| |
Proeve van beantwoording der vraag: of het bestaande stelsel van rijks- en gemeente-belastingen wel zoo drukkend is, als door velen beweerd wordt.
(Briefsgewijze.)
Gij deeldet niet met mij in gevoelen, toen ik u onlangs wilde betoogen, dat de thans geheven wordende belastingen niet zoo drukkend waren, als men dit wel eens wil doen voorkomen; vooral wenschte ik dat gij met mij inzaagt, wat wij Nederlanders waren op het einde van het jaar 1813, en wat wij nu zijn, niettegenstaande wij een tijdvak van zesendertig jaren beleefd hebben, gekenmerkt door groote gebeurtenissen, die schatten gekost hebben om te voorzien in de behoeften, welke noodwendig daaruit ontstaan moesten, en waarvan de oorzaak noch aan 's lands regering noch aan provinciale- of gemeente-besturen kan geweten worden; denk daarom niet dat ik mij als verdediger van deze of gene autoriteit opwerp: hiervoor zijn
| |
| |
mijne krachten niet berekend; maar gij zult met mij moeten toestemmen, dat in deze dagen eene laakbare gewoonte bestaat, om alles wat van eenig openbaar gezag uitgaat te berispen, en dat onnadenkenden doorgaans liever het kwade dan het goede vernemen, zonder er op te letten dat in ons vaderland meerder zegen dan in het naburige Frankrijk en Duitschland genoten wordt.
Ik heb mij voorgenomen, om u over eenige der thans geheven wordende belastingen iets van mijne practische kennis mede te deelen, ik schrijf aan u niet als een' staathuishoudkundige, maar als aan een' vriend van wien ik overtuigd ben, dat hij het met de belangen van het algemeen wel meent, en die weet dat theorie met praktijk behoort gepaard te gaan; immers wanneer de mathematicus ‘een geleerd betoog over het hellend vlak maakt, komt de sjouwer, laat het vat er op zijn pas over loopen, en levert duizendwerf de uitkomsten die de geleerde beschreven heeft,’ is dit in verschillende omstandigheden in hetdagelijksch leven toe te passen, voorzeker ook met het maken en uitvoeren van belastingwetten.
De belasting op het gemaal is voorde klagers de voornaamste steen des aanstoots: het onontbeerlijkste, gezondste, smakelijkste en algemeenste voedsel voor de armen en rijken even hoog belast, dat is te drukkend! Men bedenkt daarbij niet dat beide van den Staat dezelfde bescherming genieten en behoeven, dat de rijke voor het genot van gemak en weelde aan directe en indirecte belastingen betaalt, waaraan de minvermogende weinig, en de arme niets bijdraagt; doch laat ik hier niet verder mijne eigene gedachten volgen, maar tot leiddraad nemen een ten verleden jare uitgekomen werkje van den arr. directeur Bouricius, getiteld: Gedachten over de accijnsen en directe-belastingen.
De Schrijver begint met de genoemde belasting en geeft eene berekening op, wat ten behoeve van het Rijk daaraan betaald wordt door een gezin bestaande uit drie volwassenen en drie kinderen, en levert de volgende uitkomst:
Dat gezin verbruikt 's weeks 12 π brood; dus 2 π per hoofd of 104 π per jaar, Schrijver stelt 50 π tarwe- en 54 π roggebrood.
Volgens de wet op het gemaal wordt 50 π tarwebrood verkregen uit circa 41 π tarwemeel en 54 π roggebrood uit circa 46 π roggemeel.
100 π tarwemeel bedraagt aan Rijksaccijns f 2
dus 41 π f 0,82 |
23 Rijksopc. |
- 0,19 |
10 pCt. coll. |
zegel |
- 0,10 |
|
_____ |
f 1,11 |
|
46 π rogge ad |
60 Cts de 100 π f 0,27½ |
23 Rijks-opc. |
- 0,06½ |
10 pCt. coll. |
zegel |
- 0,03½ |
|
_____ |
0,37½ |
per hoofd en per jaar bedraagt de Rijksaccijns alzoo |
f 1,48½ |
dus voor 6 hoofden per jaar. |
- 8.91 |
en per week. |
- 0,17 |
Op bladz. 31 deelt de Schrijver mede dat het bedoelde huisgezin woont te Utrecht, en dat hetzelve nog aan andere Rijks-belaslingen in het jaar te betalen heeft voor verbruik van
52 π zout |
f 4,64 |
52 π zeep |
- 5,53 |
25 kan azijn |
- 0,28 |
45 ton turf |
- 6,33½ |
12 mud steenkolen |
- 5,46½ |
100 π rundvleesch |
- 3,03½ |
voor bier, suiker |
- 0,80½ |
en bovenvermelde |
- 8,91 |
| |
| |
aan Rijks-acc. te zamen |
|
f 35,- |
en aan gemeente-opcenten aldaar, als: voor het gemaal |
f 8,01 |
geslagt |
- 2,10 |
turf |
- 4.72½ |
steenkolen |
- 2,14 |
|
_____ |
- 16,97½ |
|
_____ |
|
f 51,19½ |
Deze berekening bewijst dat een gezin dat te Utrecht zeer ingetogen leeft, alleen aan indirecte belastingen betalen moet f 1 per week, dáár waar de gemeente-opcenten nog hooger op het geniaal, brandstoffen enz. geheven worden, bedraagt de opbrengst nog meer, zelfs dan wanneer men de behoeften van vleesch, bier en suiker daarvan weglaat.
Hetzij de Schrijver zich den eerzamen poorter uit de vorige eeuw gedacht hebbe, of den citoyen in Fransch-republiekeinschen zin, doet niets ter zake, en ofschoon hij bladz. 8 zegt dat hij de bepaling van zoogenaamden burgerman gekozen heeft boven die van arbeidende klasse, komt het mij voor, dat het beter geweest ware om bij de juiste berekening der te betalen indirecte belasting, hij bepaald daarbij opgegeven had hoeveel inkomen dit gezin per week te verteren had. Wanneer werklieden bij fabriekanten, trafiekanten of werkbazen inde groote steden het geheele jaar dóór f 7 per week verdienen, rekent men die gewoonlijk onder de bevoorregten, en de opgegeven hoeveelheden voor behoeften, waarvan accijns verschuldigd is, zal wanneer hun gezin uit zes leden bestaat niet overdreven zijn, onder anderen 40 π ongebuild tarwebrood tegen 46 π roggebrood berekend, is geen overdaad, ieder militair ontvangt jaarlijks 182½ π brood (146 π tarwe en 36½ π rogge), ieder gevangene 237¼ π roggebrood, en de verpleegden in de gestichten van liefdadigheid naarmate de middelen dit toelaten, en waar die ontoereikend zijn om ongebuild tarwebrood uit te deelen, heeft dit somtijds, en waar het getal zielen groot is, alleen in roggebrood plaats, of wel beide soorten van brood, de hoeveelheid verdeeld.
Het grootste bezwaarden het drukkendste der belastingen ligt, volgens den Schrijver, in de heffing der hooge gemeente-opcenten op het gemaal. Onpartijdig wil ik u mijne gedachten hierover mededeelen. Reeds den 23sten December 1813, kort na het herstel van ons vaderland, werd door den Souvereinen Vorst besloten tot het heffen van een landsimpost op het gemaal ingevolge de ordonnantie van den 17 December 1805 het last tarwe tegen f 108 en de rogge f 45 - bij publicatie van 8 January 1807 werd de rogge verminderd met f 21,60; de accijns bleef dus f 23,40 per last.
Niettegenstaande deze hooge lands-belasting mogten ter voorziening in stedelijke en plaatselijke behoeften, de besturen bij wijze van additionele stuivers in evenredigheid van 's lands impositie heffen. (Het besluit deswegens was van dezelfde dagteekening).
Bij de Wet van 21 Augustus 1822 werd de belasting op de tarwe bepaald op f 1,40 per mud, en de roggeop 40 Cts, en bij de Wet van 29 Maart 1833 op f 2,- per 100 π tarwe en 60 Cts per 100 π rogge.
Die vermindering bij deze wetten op den accijns van het gemaal bepaald werkte weldadig, vooral in de landelijke provinciën en ook elders ten platten lande, alwaar de dagloonen voorde werklieden en arbeiders op verre na zoo hoog niet zijn als in de steden: geen wonder dat men bij de gemeente-besturen al spoedig er op
| |
| |
bedacht was om als een voornaam middel tot dekking van hunne uitgaven de toestemming te vragen tot het heffen van opcenten op het gemaal. Werd hierin toegestemd, dan had de invordering plaats op den voet en de wijze zooals bij de rijkswet bepaald was, het rijk en de gemeenten behoefden tot de rigtige opbrengst slechts één toezigt, daarbij was, hoe zamengesteld en uitgebreid de Wet op het gemaal ook was, deze zoodanig verbeterd dat de ontduiking minder kon plaats hebben dan voorheen, het was als had men van de practische ondervinding van een' bekenden molenaar gebruik gemaakt, en in die wet voorzieningen opgenomen, waartegen de smokkelaar zich niet kon vrijwaren.
Het spijt mij, u ronduit te moeten bekennen, dat, hoe eerlijk en naauwgezet onze landgenooten ook zijn om hunne overeenkomsten na te komen, zij er doorgaans geen gewetenszaak van maken om wanneer het de belastingen van het rijk of de gemeenten geldt hunne verpligtingen niet te erkennen, en geene middelen ontzien om de wetten te ontduiken.
Bij het gemaal gaat dit moeijelijker dan bij andere middelen, behalve dat de molenaar, zijne knechts, en de bakker het eens moeten zijn om te willen smokkelen, staat het aan de ambtenaren met het toezigt belast vrij, op of in hunne panden te komen, en daartegen te waken.
Bouricius zegt bladz. 11, dat de belasting op het gemaal zich aanbeveelt doordien hij dag aan dag bij kleine sommen betaald wordt, ook dit dient van toepassing bij de gemeente-besturen, en men zou, voor zooveel de steden betreft, er kunnen bij voegen, waaraan het garnizoen en vreemdelingen ongevoelig en tegelijk met den rijksaccijns betalen.
Op bladz. 9 wenschte hij dat van rijkswege restitutie verleend werd aan armbesturen die geen subsidie genieten; dit verklaar ik van een man die zegt, dat bij armen-administratie kent, niet te begrijpen, kent hij in de plaats zijner woning niet de fundatie van de vrouwe van Renswoude, dezelfde stichtingen die men te 's Hage en Delft vindt, weet hij niet dat in sommige plaatsen gestichten van liefdadigheid bestaan, als die van de Doopsgezinden, Waalsche en andere gemeenten, die uit eigene fondsen en goederen zoovele inkomsten genieten, dat zij in de behoeften van hunne verpleegden ruim voorzien kunnen, beter dan menig ijverig belasting-schuldige?
En kom ik terug op het gegeven voorbeeld van een huisvader die doorgaans f 7- per week verdient en drie kinderen heeft, zal die belastingschuldige over het drukkende der gemeente-opcenten behoeven te klagen, wanneer hij als het ware van hetzelfde bestuur waar hij die opbrengt weder terug ontvangt, wordt onder anderen uit de plaatselijke kassen niet voorzien in het school-onderwijs, voor hen die daaraan niet kunnen betalen, en berekent men voor 3 kinderen slechts 30 Cts. per week, ontvangt dan de bedoelde huisvader niet reeds f 15,60 in het jaar terug van hetgeen hij aan stads- of gemeente-bestuur opbrengt?
Bekomen alzoo de armbesturen voor hunne verpleegden en huiszittende armen restitutie van de betaalde gemeente-opcenten, en wordt de ijverige maar weinig loontrekkende werkman op eene andere wijs geholpen, dan kan die gemeenteautocratie of oliegarchie (zie bladz. 25), zooals de Schrijver zich uitheemsch uitlaat, niet zoo erg zijn: immers de ontvangsten hebben voor het grootste gedeelte plaats ingevolge de algeineene landswetten, geene uitgaven worden er gedaan voordat dezelve voorgedragen zijn aan en goed- | |
| |
gekeurd door eene andere en erkende autoriteit.
Er waren misschien voor de gemeente-besturen belastingen uit te denken die in evenredigheid van het vermogen der ingezetenen konden omgeslagen worden; doch belastingen die algemeener gedragen en opgebragt worden zijn er niet, dan op gemaal en geslagt, terwijl het drukkende voor de minvermogenden wordt weggenomen, wanneer zij worden te gemoet gekomen, zooals ik dit bevorens betoogde, en ik vraag aan den heer Bouricius of bij eene algemeene wet huishoudelijke bepalingen te maken zijn, die zoo doelmatig uitgevoerd worden als dit thans door de gemeente-besturen plaats heeft? Zijn de opcenten hoog en drukkend die zij van de eerste levensbehoeften heffen; zij weten of door eigen ervaring, of door tusschenkomst der armbesturen die aan de minvermogende belastingschuldigen terug te geven, waardoor dus de onevenredigheid in de opbrengst hersteld wordt.
Het gezin door den Schrijver opgegeven, en door mij vergeleken met dat van iemand wiens wekelijksche verdienste f 7- beloopt, heeft behalve dat het f 1- per week behoeft voor accijnsen, nog met andere bezwaren te kampen, die ik u in het kort wil mededeelen, die ofschoon zij voor hetzelve niet regtstreeks met het vorderen van belastingen in verband staan, misschien eenmaal de aandacht zullen wekken bij 's lands regering, en door algemeene wetten worden geregeld of beperkt en waarvan eene onpartijdige toepassing voorzeker het best aan de gemeente-besturen kon worden opgedragen.
In sommige plaatsen zijn onder anderen voor de zoodanigen de huishuren te hoog, ik ken gezinnen zooals het bedoelde die in sommige steden van Noord- en Zuid-Holland f 1,50 per week voor hunne woning betalen, en waarvan de grondbelasting voor den eigenaar slechts op f 1- in de week als onzuivere huur berekend is.
Was de huurprijs van zoodanige woningen niet even als het brood onder eene zetting te brengen? Huisvesting en voedsel zijn gelijke behoeften.
Intusschen is het eene waarheid, dat de eigenaar van soortgelijke woningen met velerlei wanbetalingen en onaangenaamheden te kampen heeft, waarvan de ondervinding reeds meermalen blijken heeft opgeleverd, en dat hij om regt te verkrijgen voor eene schuld van twee of drie weekhuren, aan kosten van vervolging zoo bij den kantonregter, deurwaarder, als aan registratie en zegels soms meer dan f 30- betalen moet.
Kan de eerlijke maar karig loontrekkende huisvader, die niettegenstaande zijne te hooge huishuur hem velerlei ontberingen doet gevoelen, omdat hij die getrouw betaalt, en de weldenkende eigenaar die niet meer vordert dan de gestelde maatstaf, waarnaar hij zijne grondbelasting voldoen moet, niet op eene wettige wijze in hun belang geholpen worden?
Nog andere lasten drukken hetzelfde gezin, en die zich wekelijks herhalen, waaraan noch het algemeen noch het plaatselijk bestuur eenig deel heeft.
Ik bedoel de bijdragen door hetzelve aan zieken- en begrafenisfondsen verschuldigd, voor de man en vrouw wordt per week daaraan betaald 42 cents, kinderen beneden eenen bepaalden ouderdom zijn vrij, voegt men hierbij voor drie maandelijksche staten die à 10 cents ieder aan de leden rondgezonden worden, dan bedragen de uitgaven deswege f 22,24 in het jaar.
| |
| |
Geene belasting wordt zoo gemakkelijk ingevorderd als deze contributie, wanneer de deelnemer in gebreke blijft te voldoen, wordt hij als lid geroijeerd en mist voor zich en de zijnen alle aanspraak op de reeds ingebragte gelden. Deze directie verklaart zich alzoo preferente schuldeischer boven den huisbaas en ieder ander crediteur.
Niettegenstaande nemen deze inrigtingen dagelijks in uitgebreidheid toe, van 's Gravenhage alleen zijn er van de aldaar gevestigde mij drie bekend, waarvan er een 88,084, een ander 22,112, en de derde 9,040 leden telt.
In Amsterdam heeft men nog het groote Noord-Hollandsche, te Rotterdam het Nederlandsche begrafenisfonds, benevens nog zoovele aldaar gevestigde ziekensociëteiten, en ook elders bestaan reeds, of worden dergelijke ondernemingen nog dagelijks opgerigt.
De drie bekende inrigtingen in eene stad tellen alzoo te zamen 119,236 leden.
Het verwonderde mij toen ik in de Haarlemsche Courant van 29 Junij 1849 las, dat er bij het ministerie van Binnenlandsche Zaken van alle inrigtingen van dien aard slechts 175,062 deelnemers binnen dit Rijk bekend stonden, wanneer ik dit getal vergelijk met dat van de drie opgegeven sociëteiten, dan begrijp ik waarom er van rijkswege over de gebrekkige en onvolledige opgaven geklaagd wordt, en ik geloof dat het opgegeven en bekende getal aan het voornoemde ministerie kan verdubbeld worden, en bedenkt men daarbij, dat die leden zijn de hoofden van gezinnen, hoevele zielen tellen dan niet deze inrigtingen!
Voordat ik hiervan afstap wil ik u nog iets dienaangaande mededeelen, hetgeen mij uit de rekeningen en verantwoordingen als ook uit de reglementen van de drie door mij opgegeven ondernemingen bekend is.
De twee uitgebreidste fondsen loopen alleen over begrafeniskosten en hadden reeds vóór April 1849 deelneming gevonden van 110,196 leden; de jaarlijksche uitgaven aan begrafenis-kosten bedroegen in het jaar de 12/m dooreen geslagen |
f 234,014,50 |
De grootste dezer inrigtingen neemt wekelijks 1 cent, de andere 1½ cent per week van ieder lid, dus in de 12/m voor de directie |
f 60,178,56 |
_____ |
|
f 294,193,06 |
|
De eene directie geeft aan ieder lid om de 3/m eene gedrukte rekening-verantwoording a 5 cents, de andere om de 6/m (van ter zijde vernam ik dat die rekeningen niet algemeen aangenomen worden) dus het inkomen daarvan te berekenen op |
f 16,000- |
_____ |
|
f 310,193,06 |
Geen lid echter zal zonder bewijs van deelneming toegetreden zijn, en hiervoor wordt door ieder betaald 30 cents, dus een kapitaaltje daarenboven van f 33,058,80.
Het derde fonds, waarin niet alleen in begrafeniskosten, maar ook in geneeskundige hulp voorzien wordt, is misschien in evenredigheid nog uitgebreider, hoewel hetzelve slechts 9,040 leden telt, dit fonds bepaalt zich slechts tot eene stad die ruim 60,000 zielen telt.
Voor geneeskundige hulp werd in 3/m 1847 betaald |
f 9251,17½ |
en voor begrafeniskosten |
- 2815 - |
_____ |
|
f 12066,17½ |
_____ |
bedraagt in 12/m |
f 48264,70 |
| |
| |
Van ieder lid geniet de directie per week, 1½ Ct. dus 65 in 12/m |
f 5876,- |
de directie geeft om de 3/m aan ieder lid eene gedrukte lijst à 10 Cts, bedraagt over 12/m na aftrek van 25 pCt voorkwade posten |
f 2712,- |
|
f 8588,- |
|
_____ |
|
f 57,852,70 |
opbrengst in 12/m voor slechts ééne zieken-sociëteit in eene stad.
De directie ontvangt van ieder lid bij de deelneming 65 cents, dus reeds genoten f 5876.
Deze uitkomsten bewijzen al wederom dat kleine betalings-termijnen, hetzij die per dag of per week plaats hebben, zeer gemakkelijk opgebragt worden, en dat circa f 85,000 administratieloon per jaar, die door drie in eene stad gevestigde directiën genoten worden, geene verwerpelijke zaak is; niet te vergeefs hebben de directeuren onderling bepaald, dat die betrekking erfelijk is: die van de zieken-sociëteiten hebben het regt van aanstelling, schorsing en afzetting der genees- heelmeesters en apothekers. Een apotheker verhaalde mij dat hij met de leverancie der medicijnen voor eene zieken-sociëteit kon begunstigd worden, wanneer hij daarvoor aan zekere directie een kapitaaltje van f 3000 à f 4000 uitkeerde.
Begrepen de deelnemers toch maar, dat zij van hunne karige verdiensten in gezonde dagen niet alleen een spaarpenning weglegden om in geval van ziekte geholpen te worden, en om de geneeskunstoefenaars te betalen, maar nu nog zorgden, dat een kleeder- of schoenmaker die uithoofde van gebrek aan werk goedgevonden had zich aan het hoofd van een ziekenfonds te plaatsen, door hen onderhouden wordt.
Wanneer ik mij blijf bepalen bij de behoeften van het opgegeven gezin dat zes zielen telt, en dan in aanmerking neem hoe weinig er voor moet vallen, opdat de huismoeder niet genoodzaakt zij naar middelen uit te zien om buitengewone hulp te bekomen, dan behoef ik niet te vragen, waarom er zoovele duizende panden in de bank van leening gebragt worden en naderhand verkocht, omdat het ingebragte niet op zijn' tijd gelost is kunnen worden, dan kan men zoo gemakkelijk afleiden, hoe er in ons vaderland 473,109 huiszittende armen bestaan, die ondersteuning van de diaconiën of armbesturen bekomen.
Maar genoeg over dit een en ander, en mij dunkt ik hoor u zeggen: al deze bijzonderheden hebben geene betrekking op ons belastingstelsel. Oppervlakkig beschouwd is dit eene waarheid, doch gij zult mij moeten toestemmen, dat de betaling van belastingen de voldoening is van eene bewezene schuld, dat de schuldeischer dient bekend te zijn met zijnen schuldenaar en met den staat van zijnen boedel of zijn vermogen.
Die staat en dat vermogen is nu niet beter op te maken en te bewijzen, dan van hen die karig door de fortuin bedeeld zijn, en neem ik nu aan dat de geheele bevolking van ons vaderland ruim 3,050,000 zielen bedraagt, dat daaronder 473,109 huiszittende armen begrepen zijn, en dat van die bevolking ruim 1,000,000 zielen niets meer opbrengen dan uit de vroeger opgegeven berekening is gebleken hetzij aan het Rijk, hetzij aan de gemeenten of aan beide te zamen, dan is voor circa de helft van de bevolking van ons Rijk be- | |
| |
wezen, dat de heffing op de accijnsen zeer hoog is, maar ook dat diezelfde belastingschuldigen vrijwillig en uit onkunde te veel opbrengen aan particuliere inrigtingen in strijd met het algemeen belang.
Niet alle ingezetenen wier gezin zes zielen telt, en die f 7- per week verdienen, betalen wekelijks die te hooge contributie aan zoogenaamde zieken- en begrafenisfondsen, of 50 Cts te veel aan huishuur, maar f 7- verdienste is hoog genoeg gesteld, even goed had ik f 6-, f 5-, en f 4- kunnen nemen: velerlei uitkomsten bewijzen, dat het gestelde voorbeeld zonder slaafsche gehoudenheid aan statistiek, met de ondervinding in het dagelijksche leven overeenkomt, ik heb daarmede eenigzins het Gouvernement gevolgd doch ongezocht en ongedwongen; want om te oeconomiseren begint men daar ook met diegenen waarvan er de meesten zijn, die om in hunne behoeften te voorzien noch aan weelde noch overvloed denken kunnen, en van hun inkomen niets overhouden. Dit is welligt het gemakkelijkste, een ander beslisse of dat billijk en wenschelijk is.
Ik stelde mij voor om u door dit schrijven zooveel mogelijk te overtuigen, dat waar de belastingen drukkend waren, middelen bestonden of aangewend konden worden, om hulp aan te brengen. De bevoorregte standen en vermogenden toch behoeven daarover niet te klagen, en zij zijn het juist die het meest en vooral tegen de gemeente-lasten opkomen.
Gereedelijk neem ik met Bouricius aan, zooals hij op bladz. 5 zegt: ‘de burgerman vraagt niet of zijne centen naar den stedelijken of naar den rijksontvanger gaan,’ maar hij zal met mij ook instemmen dat voor dezen, zoowel als voor den vermogende daartoe de verpligting bestaat, dat in de behoeften van de gemeenten even goed als van het Rijk moet voorzien worden, dat wanneer men de belangen van twee administratiën vergelijkt, en de eene verdedigt, de andere daarom niet kan of mag veronachtzaamd worden.
Ieder onbevooroordeelde zal moeten bekennen, dat de rust en vrede, die in ons gezegend vaderland bestaat, bewerkt wordt door de ruime ondersteuning, die de arme geniet; niet alleen vloeit dit voort uit de bekende milddadigheid van onze natie, maar ook uit de ruime fondsen, welke uit de plaatselijke kassen worden aangewend, waardoor de verschillende armen-administratiën hunne subsidien genieten, en waaruit diakenen en armbezorgers, de kern uitmakende van de burgerij, beter dan menig ander bekend met het gedrag en den toestand der hulpbehoevenden, met onpartijdigheid en belangeloosheid de aan hunne zorg toevertrouwde armen ondersteunen, en wordt alzoo in ons vaderland in het lot van ruim 473,000 zielen voorzien, zijn dan de gemeente-administratiën om deze en zoovele plaatselijke inrigtingen niet te beschouwen als zoovele raderen in de spil, waarom onze staatsmachine zich wentelt en beweegt, en waar ter plaatse ook de eenstemmigheid om het lot van verarmde ingezetenen te lenigen tusschen gemeente- of armbesturen verbroken is, moet men in het belang van de lijdende menschheid wenschen, dat beschaving en verlichting bevorderlijk zij om de bestuurders van hartstogtelijke daden en bejegeningen terug te brengen, opdat hun arbeid gezegend blijve.
Niemand zal Bouricius tegenspreken wanneer hij bewijst, dat waar de belastingen of opcenten voor de gemeenten hoog geheven worden, deze met hetgeen voor het Rijk moet opgebragt worden niet te drukkend voor de ingezetenen zijn, en dat ieder middel dat men kan uit- | |
| |
denken om dat bezwaar te verminderen dient aangewend te worden; doch verkeerd is het om, zooals genoemde Schrijver doet, de gemeente-besturen op eenen laakbaren toon te bedillen en te berispen, - zie bladz. 5 en 6 van zijn werkje, waar hij aan het publiek mededeelt: dat men om de invordering der Rijks-belastingen gemakkelijker te maken, de gemeente-opcenten van sommige voorwerpen moest opheffen om die door andere belastingen te vervangen, - ‘de gemeenten zouden dan gedwongen zijn om minder geld te verspillen.’, men moet gebruik maken van personele omslagen, van het belasten van brandhout, fourragiën, bouwmaterialen, zooals bij koninklijk besluit van 4 October 1816 is opgegeven, en dus volgens Schrijvers gevoelen zich voor algemeene en plaatselijke belangen nu nog schikken als ten tijde toen wij met Belgie vereenigd waren. Hij wil dus de gemeente-besturen in hunne administratie op eenen ongebaanden en onberekenden weg leiden. Naar welken maatstaf toch zullen de personele omslagen geheven worden, en waar die bestaan, zijn die daar voor verhooging vatbaar, zijn die ook dag aan dag betaalbaar, zullen daar ongevoelig alle militairen en vreemdelingen aan betalen, en zal men bij niet te vermijden onevenredige aanslagen nog niet harder schreeuwen over gemeenteautocratie enz. enz?
Ook het brandhout moet belast worden, Schrijver weet immers zeer wel dat dit reeds te gelijk met de turf en steenkolen in vele gemeenten het geval is.
De fourage is een goed voorwerp voor gemeentebelasting, zegt iemand, die zooals de Schrijver met de directe belastingen bekend is, hij mag zeker niet opgeven hoevele paarden van gemak en weelde, van voerlieden en huurkoetsiers die van November tot Mei niet gebruikt worden voor de personele belasting voor zes maanden worden afgeschreven, anders zou hij kunnen berekenen, daar toch die belasting voor de steden het meest productief behoort te wezen, hoe weinig die zoude opbrengen, bij voorkeur zal men die paarden des winters niet stallen in gemeenten waar de fourage belast is, of zal men uit beginsel opdat die belasting aan de begrooting beantwoorde, de paarden des zomers niet in het weiland zenden, maar op stal houden?
Onder de voorwerpen die geschikt zijn om er gemeente-belasting van te heffen behooren ook de materialen, in Amsterdam en Haarlem vindt dit reeds plaats, tot werkelijk bezwaar van menig werkbaas, het is daar en elders een aangenomen gebruik om reparatien op jaarrekening te laten doen voor zoover die niet bij aanneming gedaan worden; moet deze nu reeds de arbeidsloonen contant voor - schieten, en insgelijks eene stedelijke belasting betalen, dan wordt bij bekrompen middelen de ambachtsman nog meer gedrukt, en wordt die belasting op geene behoorlijke hoogte gesteld, dan zal zij ook niet aan het oogmerk beantwoorden.
Wanneer ik dit een en ander naga, dan kan ik mij niet begrijpen, hoe Bouricius, niettegenstaande hij op blz. 62 zegt: ‘dat hij de gemeente-raden niet wil aanranden en beleedigen,’ er onmiddellijk op laat volgen ‘dat men tot nu toe niet behoorlijk gelet heeft op de belangen der burgerij, dat ieder lid op zichzelf alle hoogachting kan verdienen, een braaf verstandig man kan zijn, en toch niets uitrigten ten nutte der maatschappij omdat hij in een geheimzinnig ligchaam opgeslurpt was enz. enz.’
Nu vraag ik of deze en dergelijke toon niet de achtbaarheid wegneemt van
| |
| |
eenen stand, die zooveel invloed moet uitoefenen in het belang der ingezetenen, - de eenige verdediging, die ik hierop kan vinden, is de dienstijver die den Schrijver bezielt, maar die, op deze wijze aan den dag gelegd, niet alleen verkeerd werkt op de publieke opinie, maar wat meer zegt op zijne onderhebbenden; het is toch de gewoonte dat bij de arrondissements-directiën surnumerairs geplaatst zijn, dat deze klerkjes gretig opslurpen (deze kiesche uitdrukking gebruikte de Schrijver) wat hunne chefs zeggen, dat deze pas ontloken jongelingen, veelal de naaste bloedverwanten van directeurs, inspecteurs, controleurs, of andere ambtenaren, in plaats van zich door hooger ouderwijste bekwamen, om hun vaderland nuttig te zijn, al spoedig op een of ander bureau geplaatst worden, en diegenen, welke met wetenschappelijke kennis zijn uitgerust, in voordeeliger betrekkingen ver vooruit zijn.
Het is onmogelijk dat de ministers alles kunnen overzien, maar dat zij dikwijls en meestal rapporten inwinnen van oude en geroutineerde ambtenaren, en wanneer dezen dezelfde geest bezielt, dien men in het meergenoemde werkje aantreft, dan zijn de bronnen, waaruit de hoofden der onderscheidene departementen putten, niet ruim voorzien.
Geenszins lag 't in mijn plan om met dit schrijven hetgeen Rijks-belangen en administratie betrof tegenover die van de gemeenten te stellen, en uitsluitend de gemeente-raden te verdedigen, maar ik mogt met Bouricius niet instemmen als hij op bladz. 63 zegt, ‘dat men bij de meeste stedelijke raden een klubje burgervaders vond, die sedert dertig en meer jaren leden eener zoogenaamde financiëele commissie waren geweest, die soms een rapport uitbragten door ondergeschikte personen opgesteld, om in het helderst licht begroet te worden, al kan een goed menschenverstand niets dan duisternis in het voorgestelde vinden,’ enz.
Deze gedachten over de gemeenteraden zijn overdreven, en mogt al eens in de groote steden in sociëteiten, op dinés of soirées al drinkende, etende of spelende eenig gemeente-belang verhandeld worden, geloof daarom niet dat alle leden zich daarbij aansluiten, en dat de denkbeelden van jonge leden, die aldus nieuw opgedischt worden, ingang zullen vinden, al stelden zij onder anderen voor, dat voor ieder kind, dat de stadsschool bezocht, 10 cents per week gevorderd werd, en al beweerden zij ook dat aldus van 2000 kinderen meer dan f 10000 jaarlijks in de stadskas komen zou, waaruit de schoollocalen en meesters konden onderhouden worden. Gelukkig zijn er dan nog van die oude burgervaders, die deze en dergelijke voor den ijverigen handwerksman bezwarende voorstellen wederspreken, en van wie ik zeker weet, dat al werden zij door de volkskeuze naar de nieuwe grondwet niet geroepen om deel te nemen in de raadsbesluiten voor de plaatselijke belangen, gaarne zullen zien dat nieuwe en jonge leden middelen weten te vinden om de armoede te gemoet te komen, zonder dat daarvoor opgebragt moet worden, en de plaatselijke schulden afgedaan zonder bezwaar voor de ingezetenen; doch thans hierover genoeg: het publiek late zich maar niet met schoonschijnende nieuwe voorstellen in, en de bedilzieke Schrijvers mogen lezers vinden voor hun verkeerd ten toon gesteld vernuft, de toestand van ons vaderland in het algemeen, en die van iedere gemeente in het bijzonder, kan en zal, bij geduld en beraden overleg beter worden,
| |
| |
wanneer wij rust en vrede blijven genieten.
Gaarne werp ik met u nog een blik op de geheven wordende directe belastingen.
De grondbelasting wordt het gereedelijkst opgebragt. Het Rijk heeft als het ware voor de rigtige betaling van zijn schuld eene ingeschreven schuldvordering op alle vaste panden. De moeite en zorg besteed om het kadaster in stand te brengen is aan ieder onbevooroordeelde bekend, de evenredigheid in de opbrengst is daarmede bevorderd, jammer dat de tienjarige herziening, welke volgens de wet dat werk moest ondergaan, achterwege blijft: daardoor worden diegenen, welke verzuimd hebben tegen eene hooge of verkeerde kadastrale schatting op te komen (hoe weinigen er ook zijn mogen) van hun regt verstoken, of diegenen, wier panden in waarde verminderd zijn, bezwaard, en ziet men uithoofde van de kosten en moeite er van gouvernementswege ook al tegen op, om eene geheele herziening te doen plaats hebben, dan konden op eene wettige wijze, zonder dat de schatkist daaronder leed, de veranderingen die in de gesteldheid van gebouwde en ongebouwde eigendommen waren voorgevallen, worden opgenomen, hetzij dat de bezwaarde eigenaren zich daarom aanmelden, of diegenen herzien werden, van wie het bekend was, dat het productieve van hunne panden was veranderd of verbeterd.
Even gereedelijk als deze belasting wordt opgebragt, is men er ook bij het Gouvernement op bedacht, om wanneer geldelijk bezwaar 's lands toestand drukt, van de eigenaren van vast goed, als het eerste en zekerste middel dat bij de hand is, bijstand te vorderen; bij de laatste voordragt van wet om een bestaand te kort van 9 à 10 millioenen te dekken stond op den voorgrond de verhooging der grondbelasting door eene heffing van 3 pCt meer van het belastbaar inkomen der eigendommen: men berekende toen niet dat de eigenaren reeds onder hunne gewone grondbelasting van dit deel hunner bezittingen 18 opcenten betaalden voor buitengewone behoeften van den Staat, en dat zij alzoo in een tijdvak van vijf en een half jaar acht millioenen voor bestaande en vroegere behoeften hadden opgebragt. (De grondbelasting bedraagt voor het geheele Rijk circa f 8,000,000 in het jaar.)
Was de voorgestelde heffing bezwarend voor de eigenaren van gebouwde eigendommen, nog meer zou het die van landerijen of ongebouwde eigendommen getroffen hebben, de ijverige en bekrompen landbouwer toch, die bij de bekende veeziekte zooveel verloren had, kan niet meer opbrengen, en al had hij het door hem gebruikte land in huur, dan heeft de landheer of eigenaar, die de grondbelasting verschuldigd is, bij wanbetaling moeten opbrengen van eene bezitting, waarvan hij weinig of niets getrokken had, en waarop, bij de kadastrale schatting der eigendommen, niet kon gelet worden.
(Vervolg in een later nommer.)
|
|