rapporteren, en allen, te zijner tijd, met hun verschillend rapport verschijnen, om gehoord te worden, en te dienen van consideratie en advies, zult ge, uit dit milde oogpunt de corporatiën beschouwende, de taak om de rapporten goed te keuren of te verwerpen, niet gerustelijk overlaten aan Hem, die de commissiën benoemde of duldde?
| |
4.
De Protestantsche Kerk heeft zich altijd op haren weg, over bergen en langs afgronden, zeer bemoeijelijkt gevonden, door het begrip van vrijheid, de sleep van het priesterlijk gewaad, waardoor zij minder los en gemakkelijk voortwandelde, vooral als sommige kwaadwilligen op dien sleep trapten; want met de vrijheid is het even als met het boomsnoeijen, men moet het jaargetijde in acht nemen, en het gewas, dat besnoeid zal worden, tevens kennen. Moest de Protestantsche kerk, toen zij zich werkelijk vrij gevoelde, in de eerste oogenblikken (historisch hier als jaren op te vatten) niet geheel verwonderd, verbluft, verbaasd staan, en zichzelve niet meer kennen, nu haar de boeijen waren ontvallen? Wij gelooven, dat ze heden ten dage nog niet geheel van dien schrik en die verbazing is bekomen, en zelve dikwijls niet weet, welk een gebruik zij van hare emancipatie zal maken.
| |
5.
En welk een gebruik heeft zij er van gelieven te maken? Het bepaald antwoord op deze vraag is niet zeer vereerend voor de geëmancipeerde; ofschoon wij gaarne de schuld daarvan geven aan hare belangzuchtige, dwaze, twistzieke, of kwaadwillige voogden en mombers; want, naauwelijks nadat die mondig-verklaring wereldkundig was geworden, toen de heeren voogden, die tevens gaarne executeuren der gemaakte legaten, aan de pupil toebehoorende, wenschten te zijn, haar omringden en lastig vielen met kerkbepalingen, geloofsbelijdenissen, strijdschriften en synodale besluiten, toen vreesde ze, op die wijze, de zuur verworvene vrijheid weder te zullen moeten afstaan, en protesteerde op nieuw, als voor de tweede maal, door de protesten der liberale, onbeslotene, vrije vertegen- | |
| |
woordigers, die de vrijheid der kerkelijke pupil tegen alle papieren paussen en bisschoppen krachtig handhaafden. Van daar het vreemde verschijnsel, ook heden ten dage, dat de reeds oorspronkelijk vrije Protestantsche kerk, wederom nieuwe, vrijere genootschappen heeft moeten zien geboren worden. Wij noemen alleenlijk de vrije Schotsche kerk, en de vrije Duitsch-Katholieke gemeente, enz. enz.
| |
6.
Men vraagt bij den aanblik der Protestantsche kerk niet ten onregte: waar is uwe legitimatie tegenover de menschheid? Toon ons uwe volmagt, om voortaan toegelaten te kunnen worden, en in de geschiedrollen voor altijd genaturaliseerd te blijven! Of - zoude die vraag dan niet gedaan mogen worden? Heeft de Roomschgezinde haar niet duizendwerf herhaald, en zoude de Muzelman, de Pers, de Brahmin, haar niet mede mogen laten hooren? Als deze jeugdige corporatie zich met fiere houding, als de gezuiverde, ware, blijvende, de langbeloofde, de wedergeborene eenige apostelkerk, wenscht erkend te zien, moet ze dan niet eene acte van legitimiteit kunnen overleggen, en die door de thans levende geslachten laten zegelen en registreren? En wie zal dat groote werk verrigten? De hervormers zelven? Zij zijn in den hoogeren ernstigen zin: ‘ad patres’; - of de voorstanders der Protestantsche kerk? Zij zijn zelven partij, en kunnen in de eigene zaak niet als geldige getuigen optreden, en de bestrijders, die hare legitimiteit altoos loochenen, dezen zullen we niet eens noemen. Het schijnt dus dat eene hoogere magt hier noodig is om de acte te passeren. Men noemt het Woord Gods, daarheen zullen de strijdende partijen zich wel eindelijk moeten heen begeven, om de hangende zaak uit te maken; maar er is toch nog iets, dat men niet moet vergeten: wie den waren, zuiveren, echten geest van het Woord Gods heeft gevonden, deze alleenlijk zullen als competente regters kunnen optreden.
| |
7.
Ecclesia militans, Ecclesia triumphans! 't Zijn schrikbarende harde, droevige schooltermen, die helaas! meer waarheid behelzen, dan wij ze toewenschen. Men moest toch geene andere kerk kennen, dan de Ecclesia pacifica en pacificans. Het militaire element mede in het rijk Gods! Ook daar strategie, taktiek; genie (niet in den aesthetischen, maar in den krijgskundigen woordzin) is wel niet te ontkennen bij de Protestantsche kerkmaagd, die in den aanvang de rol van Jeanne d'Orleans op zich nam, en thans eenigzins gelijkt op held Chassé, belegerd op de citadel; want zij is dapper, ja voorwaar zij is dapper, de pleegdochter van Luther en Zwingli, en laat zich hare regten en voorregten niet ontnemen. Zoo als de wereld nu eens is, en vooreerst wel schijnt te blijven, onaangezien alle vredescongressen, beweren wij, dat de militaire exercitiën der Protestantsche Kerk, tegen over de bestrijdende, de oudere, magtige zuster, niet te ontwijken zijn, en haar levend houden, helaas! ook hier: si vis pacem, para bellum, wilt gij den vrede, houd u voor den strijd gereed. Wij koesteren intusschen den wensch, dat die militaire geest, eindelijk, als er over en weder nog een paar eeuwen is gestreden, zich beperke binnen de grenzen van dagbladen en strijdschriften, en als men eindelijk ook daar begint te walgen, wegens
| |
| |
de tienduizendmaal herhaalde invectieven en beleedigingen, eene algemeene amnestie worde verkondigd, en er dan een algemeen kerkelijk vredes-congres op volge, dat iets meer uitwerke, dan het laatst gehoudene dito te Parijs.
| |
8.
Afscheiding is, ook in de kerk, altijd weder vereeniging op kleinere schaal: dit moest meer behartigd worden; de Christenmenschen hebben mede eene altoosdurende centripetale (middelpuntzoekende) kracht: als eenige honderd- of duizendtallen zich van het grootere ligchaam losmaken, smelten ze weder dadelijk tot eene kleinere eenheid te zamen, zoeken een hoofd of leidsman, en daaruit blijkt het den mensch ingeschapen streven naar eene voortgezette eenheid. Wanneer wij nu eens al die versnipperde en verkleinde eenheden, die zich hebben afgescheiden, denken, door eene algemeene middelpuntzoekende kracht tot elkaâr gebragt, dan kan de voorspelling van ééne kudde onder éénen herder verwezenlijkt worden. Wij weten zeer goed, waarde lezer! dat men omstreeks den jare Christi 1850 nog zooverre niet is; het blijft echter niet minder waar, dat alle afscheiding weder eene stellige vereeniging eischt en bedoelt, als vaste voorwaarde verlangt, en deze kracht van toenemende en toekomende ontwikkeling belooft toch iets goeds. Gij zult dus verstandig doen, om hier niet te klagen of te treuren, maar u te troosten en te gelooven, dat het groote scheikundige proces, ook hier, als de gistende stoffen zijn vereenigd, eene heerlijke toekomst belooft, en nu voegen we er dadelijk bij: belofte maakt schuld!
| |
9.
Geneesmeesters behoeft de kerk, even als de aanzienlijke, rijke patient, en wel de zoodanigen, die dagelijks, of, om de twee of drie dagen ten minste, naar den welstand van den convalescent komen vragen, en tevens met raad en daad (ook al receptenraad) gereed zijn. Waarschijnlijk is de patient somtijds ingebeeld ziek, en schijnt er genoegen in te scheppen, om gedurig door de kunst geregenereerd te worden; want als de Protestantsche kerk zich omgeven waant door louter schrikbeelden, door Katholieke Hydra's, door pantheïstische Cerberussen, door Harpyen in de gedaante van Strauss of Bruno Bauer, als ze alom de roode Samielshaneveer van den Jezuïet meent te zien, en duizenderlei gruwelen riekt, en vermoedt, dan moge de geneesmeester haar met kalmen raad bijstaan, en overtuigen, dat ze nog eigene kracht genoeg bezit, om onder een behoorlijk dieet weder te herstellen; want, wij ontkennen dit niet, somtijds verraadt ze wel eens bedenkelijke ziekte-symptomen, als zij, de vrijgeborene, naar de oude verroeste, reeds zoek geraakte, boeijen vraagt, of als pausinne der negentiende eeuw eene droevige rol wil spelen, of zich overgeeft aan de bedwelming, aan het amfioen-schuiven der mystiek en des hyperpietismus, dan is de geneeskracht van het zuivere Gods Woord meer en meer noodzakelijk, om haar het gistende bloed te verkoelen, om de zwaarmoedigheid te verdrijven, en alle levensfunctiën zóó te regelen, dat ze met verjeugdigde levenskracht de tweede helft der negentiende eeuw intreedt.
| |
10.
Een der bezwaren, waaraan de Prote- | |
| |
stantsche kerk onderhevig is, en waarvan zij het gevaar niet genoegzaam erkent, bestaat - in hare werkeloosheid. Men kan haar geen grooter nadeel toebrengen, dan om haar in den waan te brengen, en te houden, dat zij hare bestemming bereikt heeft, en nu, als een adellijke schatrijke desoeuvré, op het balkon van haar lustslot, met de handen over elkaâr, in de blaauwe lucht moet zitten turen, of de sterretjes tellen. Wee hem, die de altijd strijdende kerk met verdoovende slaapmiddelen wenscht te overmeesteren, en eene gevaarlijke aetherisering der geesten beproeft. Zij moet thans wakker, in den volsten zin des woords, wakker blijven, als de wachter op den toren, als de stuurman aan het roer, of, om een gepaster beeld te bezigen, als de machinist op de locomotief. De Protestantsche kerk is nog zoo jeugdig, in betrekking tot het geschiedkundig Christendom; zij is nog in de Lehr- en Wander-jahre, en heeft nog veel ondervinding noodig; daarom is het goddeloos, om haar als eene volwassene matrone te bewierooken, en te verzekeren, dat zij hare bestemming bereikte. Inderdaad, even min als de groote Apostel der heidenen, die uit overtuiging sprak: ‘ik jaag daarnaar - niet dat ik het alreeds bereikt heb’ enz.
| |
11.
Men veroorlove ons, een vreemden term voor een eigenaardig verschijnsel in de Christelijke kerk te bezigen: wij bedoelen het wederkeerig coquetteren der twee zusters, de Katholieke en Protestantsche; twee bloedverwanten, die elkaâr onderling benijden, en niet goed kunnen verdragen, maar toch over en weder eene zekere bienséance, eene zekere conniventie gebruiken, zoo als dit onder fatsoenlijke lieden plaats grijpt; - als ze beide in gezelschap zijn, met andere gasten, geleerden, kunsten en wetenschappen, of staatslieden, bestaat er eene zekere toenadering, eene schijnbare verzoening - men wil van beide zijden de punten van verschil niet al te sterk drijven; - de Protestantsche zuster is eenigzins Katholiek, de Katholieke eenigzins Protestantsch; de jeugdige zuster wil zich, onder voorbehoud van hare vrijheid, met enkele oudere vormen wel vereenigen; zij wenscht in het vertrouwelijk gesprek zelfs eenige uiterlijke kleedingstukken der oudere zuster te accepteren; eenige waslichten, zelfs beelden, en kruisen, alles, wel te verstaan, als aesthetische hulpmiddelen der stichting - dan wil de eerstgeborene zuster ook wel iets toegeven: zij wil hare oudere Katholiciteit regenereren, zij wil onder het middeleeuwsche stof eene hoogere, wijsgeerige, en dichterlijk-allegorische strekking laten doorblinken en vermoeden! Men moet die uitwendige kerkpraal en kerkdienst niet meer zoo letterlijk opnemen, foei, neen! en de oudere godsdienst meer lyrisch en poëtisch maken! - Als men de beide zusters in onzen tijd zoo hoort keuvelen, op de groote wetenschappelijke en letterkundige Soirées en Congressen, en zich iet of wat naderen, zoude men aan een' meer duurzamen vooruitgang beginnen te gelooven: wij gelooven intusschen nog niet, dat hier alles zoo eerlijk toegaat, als men denkt; maar erkennen tevens met behoorlijke toejuiching de good breeding, het
savoir vivre onzer negentiende eeuw, altoos beter, dan brandstapels en inquisitiekerkers.
| |
12.
Daar zijn velen, die behooren tot de
| |
| |
Protestantsche kerk, en volstrekt geen noodzakelijke en behoorlijke voorstelling hebben van het Protestantismus: mede een van die wijde, ruime, woorden, ruitersmantels, waarin men zeer zwaarlijvige en zeer magere personen kan verbergen. Gij zult toch niet loochenen, dat het Protestantismus van Hengstenberg en Wislicenus, van Uhlich en Claus Harms, of, om te repatrieren, van Da Costa en Hofstede de Groot, van Ds. Molenaar en Prof. Scholten, eenige merkbare variatiën en afwijkingen aantoont. 't Is zekerlijk wel kroost van éénen bloede, maar, naar aard en gestalte, tamelijk verschillend: men zoude in verzoeking kunnen komen, om hier aan den gladden aal te denken, die zoo moeijelijk is vast te houden, en toch er moet, historisch en wijsgeerig, zoo iets bestaan, dat inderdaad Protestantismus is. Als wij te veel op het woord drukken, komen wij spoedig retrogressief naar het jaar 1529; maar het jaar 1850 bekommert zich niet veel om het eerste protest der Hervormers. Velen hebben een duister en nevelachtig begrip van vrijheid, antikatholiciteit, van geest en waarheid, 't geen een zaamgesmolten iets maakt, gelijkluidend met Protestantismus! Anderen vermeenen, als het slechts geene Katholieke kerk of gebruiken geldt, is het Protestantismus reeds geboren, dus vreesselijk negatief - wederom anderen hechten er het begrip aan van eene zeer vrijzinnige Godsvereering, op eigen hand, waar niemand ter wereld iets over te zeggen heeft. Bij deze verwarring van taal en begrip, wachten wij eenen beteren tijd, geen noorderlicht in den winternacht, maar een helderen lentemorgen, waar men het Protestantismus, ontdaan van menschenen tijdsvormen, zuiver terugvindt, en daarom in zijne hooge waarde erkent.
| |
13
Onder de levensbeginselen der Protestantsche kerk behoort bij voorkeur de prediking des woords, de viva vox, welligt de grootste voorwaarde voor haar bestaan, reeds volgens den Apostel Paulus: ‘het geloof door de prediking.’ Aan hoevele vooroordeelen en misvatting staat juist dit levenselement der kerk bloot! Hoe eenzijdig, hoe dwaas, hoe ligtzinnig werd de vrije verkondiging des Goddelijken Woords door den Protestant en den Katholiek beoordeeld! Men vond er somtijds niet veel meer in, dan een getemperd, gemoderniseerd, Joodsch synagogen-gebruik, of wel eene vertooning van redenaarstalenten, redenaarskunststukken, redenaarsgoochelwerk, of een fatsoenlijke broodwinning, die althans niet zeer ruim wordt bezoldigd, en den heer predikant zeer gebiedend dwingt, om op 's werelds tooneel in de tweede, derde en vierde rol, als onderwijzer (taalmeester), schrijver of vertaler op te treden, ten einde voor vrouw en kind te vinden - het lieve dagelijksche brood. Wij gevoelen, dat deze verbazend prozaïsche zijde van beschouwing veel afbreuk doet aan de gloeijende geestdrift voor de Protestantsche kerk, en dat menigeen bij het slepend, slaperig, drentelend bestaan der Protestantsche kerk, aan eene radikale hervorming denkt: - zeer goed - alles heeft zijn tijd, dus ook het prediken des woords. Men moet onderzoeken, wat er dan als surrogaat voor en in de plaats kan verschijnen. Boeken en vertoogen schrijven? Wie zal ze lezen? Men is er reeds mede overstroomd en overstelpt. Uiterlijke, zinnelijke en prachtige kerkdienst, oogen- en oorendienst? Adres, in dàt geval, aan de oudere Katholieke kerk, die mede de
| |
| |
behoefte gevoelt, om gemoderniseerd, en aan den tijdgeest beter aangepast te worden. Wilt ge ons dus, waarde, verstandige lezer, iets opnoemen of aantoonen, waardoor de prediking, de vrije verkondiging des Woords, zoude kunnen worden vervangen of vergoed? Toch wel niet door uw opflikkerend Communismus, of het staatkundig Socialismus, dat ook zal gaan en komen, en eindelijk zacht en zalig insluimeren! Welnu, uw middel? - Als ge ons dus de verkondiging des Woords zult moeten overlaten, als de voorwaarde om de Protestantsche kerk op der eeuwen stroom boven water te houden, geven wij u toe, dat juist dáár herziening, verbetering, omwerking, hervorming, volstrekt noodzakelijk is: dáár zijn wij de zaak wel geheel eens. Men weet zeer goed, dat op vele predikers, Paulus' woord: ‘Wij zijn van nature Joden,’ ongemeen toepasselijk is, een schagchergeest met oratorische en rhetorische greepen en tirades hier - daar eene oudroestverzameling van confessionele en onbruikbare werktuigen - ginds een boekenstalletje, rijk aan Dordsche en oud-Geneefsche stellingen, of wel eene goochelaarsflesch, waaruit ter zelfder ure, roode en witte, zure en zoete, wijn of water wordt geschonken aan de gemeente; deze Joden-manifestatie, bij de prediking des Woords, eischt eene contra-manifestatie, eene herziening; maar, zegt gij: laat den predikers toch hunne vrijheid, - elk voor zich, - als de grond maar te vinden is in het Woord Gods. Weet ge dan niet, dat het juist de grond is, waarover men twist? Ach! weten we het niet, dat men den oorspronkelijk Evangelieschen grond heeft bearbeid, geweldig beploegd, op duizenderlei wijze, met kunstmest, met Guyano, met menschenbeenderen heeft trachten vet te maken, vet, ook in den zin voor hem, die aan den ploegstaart staat? Troost u daarmede, dat er velen zijn, die ten minste willen pogen en trachten om tot de Evangeliesche oorspronkelijkheid terug te keeren, die,
dapper en onbevreesd, de laatst verloopene achttien eeuwen terug bewandelen, door middeleeuwsch doornenbosch, door het schemerlicht der conciliën, door de duistere bergpassen der kerktwisten, en eindelijk bij Christus zelven en zijne eerste jongeren aankomen, en dáár juichend uitrusten en uitblazen: als ze nu dáár, ook in onzen tijd, leeren te prediken, zoo als de Heer en de Zijnen predikten, - dus niet te lang, niet te liefdeloos, niet te duister, niet te nevelachtig, niet te wereldsch, niet te Joodsch, niet te Heidensch, maar waarachtig Christelijk, dan zullen die Joden-manifestatiën, zoo even genoemd, ook wel verdwijnen. Mogen wij wenschen, dat de éénige Heer en Meester ook thans, als de Hoogleeraren hunne lessen hebben gegeven, een afzonderlijk repetitorium in de homiletica of predikkunde voor de aankomende heeren Theologanten houdt? Men waardere de prediking des Woords, al ware het eeniglijk, omdat Christus zelf de eerste en beste en heiligste prediker was, en zijne leerredenen immers duizend- en duizendmaal zijn herdrukt!!
Spiritus Asper en Lenis.
|
|