| |
| |
[pagina t.o. 153]
[p. t.o. 153] | |
SLAVENHANDEL.
het vervoeren van slaven.
een slavenhaler van de kust van afrika.
rustplaats van een transport slaven.
| |
| |
| |
Kronijk van den dag.
Januarij.
Binnenland. - De begrootingswetten zijn ook door de Eerste Kamer aangenomen, doch op dezelfde wijs als door de Tweede, namelijk als crediet wetten beschouwd, hoewel zij op zichzelven in vele opzigten onaannemelijk werden geacht. De beraadslaging, hoewel niet zoo langdurig als die in de Tweede Kamer, was toch belangrijk en voor de tegenwoordige ministers somtijds netelig, hoewel de voortdurende ongesteldheid van den minister van Binnenlandsche Zaken hunne taak in zoo verre gemakkelijker maakte, dat de aanmerkingen, waarop deze had behooren te antwoorden, thans veelal in het midden konden blijven. Ware de heer Thorbecke tegenwoordig geweest, dan zou waarschijnlijk meer zijn gezegd over de nieuwe benoemingen van burgemeesters, waarbij de heer Hoffman meende dat eenigermate willekeurig werd te werk gegaan, en weinig mildheid werd betoond in het vereenigen der ambten van burgemeester en notaris op plaatsen waar dit noodig was. De minister van Justitie antwoordde hierop, dat er nimmer dispensatie werd verleend dan nadat de regering van de noodzakelijkheid daarvan overtuigd was en de provinciale Staten daartoe bepaaldelijk hadden geadviseerd, zoodat in dezen van geene willekeur sprake kon zijn.
Het woord willekeur was dan misschien minder gepast. Integendeel, er zullen voor de nieuwe benoemingen, die bevreemding en ontevredenheid hebben veroorzaakt, wel redenen zijn geweest; doch indien de heer Thorbecke aanwezig geweest was, zouden misschien juist die redenen ter sprake zijn gebragt, waarom bij voorbeeld op eene plaats waar hij bijna al de ingezetenen de herbenoeming van den aftredenden burgemeester (tevens notaris) verzochten, dit request buiten aanmerking gelaten en een ander benoemd werd, terwijl op eene andere, waar toch eveneens meer geschikte personen te vinden waren, dispensatie van de bedoelde wetsbepaling was verleend; maar, gelijk wij zeiden, de minister van Binnenlandsche Zaken was ongesteld en bleef afwezig. Alle omstandigheden schijnen dus zamen te loopen om de verwezenlijking der nieuwe grondwet te vertragen, en bijna zouden wij gaan twijfelen of de reeks van organieke wetten, welke daartoe noodig is, wel ooit tot stand gebragt zal worden. Wat de kieswet aangaat is een zeer lange weg ingeslagen, de weg der commissien, reeds van vroeger tijd zoo wel bekend als meestal in het oneindigde voortloopende en tot niets leidende. Bij koninklijk besluit van 9 Januarij zijn vier commissien benoemd, belast met het ontwerpen van een plan tot verdeeling
| |
| |
van het rijk in kiesdistrikten, namelijk een commissie voor Noord Braband en Limburg, eene voor Gelderland, Utrecht en Overijssel, eene voor Zuid en Noord Holland en Zeeland, en eene voor Vriesland, Groningen en Drenthe. De benoemde leden dezer commissien zijn allen leden der Gedeputeerde Staten. Volgens hare instructie, zullen de commissien, na den afloop van hunne afzonderlijke werkzaamheden, zich te 's Gravenhage vereenigen, zullen de hoofddistricten doorgaans 90 000 zielen tellen, terwijl ook grootere en kleinere kunnen kunnen worden voorgesteld, en zal bij de voordragten ter bepaling van den census van het minimum van f 20 worden uitgegaan. In allen gevalle zal er gezorgd worden den census niet boven dien van het voorloopige kiesreglement te verhoogen. - Hoe veel ijver men deze commissiën ook toeschrijve om te voldoen aan het bij hunne instructie gevoegde dringend verzoek, om met de naauwkeurigheid welke de haar opgedragene taak eischt, al den spoed te paren, dien het mogelijk is aan de zaak bij te zetten, zal men nu toch wel eerst na verloop van eenige maanden de voordragt der kieswet kunnen verwachten. Van de andere organieke wetten is op het oogenblik nog niets vernomen.
De voorgedragene wetten op de scheepvaart vinden thans even vurige voorstanders als tegenstanders, en naar de houding der voornaamste in die koopsteden verschijnende nieuwsbladen te oordeelen, zouden zij onder den handelstand van Amsterdam de meeste tegenstanders, onder dien van Rotterdam de meeste voorstanders vinden. Evenwel is ook een adres tegen deze wetten door belanghebbenden uit de laatstgenoemde stad aan de Tweede Kamer ingezonden.
Het wordt thans ernst met het meermalen geopperde plan om Amsterdam door middel eener waterleiding van versch drinkwater te voorzien. De heer C.D. Vaillant had daartoe reeds van wijlen Z.M. koning Willem II concessie verkregen. Thans hebben zich eenige eenige andere heeren, aan wier hoofd de heer J. van Lennep wordt genoemd, zich met hem vereenigd om de zaak tot stand te brengen, en een berigt dienaangaande uitgegeven. Het water zou uit de duinen bij Haarlem worden aangevoerd, door middel van ijzeren buizen langs den Haarlemmer weg. Door stoomkracht zou het in die buizen worden voortgestuwd, en ook door deze kracht in buizen door de stad geleid. Het stedelijk bestuur heeft den heer Vaillant reeds concessie verleend voor de daartoe noodige werken, en een inwoner van Amsterdam heeft de daartoe noodige gronden in de duinen beschikbaar gesteld. Het tot de onderneming benoodigde kapitaal woordt op f 2.200,000 berekend. Men stelt zich voor deze som te vinden door eene negotiatie verdeeld in 8800 aandeelen van f 250. Des noods zou dit kapitaal tot vier millioen kunnen opgevoerd worden. Volgens de coucept-statuten zou de maatschappij, onder den naam van Duinwater-Maatschappij, voor 50 jaren worden aangegaan.
In eene vergadering van belangstellenden, werden nog de inlichtingen gegeven, dat het duinwater in voldoende hoeveelheid aanwezig is om in de behoefte van Amsterdam te voorzien, en de ontwerper reeds in de duinen van Castricum eene proef heeft genomen, welke gunstige resultaten heeft gehad. Wat de finantiële punten betrof, deelde de verslaggever mede, dat reeds vele toezeggingen van deelneming waren gedaan,
| |
| |
ook van buitenlanders, terwijl, indien de deelneming van vreemdelingen zoo aanzienlijk mogt worden, dat deze ook in het bestuur moesten vertegenwoordigd worden, toch in de statuten voor de nationale belangen gezorgd was door de bepaling dat twee derden der bestuurders Nederlanders moeten zijn. De waterleiding zou 4000 kubieke ellen daags kunnen leveren. Zooveel verbruik is echter vooreerst niet te verwachten, doch het is waarschijnlijk dat er spoedig 2000 kubieke ellen daags zullen gedebiteerd worden. Doch het verbruik op 1000 ellen stellende, zijnde het dubbel van datgene waartoe 2300 ingezetenen zich reeds geabouneerd hebben tegen ¼ van den prijs van gewoon schuitwater, dan zou dit jaarlijksch eene som van f 180,000 geven, waarvan, na aftrek van f 80,000 voor de kosten van exploitatie en administratie, eene som zou over, blijven, voldoende om 4½ pCt, interest van het kapitaal te betalen; mogt het debiet tot 2000 kubieke ellen daags, de helft van den mogelijken aanvoer, stijgen, dan zou het divident reeds 12½ pCt. bedragen.
De vergadering, door een groot aantal belangstellenden bijgewoond, gaf vele blijken van ingenomenheid met het onderwerp. Natuurlijk heeft zich echter reeds eene oppositie opgedaan, daar veler belangen door het tot stand komen dezer onderneming zouden benadeeld worden. Aan de mogelijkheid der uitvoering kan echter niet getwijfeld worden; immers wordt het ontzaggelijk uitgebreide Londen op dergelijke wijs grootendeels van w ater voorzien. De hoofdzaak zal wel het bijeenbrengen van het noodige kapitaal ende juistheid der berekening zijn, en in het eerste opzigt beamen wij den wensch der commissie dat dit door Nederlanders, vooral door Amsterdammers, tezamen gebragt worde.
Franrijk. - Wederom heeft de wetgevende vergadering verscheidene dagen besteed aan eene wijdloopige en heftige discussie over eene zaak van zeer weinig gewigt voor de ware belangen des lands, die eindelijk tot geen besluit leidde, maar welke de partijen gelegenheid gaf om elkander te bekampen. Ditmaal betrof het de betrekkingen met de Zuid-Amerikaansche republiken aan de Rio de la Plata-Frankrijk heeft eene daarvan, de Orientaalsche, onder hare bescherming willen nemen, hetgeen echter Rosas, den president dictator der Argentijnsche republiek niet weerhoudt van haar onder zijne magt te willen brengen. Langdurige onderhandelingen hebben tot niets gevoerd, dan eene overeenkomst, welke de regering weigert te bekrachtigen. De eigenlijke vraag was nu of men de onderhandelingen zou hervatten, dan wel eene expeditie tegen Rosas afzenden. Natuurlijk werd door de eene partij de eer van Frankrijk op den voorgrond geplaatst en op de handhaving daarvan aangedrongen; aan den anderen kant wees men op de groote onkosten en bezwaren der expeditie. Aan wijdloopige, ten deele zeer welsprekende en te gelijk scherpe redevoeringen ontbrak het niet; bij de stemming is men echter overgegaan tot de orde van den dag, zoodat de regering vrijheid behoudt om in dezen naar eigen oordeel te handelen. Naar men zegt zijn de ministers zelven het oneens over de vraag wat er behoort gedaan te woorden; er schijnt echter aan de afzending van eenige krijgsmagt gedacht te worden, om de onderhandeling klem bij te zetten.
Van meer wezenlijk belang waren de discussiën over de wetten aangaande de regeling van het onderwijs. Twee wetten kwamen dienaangaande in behandeling; de eene, de kleine genoemd, betrof alleen het lager onderwijs, en zou slechts een
| |
| |
voorloopige maatregel zijn; de zoogenaamde groote moet alles regelen wat tot dit onderwerp betrekking heeft. De kleine wet had vooral ten doel om de regering grootere magt over de schoolonderwijzers te verleenen, daar velen van deze tegenwoordig er op uit zijn om de jeugd van het platte land Socialistische denkbeelden bij te brengen. Uit dien hoofde zou aan de prefecten volmagt worden gegeven om schoolonderwijzers af te zetten. Zeer heftig was de discussie over deze wet, en tooneelen van opschudding en verwarring vielen daarbij voor, waarvan geene wetgevende vergadering ooit een voorbeeld had aangeboden. Zoo zeggen de dagbladen ten minste; maar dewijl zij deze uitdrukking in den jongsten tijd reeds dikwijls hebben gebezigd, kan men het er voor houden, dat de uitbarstingen van hartstogtelijke partijzucht in de wetgevende vergaderingen derFransche republiek wel nagenoeg op dezelfde hoogte blijven. Het heftigste tooneel had plaats bij gelegenheid der stemming over de urgentie van het wetsontwerp. Door het staken der stemmen (312 tegen 312) was die urgentie verworpen, doch des anderen daags vernam de vergadering dat eenige stembriefjes niet in orde waren geweest, zoodat eigenlijk de aanneming beslist was. Na een zeer onstuimig tooneel werd tot eene overstemming besloten, en de urgentie aangenomen. Na een heftigen kamp over de wet zelve, werd zij met 385 tegen 223 stemmen aangenomen.
Eenige dagen later begon de beraadslaging over de zoogenaamde groote wet, de organieke verordeningen op het openbaar onderwijs, die eene organisatie der vrijheid van onderwijs moesten wezen, welker strekking was de handhaving van de voorregten der universiteit met bijvoeging van bepalingen, die eenige meerdere vrijheid lieten, waarvan echter met groote waarschijnlijkheid alleen de geestelijkheid voordeel zou hebben. De voorstanders dier partij ontkenden dit ook niet, en kwamen er vooruit, dat juist daarom de aanneming der wet tot welzijn des lands zou strekken, dewijl de invloed der geestelijken daardoor zou vergroot worden. Ook de andere sprekers plaatsten zich op dit terrein. Reeds de eerste spreker, de St. Hilaire, sloot zijne rede met te zeggen, dat eene wet, welke den Jesuïten invloed op het onderwijs verzekerde, strijdig was met de constitutie. Meermalen werd deze spreker door de leden der klerikale partij in de rede gevallen, en hun heftig beklag lokte den voorzitter Dupin uit om te zeggen, dat hij evenzeer verpligt was om eenen aanval op de Jesuïten lijdelijk aan te hooren als op de Socialisten. De Montalembert, de bekende voorvechter der geestelijkheid, nam dit zeer euvel, en vroeg of de voorzitter dan Jesuïten en Socialisten op dezelfde lijn plaatste; waarop het antwoord was: Ja, uit een een oogpunt van wettigheid. Dit staaltje zal voldoende zijn om den geest te kenmerken waarin de geheele discussie werd gevoerd. Den grootsten indruk maakte eene redevoering van Victor Hugo, de krachtigste en welsprekendste, welke deze begaafde redenaar ooit heeft uitgesproken. Deze voordragt, zeide hij, was eene strategische wet, om het onderwijs te spelen in de handen van eene partij, welke Campanella zevenmaal op de pijnbank had gebragt, Galilei had doen gevangen zetten, en na Italië en Spanje te hebben bedorven, ook Frankrijk wilde doen bukken, waarin zij echter geene kans had om te slagen, hoewel hare ontwerpen schrikkelijke gevolgen
zouden na zich slepen. Deze redevoering maakte eenen indruk, welke door de eerste sprekers
| |
| |
der clericale partij niet weder kon worden uitgewischt. De rede van Poujoulat was eene deerlijke mislukking, en toen hij onhandig genoeg was om de weldaden der kerk op te sommen, en te beweren, dat hoewel de toestand van Italië veel te wenschen overliet, dat land vijf en twintig eeuwen van roem en eer had beleefd, en thans wel eenige rust mogt genieten, werd hij door de linkerzijde (naar verdienste) uitgelagchen. Weinig beter ging het de Montalembert, wiens redevoeringen anders met aandacht worden aangehoord. Hoewel zijne vrienden hem toejuichten, was er zelfs onder de gematigden, op het eind zijner rede bijna niemand die naar hem luisterde, en meende men algemeen dat hij zijne partij meer benadeeld dan ondersteund had. Thiers poogde de zaak wederom op het constitutionele terrein terug te brengen, en sprak voor de wet, die, naar zijn inzien, vrijheid van onderwijs verleende, maar onder toezigt van den staat, en wel is waar de geestelijkheid een groot voordeel verleende, maar ook iets van haar verkreeg, dat zij vroeger nooit had willen toegeven, namelijk het staatstoezigt op de kleine seminariën. Welke uitslag de stemming zal hebben, welke wij eerst in de volgende maand kunnen berigten, is nog niet te bepalen, hoewel het eenigzins waarschijnlijk is, dat de wet, ondanks het aantal harer bestrijders toch zal worden aangenomen.
De President der republiek schijnt er steeds opuit om zijn eigen persoon op den voorgrond te plaatsen, en neemt daartoe het zonderlinge middel te baat om als dagbladschrijver op te treden. Een nieuw weekblad, Napoleon getiteld, wordt onder zijn onmiddelijk toezigt, gedeeltelijk door hem eigenhandig geschreven. Het eerste nommer veroorzaakte niet weinig opschudding door een daarin geplaatst stuk, dat vervolgens in alle officiële bladen werd overgenomen, en waarin de President aan de Wetgevende Vergadering de magt ontzeide om een ministerie dat haar ongevallig was tot aftreding te noodzaken. - In den tegenwoordigen stand van zaken, heette het daarin, kunnen ministers, die het vertrouwen van den Voorzitter bezitten, geene nederlaag onder gaan. Het betreurenswaardig schouwspel van ministeriële onstandvastigheid naar het goedvinden van parlementaire eerzuchtigen zal zich niet meer voordoen. - In het volgende nommer van den Napoleon werd het gerucht tegengesproken dat de Voorzitter zelf aan het opstellen van het blad zou deelnemen, maar tevens gezegd dat het strekken kon om de menigte met zijne staatkundige denkwijs bekend te maken, zoodat er niet aan te twijfelen is of dit blad wordt onder de leiding des Voorzitters geschreven en heeft ten doel zijnen invloed uit te oefenen en de vergrooting zijner magt voor te bereiden, gelijk uit den inhoud genoegzaam blijkt. De doorgaande strekking van Lodewijk Napoleon's handelwijs om zich langzamerhand en voorzigtig eenen talrijken aanhang te verzekeren, welk doel men ook toeschrijft aan den voorgedragen maatregel om de soldij der onderofficieren te verhoogen, doet de geruchten van eenen coup d'etat telkens op nieuw levendig worden, en zooveel gewigt verkrijgen, dat een van de leden der Wetgevende Vergadering, Pradié, een voorstel heeft gedaan om de constitutie daartegen te beveiligen. - In geval, zoo luidt dit voorstel, hetzij door onvoorziene gebeurtenissen, door een zoogenaamden
coup d'état, of door eenen opstand, de Voorzitter der republiek of de Nationale Vergadering in de onmogelijkheid mogten zijn gebragt om hunne
| |
| |
constitutionele magt uit te oefenen, zullen alle stedelijke, arrondissements en departementsraden gehouden zijn onverwijld bijeen te komen en het voorloopig bestuur te aanvaarden over de departementen, enz. waarover zij gesteld zijn. Prefecten, ambtenaren en de gewapende magt zullen zich ter beschikking stellen der nieuwe administratie, en verpligt zijn, op straf van dadelijke afzetting, gehoorzaamheid te weigeren aan het bewind, dat zich wederregtelijk van het gezag heeft meester gemaakt, terwijl aan de ontvangers verboden wordt de opbrengst der belastingen in andere handen te storten dan in die der departementale administratie. Zoodra de opperste staatsmagten de vrije uitoefening van hun gezag hebben hernomen, worden zij wederom boven de departementale besturen gesteld. - In weerwil van het goede, misschien juist om het goede dat dit voorstel bevat, acht men het echter waarschijnlijk dat het niet in overweging zal worden genomen.
Duitsche staten. In Pruissen, waar de aanneming van gematigde constitutionele beginselen en vormen verzekerd scheen te zijn, is eene nieuwe crisis ontstaan, welke de met zooveel moeite tot stand gebragte constitutie misschien nog voorde invoering zal vernietigen Bij de herziening der geoctrooijeerde constitutie, waren door het verschil van gevoelen tusschen de Eerste en Tweede Kamer, eenige punten onbeslist gebleven, en bovendien maakte de Koning bezwaar om den eed daarop af te leggen indien niet nog eenige andere punten werden gewijzigd. Reeds deze omstandigheid veroorzaakte eenige spanning, die nog grooter werd toen de bedoəlde wijzigingen zelven aan de beide Kamers werden medegedeeld. De bepalingen, dat de belastingen verschuldigd zijn tot zij door eene wet afgeschaft of gewijzigd worden en dat de begrooting jaarlijks wordt opgemaakt, zouden in stand blijven. De overige meest gewigtige wijzigingen betroffen vooreerst, de Eerste Kamer. Voor een gedeelte der leden werd de erfelijkheid verlangd, namelijk voor de hoofden der gemediatiseerde huizen in Pruissen, en voor de zoodanigen aan welke de koning dit regt wil toekennen. Voorts zou de Eerste Kamer bestaan uit een zeker aantal voor hun leven benoemde leden, uit 60 van de 200 meest belaste inwoners uit elke provincie, en uit 30 afgevaardigden van groote steden; maar in geen geval meer dan 200 leden kunnen tellen. In verband met het beginsel aan erfelijke waardigheid werd ook het behoud der fidei-commissien voorgesteld, doch onder voorbehoud van nader en alleen tot het bedoelde oogmerk bij de wet te worden geregeld. Verder werd voorgesteld het oprigten van een bijzonder geregtshof, om te vonnissen over aanklagten van hoogverraad en aanslagen tegen de veiligheid van den staat. In afwachting van het besluit der Kamers, werd bij het voorstellen dezer wijzigingen gezegd, zou de koning zich de eedsaflegging voorbehouden. De commissiën der beide Kamers, met het voorloopig onderzoek
dezer voorstellen belast, hebben met elkander en de kroon onderhandeld om tot eene schikking te komen, welker aanneming men door de Kamers kon verwachten, maar tot nog toe vruchteloos, en met bezorgdheid ziet men de wending te gemoet, welke de zaken zullen nemen, wanneer de wijzigingen alsnu in beraadslaging gebragt en, gelijk te verwachten is, gedeeltelijk verworpen zullen worden. Het voortduren der tegenwoordige onzekerheid, en van die tegen den tegenwoordigen geest des tijds indruischende
| |
| |
verordeningen, welke tot ontevredenheid en verzet moeten leiden, zou daarvan het eerste gevolg zijn. Dat de regering daartoe thans zeer genegen is, blijkt uit de handhaving der oude bepaliug, volgens welke de koninklijke toestemming wordt vereischt voor een huwelijk tusschen adelijke en niet-adelijke personen, nog afkomstig uit den tijd, toen adelijken en onadelijken als twee verschillende menschensoorten werden beschouwd.
Uit Oostenrijk verneemt men tegenwoordig weinig meer dan men sedert lang gewoon uit het hermetisch geslotene Rusland te vernemen; opgaven en berigten welke de regering verkiest te laten openbaar maken. Te Pesth is de constitutie afgekondigd, en ook worden eenige beschikkingen gemaakt tot het bijeenroepen eener wetgevende vergadering, maar intusschen blijft de staat van beleg bestaanen militaire willekeur heerschen, vooral in Hongarye, waar vooral de Protestanten worden vervolgd om het aandeel dat zij aan de omwenteling hebben gehad, hoewel de constitutie gelijkstelling van Protestanten en Katholieken toezegt, en deze ook in het eigenlijke Oostenrijk aanvankelijk wordt ingevoerd.
Italiaansche staten. - Van een terugkeer van den Paus naar zijne staten wordt nog niets zekers vernomen. Waarschijnlijk is het alleen de tegenwoordigheid der Fransche troepen te Rome, welke hem van daar verwijderd houdt; want de Oostenrijksche krijgsmagt is thans in Italië geducht genoeg om elke volks-beweging terstond te dempen. Volgens de laatste opgaaf bestaat die magt uit vijf legercorpsen, bevattende 133 bataillons infanterie, 36 escadrons ruiterij en 300 stukken geschut.
Rusland. - Hoe zorgvuldig de Keizer ook zijn rijk voor den opruijenden invloed van buitenlandsche revolutionairen poogt te bewaren, moet deze toch daarbinnen dringen. Onlangs is het vonnis uitgesproken over een aantal personen, beschuldigd van eene zamenzwering ter omverwerping der regering, deelneming aan geheime genootschappen, verspreiding van communistische en socialistische beginselen, en lasterlijke geruchten aangaande den geheiligden persoon des Keizers. Het onderzoek, dat vijf maanden heeft geduurd, moet inderdaad aan den dag gebragt hebben, dat te Petersburg geheime genootschappen bestonden, die de omverwerping van het bestuur bedoelden. Een en twintig der beschuldigden zijn tot den kogel veroordeeld; op de strafplaats is hun echter aangekondigd dat de genadige keizer die straf had veranderd in dwangarbeid in de mijnen van Siberië, en voor de minder schuldigen in gevangenisstraf voor meerdere of mindere jaren.
Terwijl van tijd tot tijd berigten worden ontvangen van de rijke opbrengst der goudmijnen van den Ural, komt nu onverwacht de aankondiging eener nieuwe geldleening van 5½ millioen pond Sterling bij een Londensch bankierskantoor, welke zou moeten strekken ter voltooijing van de spoorweg tusschen Petersburg en Moskau. Men wil echter weten dat deze spoorweg reeds nagenoeg voltooid is, en deze som zou moeten dienen ter aanvulling van een te kort, door den Hongaarschen oorlog in de Russische schatkist veroorzaakt. Het Vrede-genootschap heeft de leening in dit licht beschouwd, en te Londen eene vergadering belegd, waarin de heer Cobden eene redevoering heeft gehouden om te betoogen dat men, door in deze leening deel te nemen de in Hongarije gepleegde geweldenarijen en bloedstorting zou goed keuren en verdere han- | |
| |
delingen van die aard aanmoedigen en bevorderen. Eene verklaring in dien geest is ook door de vergadering aangenomen. Het is wel naauwelijks te betwijfelen of de pogingen van het genootschap om de leening tegen te werken zullen vruchteloos wezen; intusschen schijnt het thans de practische rigting te hebben gevonden, welke het tot nog toe miste, en wie zal durven voorspellen wat het, met ijver die rigting volgende, eindelijk zal kunnen uitwerken?
Amerika. - Californië, thans onder de Vereenigde Staten opgenomen, heeft zich eene constitutie gegeven, welke ter bekrachtiging aan het congres is gezonden. Volgens deze constitutie zal de wetgevende magt bestaan uit eenen senaat, welks leden voor twee jaren worden verkozen, en eene Kamer van Vertegenwoordigers, die jaarlijks wordt vernieuwd. De leden van het opperste geregtshof zullen voor den tijd van zes jaren door het volk verkozen worden. Het uitgeven van papieren geld, alle loterijen, de echtscheidingen? het tweegevecht en de slavernij zijn verboden. - De bevolking van Californië wordt thans op 100,000 menschen geschat, waarvan 80,000 zich in de goudstreek met gouddelven bezighouden. Hoe rijk die goudstreek ook moge wezen, heeft zij toch tot nog toe meer gekost dan opgebragt, daar het goud, hetwelk tot nog toe in de Vereenigde Staten is ontvangen, niet meer dan zes millioenen dollars bedraagt, terwijl de som, welke voor het verhuizen naar Californië, de vestiging aldaar en het verkeer met dat land is aangewend, zeker tienmaal hooger moet geschat worden.
|
|