| |
Jaarboekje van wetenschappen en kunsten.
Derde Jaargang, door Dr. S. Bleekrode. Te Gorinchem bij J. Noorduyn en Zoon.
Qui trop embrasse mal étreint.
Herinnert ge u nog, geachte lezer, den indruk dien eene tooverlantaren in uwe kindsche jaren op u maakte? Hoe bij die vertooning, rijp en groen, ernst en luim, plaatsen en dieren met vreemde namen, allerlei onbegrijpelijke zaken, en wat niet al, slecht geschilderd, en nimmer duidelijk genoeg naar uwen zin verlicht, in onuitputtelijke, vermoeijende rijen, voor uwe oogen heendwarrelden? Herinnert ge u nog, hoe u de voorstelling soms lang viel, zoodat de vreemde taal en koddige uitlegging van den baas des toestels, ter naauwernood uwe oogen vermogten open te houden? Herinnert ge u dat alles, en wilt ge dien indruk nog eens op ernstiger leeftijd terugvinden; doorblader dan het boven aangekondigde Jaarboekje van Dr. Bleekrode à 944 blz. tekst! - Wij weten het niet beter dan bij eene tooverlantaren te vergelijken.
Gaarne bekennen wij, dat de eerste verschijning van zulk een jaarboekje ons verheugde, en bij den grooten omvang
| |
| |
van zulk een arbeid deed het ons zelf genoegen dat onze meeste tijdschriften Dr. Bleekrode aanmoedigend en toegevend beoordeelden. Thans echter, nu de derde tooverlantaren rondgaat, had men het regt eindelijk eens iets te vorderen, waardoor de hoog gespannen verwachting van elk jaar niet meer zoo teleurgesteld werd als vroeger, en waar dezelfde gebreken: doffe glazen, onduidelijke verklaring, enz. wat minder aan kleefden. Ons hierin echter weder bedrogen vindende, achten wij het in het belang der onderneming niet ondienstig, de lantaren eens te openen, en de inrigting, de onderwerpen, en de geheele behandeling ten toetse te brengen aan de bestaande behoefte.
Wij vermeenen dan in de eerste plaats, dat er bijster weinig lezers zullen zijn, die eenig belang zullen kunnen stellen in al de zoo heterogene onderwerpen, waaruit het jaarboekje bestaat. Is het b.v. te denken, dat iemand, die belang heeft bij de vervaardiging van tigchelsteenen, of bij het spinnen en verwen van katoenen, zich ook met sterrekunde zal ophouden; of wel dat de bezitters of bestuurders van stoommachinen, de ontwerpers van droogmakerijen, en dergelijke industriëlen, het boekje zullen opensnijden, ter plaatse, waar over de praktijk der muziek-instrumenten wordt gehandeld; terwijl wederom de toonkunstenaars, of de vervaardigers van kunstbloemen, zekerlijk niet het opzamelen en reukeloos maken van drekstoffen pour la bonne bouche zullen bewaren. Te minder nog nadat Dr. Bleekrode ons heeft medegedeeld dat: ‘de geleerden het niet beneden hunne waardigheid achten deze laatste zaak te onderzoeken en haar min gevaarlijk en min onaangenaam te maken!’ - Die geleerden! -
Daarom zouden we dan liefst gezien hebben, dat de 7 of 10 rubrieken, waarin het jaarboekje gevoegelijk kan gesplitst worden, afzonderlijk te verkrijgen waren. Dit zoude dan voor den nijveren stand, voor de technologen eene merkelijke bezuiniging zijn, daar dezen zich dan naar verkiezing één of eenige stukken konden aanschaffen. Tevens kon dan ook elk gedeelte uitvoeriger behandeld worden iets dat nu het Jaarboekje nog ondragelijker zoude maken.
Welligt werpt men ons tegen, dat er geleerden en dilettanten zijn, die even als Dr. Bleekrode van alle markten evenzeer te huis zijn, en wien eene bloemlezing over het gansche gebied der kunsten en wetenschappen hoogst welkom is. Wij merken daar vooreerst op aan, dat niets hun dan belet zich den geheelen schat te verschaffen: maar geven daarbij in bedenking of er dergelijke wetenschappelijk gevormde liefhebbers denkbaar zijn, tevens bestand tegen den allerongelukkigsten, onduidelijken, treurigen, kleurloozen stijl, waarvan Dr. Bleekrode zich sinds 3 jaren maar niet schijnt te kunnen losmaken.
Wij kunnen niet alles aanhalen, want zouden het geheele werk moeten afschrijven; maar zullen slechts op goed geluk het boek openslaan en op eenige der kortste staaltjes wijzen, om hun, die het Jaarboekje nog niet bezitten, een denkbeeld te geven van stijl en duidelijkheid. Bl. 29. (Noot). ‘In een vroeger octrooi had D. slechts een' vleugel of cam - in deze is een double acting cam.’ - Bl. 259. ‘R. Clarck's octrooi bevat wijzigingen: om te voorkomen dat de olie overloopt; verder van de fonteinlamp en van de kaarslamp.’ Bl. 550. ‘Dit laatste zegt I. te hebben proefondervindelijk bevestigd.’ Blz. 101. ‘Honderde weggeloopene matrozen en soldaten zijn er, die alléén willen met een klein fortuin in wellust en
| |
| |
dronkenschap zich verzadigen.’ - Blz. 105. ‘Wij kunnen, helaas! in dit gewest (Serawak) niet meer Neêrlands vlag doen wapperen!’ Uit dit laatste, zoo ook uit eene tirade over het ‘slaken der accijnsbanden’ en dergelijke meer, konden wij ook zoo eenigzins Schrijvers politieke kleur nagaan. Verder verwijzen wij de liefhebbers van fraaije periodes naar blz. 10, noot 357, 943, enz. vooral naar blz. 328 - 30, waar men zal leeren, ‘Hoe de vraag was - bleef, - was - en werd.’
Welligt beschuldigt men ons van vitlust, en vermeent men dat de zaken, zoo al niet aangenaam, toch bevattelijk genoeg voorgesteld kunnen zijn; nu dan waarde lezer, tracht dan met ons Dr. B.'s meening te vatten, als hij b.v. op blz. 548 spreekt: over het ‘invallen van schuinsche hoeken’ of op blz. 355 ‘over de stabiliteit (vaste ligging) der schepen, die men niet verminderen kan door van zekere verhoudingen in de afmetingen der schepen af te wijken.’ - Zeg ons dan wat het gezegde sub 4, blz. 336, over de vijzels bedoelt, of ook hoe men uit den gezigtshoek alleen, waaronder men een voorwerp ziet, den afstand kan afleiden, blz. 557. Wat het zegt, dat de maan eene gelijkvormige beweging om eene as heeft? en zoo meer, dat wij liever aan den stijl, dan aan Dr. Bleekrode's opvatting toeschrijven, en zulks in weerwil van het gezegde: Le style c'est l'homme; - maar ten minste hebben wij dan toch regt om over dien stijl te klagen.
En om onze taalkundige grieven maar achter elkander af te handelen, zoo hinderde ons weder in dezen 3den Jaargang de zonderlinge keus van kunstwoorden. Tot welke taal behoort b.v. resultante teinte? Waarom middelslagtig en bovenslagtig rad? Wat zijn lettenhoudende ertsen? waarom frictie conus wazen interferenz-contractie, voor de meer gebruikelijke Hollandsche woorden? Kan men zeggen dat een toestel in ontstentenis geraakt? en ‘achterna’ iets verrigt in plaats van daarna? Waarom ‘Sin.’ voor Boog Sin.? en ‘omvang’ voor inhoud en oppervlak? - Doch waar zouden we eindigen!
Vele dezer aanmerkingen zouden wij achterwege gelaten hebben, ware het niet dat Dr. Bleekrode in den 2den jaargang, in de voorrede, de hoop te kennen gaf dat zijn jaarboekje ‘eene vaste plaats in de Nederlandsche letterkunde erlangen mogt’ als ook om dat ZijnEd. hier en daar als purist optreedt, en b.v. in eene noot op blz. 319 ons Instituut van Ingenieurs op eene verkeerde vertaling betrapt. Dit herinnerde ons ook eene noot in den 2den jaargang; blz. 368, waar onze D. het Duitsche Anhang (bijvoegsel) tot een boekwerk zeer sierlijk door afhangsel vertaalde! Zoo vertaalt zijn Ed. ook nog thans op blz. 324, bowstring girder bridge, kortheidshalve door: gesmeed- ijzeren- boogpees- draag- kokerbrug!
Bepaalde zich het jaarboekje tot de dienst van een eenvoudigen index, tot eene bloote opgave van alle verleende octrooijen, en van de uitvindingen, ontdekkingen, verbeteringen zoo in als buitenlands over het geheele jaar 1848-1849; behelsde het daarbij een overzigt van de voornaamste zaken in binnen- en buitenlandsche tijdschriften behandeld, dan zoude eene zekere volledigheid aan zulk eenen registreer-arbeid nog eenige waarde kunnen geven. Vooral zoude deze verhoogd worden door de mededeeling van weinig bekende statistieke en andere opgaven, omtrent inlandsche industriën; halve, meest onvoldoende, beredeneringen en beoordeelingen konden dan weg- | |
| |
gelaten worden en de beknoptheid ware bevorderd; - dit alles echter misten wij thans in het jaarboekje. Van vele voorname zaken wordt niet gerept; vooral missen wij veel aangaande Nederlandsche industriën en verrigtingen. Zoo wordt er niets omtrent de groote etablissementen van Fijenoord en Delft opgegeven; bijna niets over onze tapijt-fabrieken, en weverijen, papier-fabrieken, zeep- en zoutziederijen, branderijen en zoo vele andere vaderlandsche bedrijven. De noodlottige brand te Rotterdam schijnt niets leerzaams te hebben opgeleverd, noch gaven de geheerscht hebbende ziekten aanleiding tot eenige opmerkingen. En de tentoonstelling te Delft, - geen woord daarvan!
Bij de opgaven wegens de proeven in vroegere jaren hier te lande over de zijdeteelt genomen, misten wij die van den heer Du Four te Utrecht, en ook nog anderen die zoo wij meenen in Noord-Brabant werden genomen.
Van de verhandelingen van vele onzer verdienstelijke geleerden, in Tijdschriften opgenomen, b.v. van Stamkart, Krecke, Badon Ghijben, Keijzer, J.P. Delprat, is slechts schaars gebruik gemaakt. Over de zooveel gerucht makende verschijnselen van den spheroïdaalstaat, bij gesmoltene metalen waargenomen, geen woord. Evenmin iets over de proeven reeds in den aan vang van 1849 in het werk gesteld, om de mogelijkheid na te gaan eener telegraphische gemeenschap tusschen Frankrijk en Engeland.
Vooral ook bevreemdde het ons zoo weinig aan te treffen aangaande de Météorologie van ons land. Van het observatorium te Utrecht vonden wij nergens iets vermeld.
Volledig is het Jaarboekje dus op verre na niet. Daarentegen vindt men vele zaken zonder eenig nut vermeld, sommige langwijlig beschreven, en ten slot te de aanmerking van Dr. Bleekrode: dat de zaak Zijn Ed., volgens eene geliefkoosde spreekwijze, ‘min wenschelijk, min duidelijk, min wezenlijk’ voorkomt, enz. Somtijds, ‘verward of hersenschimmig’, dan weder eens plaatst de Dr. er een (!) of een (?) bij; maar waarom dan van zulke min nuttige dingen gesproken? Van sommige, weinig om het lijf hebbende of ‘min nieuwe uitvindingen,’ van bankschroeven b.v. vindt men eene afbeelding, terwijl vele belangrijke inrigtingen maar ten halve kunnen aangeduid worden: omdat ze zonder teekening ‘min begrijpelijk’ zouden zijn.
De meeste opgaven bepalen zich hoogstens tot de vermelding van het doel van deze of gene uitvinding, somtijds zelfs maar tot het werk waarin men het vinden kan. Heeft men dus geen aanzienlijke boekerij ter zijner beschikking, dan heeft men aan zulke opgaven zonder beoordeeling niets, en weet men niet of de kosten en moeite om zich het werk te verschaffen, zullen vergoed worden. Heeft men de beschikking over eene kompleete boekverzameling, dan weet men ook wel zoo wat, water omgaat, en kan men Dr. Bleekrode's aanwijzing wel missen. Onnut in een jaarboekje, waarin men telkens van plaatsgebrek spreekt, achten wij geschiedkundige nasporingen omtrent vuurtorens en vele andere zaken.
Eenige onderwerpen zijn iets uitvoeriger uit Tijdschriften en speciale werken geëxtraheerd; doch onder deze komen er zulke zonderlinge voor, en over het geheele werk heerscht zulk een geest van slordigheid en onnaauwkeurigheid, dat niemand hierop zonder nader onderzoek eenig vertrouwen zal durven stellen.
Zoo zijn, om maar eens iets te noemen, verre weg de meeste totalen fout, zon- | |
| |
der dat men kan nagaan of zulks aan de gegevens of aan de optelling hapert; een vlugtig doorbladeren overtuigde ons hier reeds van, op blz: 121, 131, 167, 193, 295, 339, 361, 471, 719.
Tot de zonderlinge opgaven rekenen wij b.v. die omtrent eene fabriek waar jaarlijks 28 millioen Ned π keukenzout; 3, 7 mill: π zwavelzuur, 3 Ned: π: zoutzuur en 0, 2 salpeterzuur gemaakt worden. Of wel van eene brug over den waterval van Niagara à f60,000. Ook van 32 πer kanons, die van een gewigt van 50 centenaren tot op 25 gebragt, maar per stuk f6 à f7, 20 minder kosten. - Onwillekeurig kwam ons de 2de jaargang voor den geest, waarin Engeland gezegd wordt met 600 machinen eene waarde van 85 à 90 fr: te produceren, als ook dat men het in Petersburg ver genoeg gebragt heeft, om met 25 π goud 7 vierkante ellen te kunnen vergulden! Om tot de kanons terug te keeren, indie zaken is de Dr al zeer slecht onderrigt, iets, dat ons uithoofde van Zijn Ed. woonplaats te meer verwonderde. Vonden wij in den voorgaanden Jaargang van gunstige uitwerkingen gesproken, reeds bespeurbaar bij kanons, die 60 à 70 middellijnen van den kogel lang waren, terwijl onze langste zoo wat 26 malen die middellijn tot lengte hebben; thans vinden wij de bewering, dat ook hier te lande sinds lang gunstige proeven met ligt geschut bekend zijn geworden.
Wij weten niet waar Zijn Ed. dit heeft opgedaan, want behalve eenig zeer onwetenschappelijk gebluf, zijn de weinige rationele proeven, die eenige waarde voor de wetenschap hebben, eer ten nadeele dan ten voordeele der ligte stukken uitgevallen. Zijn Ed. leze daar eens over na: de Nieuwe Spectator IIe Jaargang blz: 125 - 189 en 581. - Militaire Spectator Junij 1848 no. 12. In de afdeeling: Sterrekunde, zagen wij met genoegen ditmaal meer regt gedaan aan den roem van Leverrier, dan in den 2den Jaargang, waar de Dr dien sterrekundige, vrij ondeugend, met cursijfregeltjes aanviel. Zijn Ed. erkent nu echter dat Leverrier ‘met waardigheid is opgetreden’ om zijne aanvallers te wederleggen. A gouverno! Dr Bleekrode! een ander jaar wat voorzigtiger! - Het zoude er evenwel treurig, vooral hier te lande, met de sterrekunde uitzien, indien in dat gebied niets meer belangrijks ware voorgevallen, dan het weinigje dat wij hier aantreffen.
Het jaarboekje omvat blijkens den titel de wetenschappen en kunsten; doch waarom zwijgt het dan geheel over genees- en heelkunde, architectuur en oudheidkunde, over krijgskunde, wiskunde, enz. enz.? Het doorloopen van alles wat tot kunsten en wetenschappen behoort, gaat welligt de krachten van één mensch te boven; doch waarom dan niet liever wat nederiger opschrift gekozen, b.v. Technologisch jaarboekje, en zich dan van medewerkers in elke specialiteit verzekerd? Zoo als het daar nu ligt, zal het geen zaakkundige in welk vak ook bevredigen, en zoekt men er te vergeefs in naar de specialiteit van den Schrijver. De litteratuur van de bijzondere gedeelten is er zeer onvolledig en gebrekkig in aangegeven, en evenzoo de statistieke en technische opgaven over ons eigen vaderland, voor zoo ver die niet uit algemeen verspreide bronnen bijeen geschraapt konden worden.
Op blz. 318 besluit Dr Bleekrode reeds op het gezag eener aanmerking ergens eens in eene tabel aangetroffen: dat er ‘verwarring in Nederland bestaat.’ Zijn Ed. jaarboekje zal de ongeloovigsten tot dit gevoelen overhalen.
| |
| |
De uitgevers verdienen lof voor de uitvoering en voor den moed die op zich te hebben durven nemen, de prijs is gering te noemen voor den arbeid: met den band ½ cent per bladzijde; voor het doel, voor den nijveren stand is het geheele werk evenwel te kostbaar. Papieren band zijn keurig, welligt wat al te fraai.
Om dien geringen prijs, zullen wij den uitgever dus ook niet te hard vallen omtrent een legio drukfouten, fouten in de paginering, in de aanduiding der noten, in de aanwijzingen van inhoud en index, vooral dewijl het hier en daar moeijelijk te beslissen is, of de schuld aan Schrijver of Uitgever lag. Wij moeten evenwel opmerkzaam maken op de weinig bevallige wijze waarop sommige wiskundige formulen gezet zijn, als ook op het verwilderde aanzien van vele bladzijden, zooals b.v. de 912e, Bij enkele figuren ontbreken letters b.v. op blz. 516. Doch nog eens, wij weten niet aan wien de schuld ligt, en zeggen met Dr. Bleekrode: dit is nog voor ons ‘gehuld in zeer ingewikkelde mysterien.’
|
|