| |
Een tragikomisch hoofdstuk over de staatslieden in 1850.
Let him once more his humour free!
Leeft yemand in 't gevolgh van een Doorluchtigh Heer, Men duydt het hem, als 't is, tot een verheven eer Maer Christenen gedenckt, daer is een eer die 't meer is - God volgen; dat 's een eer daer bij all eer, oneer is.
Huygens.
Mannen, ja dat zijn wij allen, de oude ‘kerlen, karlen, wereldbedwingers,’ de hoofden van het huisgezin, volgens den apostel Paulus en het regtzinnig trouwformulier, mannen met of zonder, met heele, halve, geborgde of geverwde baarden. Arbeids-, zee-, land-, hoofdkrijgs-mannen, onze eertitel, waartoe als bijlage diene, dat onze Britsche zeeburen hun gewapend zeekasteel noemen, man of war, hoe eigenaardig! weshalve wij een brander zouden durven noemen, a wife of war. Mannen, ook de Apostelen staan daar na het Pinksterfeest als: mannen broeders! Alle zamengestelde woorden die wortelvast zijn - in het groote man - hebben iets stevigs, iets, dat krachtig, Herculisch is: zoo als manhaftig, mannelijk, manschap, en als de vrouwen met eenige verachting en spijt dikwerf spreken van dat manvolk, is het louter wangunst of verkropte boosheid, dat zij, ondanks haarzelve, tot het vrouwvolk behooren. - Schiller zong reeds:
Ich bin ein Mann, wer ist es mehr,
Der hüpfe hoch und springe! enz.
‘Hoch gehüpft’ heeren der Schepping, en als gij uzelven met welgevallen beschouwt, overtuigd, dat onder de twee eerste groote entrepeneurs van ons menschelijk geslacht, Adam en Eva (zóó betitelde Jean Paul de Paradijsbewoners) u de voorrang toekomt, kunt ge wel niet meer
| |
| |
eischen. Onder al de mannen nu, van welken aard ook? is welligt de belangrijkste species van het genus: de Staatsman! 't Is al weder jammer, dat men het meervoudig Staatslieden niet kan verenkelvoudigen, of weet gij het enkelvoud van lieden? Men zoude zich kunnen behelpen met Staatslid, maar een Staatslid is nog geen Staatsman, evenmin als eenig klein ligchaamslid de kracht van het ligchaam uitmaakt, b.v. de nagel van den linkerpink, of het oorlelletje; Staatslieden klinkt nog beter dan Staatsmannen, Staatslui is woedend gemeen - men zoude dan kunnen zeggen, Staatskerels, Staatsventers, de Hemel beware! Staats lieden alzoo de Hemel beware! Staats mannen alzoo bevatten de hoogste ontwikkeling, het culminatie-punt van het eigenlijk mannelijke, altoos wel te verstaan, inwendig, want het kan plaats grijpen, dat sommige Staatslieden, uitwendig, veel van het mannelijk, deftige en krachtige hebben verloren, b.v. een hoogstbejaard kamerheer, in het goud gedost, met ooijevaars-beenen, een gerimpeld oude-mannenhuis-vel, en eene zoo slanke vermagerde transparente taille, dat de Koninklijke kleêrmaker al zijne vleeschelijke ligchaamsdeelen gemakkelijk met de hand omspant, als het nieuwe hofkostuum wordt besteld, aangemeten, later betaald. Een dergelijk Staatsman kan bij het uitwendig verdwijnen van den zigtbaren mensch, alsgroote en krachtige geest intusschen werken, ook buiten de verlichte en dansende hofzaalen. Een Staatsman blijft altoos een Staatsman, eens priester, altijd priester, en kan dit reeds vroeg, verbazend vroeg worden. Vóór de geboorte, als het ouderenpaar (de entrepeneurs) wegens rang, stand, adellijk bloed enz. de menschelijke voorbeschikking durven volhouden, dat, eenmaal, als hun kind het licht ziet, de Hemel geve een zoon - man! - de kleineStaatsman aan zijn praedestinatie zal voldoen; - na de geboorte, als alles: regering, opvoeding, opleiding; vacante posten, en krachtige invloed,
medewerken om den miniatuur-Staatsman werkelijk, als zoodanig, ten oirbare van het land, te bevestigen; - en na de tweede geboorte, - dat is de dood, als wanneer de lijkrede, het geschiedblad, het lijkvers, en het portret (b.v. in de Tijd of elders) den Staatsman nog wat blijven naroepen en naschreeuwen, en er gezorgd wordt, dat men hem niet vergete; dat alles nu heeft een Staatsman voor, en nog veel meer. Een homme d'état, of een pater conscriptus, of een representant, of een lid der Tweede Kamer, of een pair, of als ge wilt, zelfs een grietman en Banus, is een respectabel heer, ja een heer, ik las daarom ook liever nu en dan: Staatsheeren, en hier komen de Staatsvrouwen, de Staatsdames, gevoegelijk mede op de baan. Het klinkt niet kwaad: ‘Mijne heeren van den Staat’ zoo is de vorm immers ook wel bij den nederigen makelaar: ‘Op last van mijne heeren de patronen’ - en Mevrouwen van den Staat, waaronder men nu niet juist altijd de Catharinas, de Pompadours, de Maintenons, de Montespans, de Lola Montes behoeft te verstaan, hoewel deze mevrouwen teregt van hunne quasi-heeren konden zeggen: mijne heeren, in den zin van het eigendom, zoo als gij zegt: mijn hand, mijn hoofd, mijn neus. - Staats-mannen lieden hoofd, mijn neus. - Staats-mannen heeren derhalve, zij hebben door het verloop der tijden mede groote verandering ondergaan. Een grieksch Staatsman, als ge wilt, Pericles of Aristides, Timoleon, een Romeinsche senator met de toga en den langen baard, een lid van het Engelsch parlement
| |
| |
nabij de wolbaal, een gewezen verongelukte Francforter Pauliaan, een hedendaagsche Erfurter man van het volkshuis, een Fransche vertegen woordiger, een witte, een roode, een blaauwe. O! welk een verschil, waarbij het ons groenen geel voor de oogen wordt. Metternich en Mazzini! Palmerston en Jules Favre! Montalembert en Robert Blum!! Wij kunnen ons hier niet meer redden dan met uitroepingsteekenen!!! Wij zouden dus, tot ergernis van velen, hier de vergelijking van onze keukenvorstinnen ontleenen, bepaaldelijk van de kaakjespan, waar hetzelfde deeg (de staatkunde, de diplomatie) in hoogst verschillende vormen wordt aangeboden, als harten, als vischjes, nog andere onuitsprekelijke figuren, ook als sterren, als sterren, waarbij ieder, die het smakelijk gebak kent en waardeert, als hij onder zijne bekenden of bloedverwanten staatslieden telt, aan andere sterren denkt, die niet gebakken, niet opgedischt, maar wel eens gezonden, franco aan huis bezorgd, of afgebedeld worden. Wij hopen, dat eenmaal, als er eindelijk een nieuw en verbeterd model van kaakjespannen wordt aangekondigd en gevraagd, de kopersmids of wie met die zaak belast zijn, te rade mogen gaan bij het kostbare, echter voor verminderden prijs verkrijgbare werk over de Ridderorden, uitgegeven door den heer Binger te Amsterdam, om daar de gewenschte nieuwe modellen te vinden.
Ontegensprekelijk is het, waarde lezer! dat de vereischten van een staatsman in deze jaren geheel bijzonder eigenaardig zijn, en zeer verschillend van vroegere eeuwen. Wat zouden een van Beuningen, een Jan de Witt thans beteekenen, als ze uit hunne graven werden opgeroepen, om te zitten op de banken der vertegenwoordigers te Parijs? Ja, wat zoude in een dergelijk geval, bij eene verkiezing uit het doodenrijk, een Richelieu of Mazarin aanvangen, als ze verschijnen moesten tusschen de Legitimisten, tusschen de Socialisten, tusschen de Nul-listen, de onzijdigen, die als digtgeslotene vruchtknoppen aan den republiekeinschen wonder-Jonas-boom hangen, waarvan men niet weet, of ze een giftig insekt, dan een rijpe vrucht bevatten? In de vergaring van Frankrijk's hoofdstad zijn sedert de twee laatste jaren de eischen aan de Staatslieden hoogst belangrijk geworden. Vooreerst een paar excellente longen, waarbij die van eenen omroeper, of Huizer vischboer, of scheepskapitein bij stormgeloei weinig beteekenen: men moet schreeuwend kunnen spreken, en sprekend schreeuwen; gelukkig daarom de vertegenwoordiger, die het voorregt heeft, een stokdoove vrouw en eenige dito kinderen te bezitten; vervolgens moet men des noods kunnen boksen, waarom wij eenige Engelsche John Bull's zoo gaarne tusschen rooden en witten zouden zien; men moet met zwaard en pistool even goed kunnen omspringen, als met wet en wetboek, aangezien de discussie, als ze wat persoonlijk wordt, tot de percussie overgaat, en men even na den afloop der zitting een paar kogels of eenige degensteken moet leeren wisselen, tot heil van den Staat, hoewel niet, volgens ons motto van vader Huygens, als Christen en kind Gods; daarenboven moet men de kunst verstaan om behoorlijk te schelden en te schimpen, en voor de tegenstanders eenige uitgezochte, krachtig luidende anathema's gereed te houden, die op een zeker deel van het publiek, dat met vischmarkt en vleeschhal in betrekking
staat, grooten invloed uitoefent; eindelijk moet men daar evenmin voor zijn huid, als voor zijn fijnen rok, voor zijne beginselen, als voor zijne vrijheid, en gezond verstand
| |
| |
bevreesd zijn. Een Staatsman bij onze waarde naburen moet thans bestaan, voor één vierde, uit een omroeper, met stalen longen. Hij mag nooit zeggen of denken met den grooten Alcaeus, naar Bilderdijk:
Klinkt mijn koopren keel te zwaar,
Meng uw zilvren stem daar onder.
dat nooit! - Voor één vierde, uit een mensch niet goede vuisten, om ten behoorlijken dage en tijde, roode of witte oorvegen uit te deelen en te kunnen vechten. Voor één vierde uit een soort van logisch wezen, dat door frappante combinatiën overtuigt, en ook nog voor één vierde, ach! uit een eerlijk, trouw vaderlander! Dergelijke vereischten moesten, bij de algemeene volksstemming, aan alle poorten en gebouwen en kerken worden aangeplakt. Deze geschiedkundige ontwikkeling van den Staatsman, bij onze republiekeinsche naburen, liet zich breeder voorstellen, waartoe wij u, die deze bladen thans leest, ernstig uitnoodigen. Hoeveel beter is het ten onzent gesteld! Ziet onze eenvoudige, trouwhartige, burgerlijke, welwillende volksvertegenwoordigers! Men heeft ons verzekerd, dat eene vergadering op het Binnenhof, de uitzonderingen daargelaten, het voorkomen heeft van een gezelschap, eene sociëteit vredelievende, vreedzame heeren en burgers, die, als onder een pijpje te zamen beraadslagen, en zich over en weder fatsoenlijk weten te behandelen. Ook hier verloochent zich het nationaal karakter niet, en wij verklaren, dat bij ons de politiek nationaal is gebleven. Als de goede vrienden onderling elkander interpelleren, of geinterpelleerd worden, wordt er zelfs eene zekere reserve gebruikt; interpelleren is immers eene oude, bekende zaak: reeds betovergrootmoeder Eva werd door de verleidende slang geinterpelleerd. Zij interpelleerde wederom Adam, en sedert dien tijd, is er in alle familiën, aan alle hoven, en bij alle gelegenheden, onophoudelijk geinterpelleerd. Onze algemeene, laatste, en meest belangrijkste interpellatie is die van Freund Hain, waar deze ons de hand drukt, en afroept van het bonte wereldtooneel. Zoudet gij u eene wereld, eene volksvertegenwoordiging, eene zitting van leden der kamers kunnen denken, zonder interpellatiën? dan had
de zitting geene houding. Herinner u slechts, hoe Cicero Catilina interpelleerde: ‘quousque Catilina tandem!’ en Verres, en wie niet al? ook Caesar, toen de volksman nog behoorde aan de zijde van Pompejus, en Cicero de kat uit den boom keek, als een echt Staatsman? Wij wilden intusschen, dat men een echt Nederduitsch woord voor het eindelooze ‘interpelleren’ kon vinden. Wie helpt ons?? Aantikken, eerst met den vinger, den aankloppen met de vuisten, dan aanschoppen met den voet? Om bepaalde inlichting vragen, eerst beleefd, dan onbeleefd, dan bedreigend, eindelijk, onbeschoft? In het naauw brengen, eerst den geinterpelleerde in een grooten kring rondjagen, krijgertje spelen, eindelijk als men bij honk is, den afgejaagden, ademloozen vriend bij de kraag vatten, hem vastgrijpen, en zeggen: ‘komaan, mannetje, één, twee, drie! rond voor de zaak uit, eer ik u los laat, 't is lang genoeg, heraus met de zaak!!’ dat alles en nog veel meer zoude men kunnen verstaan onder het magtwoord interpelleren.
Wij beloven u, waarde lezer, zoo spoedig mogelijk, dit tragi-komisch hoofdstuk te vervolgen, en zooals vader Goethe ons aanried, u alles te geven wat wij kunnen.
Wie Mäusedreck und Coriander.
Derhalve, tot wederziens!
Spiritus Asper en Lenis.
|
|