| |
De slavernij op de oostelijke kust van Afrika.
(Naar het Fransch.)
Op het oogenblik dat men zich in Engeland bezig houdt met een onderzoek naar het doelmatige van het onderhouden van kruisers op de kust van Afrika ter onderdrukking van den slavenhandel, is het misschien niet onbelangrijk eenige berigten mede te deelen aangaande een der voornaamste slavenmarkten, en den toestand waarin de negerslaven, die onterfde kinderen van het groote menschelijke geslacht, verkeeren.
De slavernij is bij de Arabieren en Souahelis niet datgene wat men in Europa zich daarvan verbeeldt. De Afrikaan, die als slaaf in het huis van eenen Arabischen meester wordt gebragt, wordt weldra zoo goed als een lid der familie, en indien hij niet zeer boosaardig of vrijheidlievend is, of nog te veel aan de betrekkingen blijft denken, welke hij heeft zien verbreken toen hij uit zijn land werd ontvoerd, hetgeen echter weinig het geval is, gebeurt het zelden dat een neger, die drie maanden in het huis van eenen meester heeft doorgebragt, eene poging aanwendt om te ontvlugten. In dat geval is dit aan de barbaarschheid van eenige weinige meesters toe te schrijven, of aan den valschen raad van zekere lieden, - ronselaars zouden zij genoemd kunnen worden, die er hun werk van maken om slaven tot wegloopen te verleiden, met het oogmerk om hen zichzelven toe te eigenen, of zich eene belooning voor het
| |
| |
terugbrengen te doen betalen. Eene andere reden is nog te vinden in de betrekkingen, welke dikwijls worden aangeknoopt tusschen een neger en eene negerin, die op grooten afstand van elkander wonen. In dat geval loopt een van beiden doorgaans weg om zich digter bij de andere te vestigen; en wanneer de liefde is uitgebrand, komt de vlugtelingnaar zijnen meester terug, die zich meestal vergenoegt met hem te beknorren en in zijne vuist lacht dat hij zijnen slaaf terug heeft. Deze zachtheid, die voor het overige het karakter der Arabieren eigen is, wordt nog verklaarbaarder door den geringen prijs van eenen slaaf en de weinige dienst, welke men van hem heeft, met uitzondering van zekere tijdperken van buitengewonen arbeid, zoo als in den zaai- en den oogsttijd.
Voordat hij echter tot die mate van ligchamelijk welzijn geraakt, welke hij onder het dak eens Arabischen meesters vindt, heeft de Afrikaan, die aan zijn geboorteland wordt ontrukt, dikwijls eene schrikkelijke ellende door te staan, en is hij op velerlei wijze aan den dood blootgesteld. De oorlogen in het binnenland leveren eene menigte van slaven voor den haudel op de kust. De bevolking van een dorp overvalt en verrast die van een ander, en neemt allen mede, die geen tijd hebben om in de bosschen te vlugten. Na den afloop van zulk eenen aanslag verdeelen de overwinnaars de gevangenen, en allen die niet voordeelig meer kunnen verkocht worden, daar zij te oud of te zwak zijn, of wel in het gevecht zijn verminkt, worden zonder barmhartigheid om het leven gebragt. Het lot van hen die naar de bosschen zijn gevlugt, is dikwijls nog schrikkelijker. Honger of ziekte doet hen omkomen. De gevangenen, die goed voor de markten op de kust worden geoordeeld, worden met zware vrachten ivoor of gom beladen, en moeten zoo zestig, tachtig, ja zelfs honderd dagreizen afleggen, door de akeligste woestijnen, en met een ellendig en ontoereikend voedsel. De slaven, die onderweg ziek worden, worden door hunne geleiders voor de oogen hunner medgezellen om het leven gebragt. Deze barbaarschheid heeft ten oogmerk de overblijvenden aan te sporen om zich sterk te houden, en ook de natuurlijke neiging der slaven te voorkomen om zich ziek te veinzen, in de hoop van te worden achtergelaten en zich dan in een bosch te kunnen redden. Niets kan akeliger zijn dan het vervallen en vermagerd voorkomen der slaven wanneer zij de kust bereiken.
De markt van Zanguebar ontvangt eenen toevoer van slaven uit al de havens der Oostelijke kust van Afrika tusschen Pangany en Lindy, ja zelfs uit de Portugesche streken der provincie Mozambique. Gewoonlijk worden zij naakt opeengepakt in eene soort van vaartuigen, die slechts een groot zeil voeren, en aldaar daros worden genoemd. Men ziet van die schepen welke 400 slaven kunnen laden; op elke kubieke (Ned.) el inhoud rekent en laadt men vijf of zes slaven. Gelukkig duurt de reis ten hoogste slechts vijf of zes dagen, maar meestal niet meer dan twee of drie. De ongelukkige slaven zijn in dien tijd naakt en bijna zonder eten of drinken aan de hitte van den dag en de koude van den nacht of den regen blootgesteld. Elken avond legt het vaartuig bij om water in te nemen en eten gereed te maken. Als het water overvloedig is geeft men hun daarvan zooveel zij willen; maar met de levensmiddelen is men in geen geval zoo mild.
Eindelijk bereikt het schip de reede van
| |
| |
Zanguebar, maar niet zonder dat men op den togt een goed aantal lijken voor de haaijen heeft geworpen, die het vaartuig met gretigheid volgen. Niets is in staat het lijden te schilderen der arme schepsels, die bij dezen overtogt voor het eerst van hun leven op zee komen. De angst en de zeeziekte verdringen elkander beurtelings, en telkens wanneer de wind het vaartuig wat sterk doet overhellen hoort men een vervaarlijk geschreeuw. Allen willen dan opstaan en naar den hoogsten kant de wijk nemen; maar eenigen van het scheepsvolk, die uit voorzorg onder de slaven zijn verdeeld, houden hen in bedwang, des noods met stokslagen; allen zetten zich weder neêr, en men hoort niets anders dan de walgelijke geluiden van zeezieken, totdat eene nieuwe windvlaag deze ongesteldheid voor een oogenblik doet wijken, door een nieuwen schrik te doen ontstaan.
Men zou zich niet kunnen verbeelden welk eene onreinheid onder deze opeengepakte slaven heerscht. Men ruikt zulk een slavenschip op een kanonschot afstands. De negers mogen zich niet bewegen; want als dit hun toegelaten werd, zouden zij door allen te gelijk naar denzelfden kant te gaan het schip kunnen doen omslaan. Ieder moet dus op zijne plaats blijven tot aan het eind van de reis. Deze ongemakken, de vrees, de honger, de dorst, de koude, misschien ook het verdriet, doen weldra boosaardige koortsen ontstaan, en dan ziet men een aantal dezer ongelukkigen in hunne ijling zich in de walgelijkste onreinheid rondwentelen en zoo den geest geven. De anderen zien dit aan met drooge strakke oogen, waaruit niet zooveel gevoel en verstand spreken als uit die van een schaap dat zijnen makker ziet slagten.
De Schrijver dezer berigten heeft zelf eenige dagen aan boord van zulk een slavenschip doorgebragt, het lijden der negers gezien, en kan verklaren dat hetgeen hij hier daarvan zegt nog ver beneden de waarheid blijft.
De markten op de kust worden nog op eene andere wijs voorzien. Rijke lieden in het binnenland, en vooral de koningen, hebben een groot aantal slaven en slavinnen, die zij tot den landbouw, de jagt en de veehoederij gebruiken. Deze slaven worden nooit verkocht; maar jaarlijks ontnemen de meesters den ongelukkigen ouders de schoonsten hunner kinderen, om hen aan de Arabieren te verkoopen. Deze klasse van slaven, meest uit jonge knapen en meisjes zamengesteld, behoeft niet zoo vele ongemakken en ontberingen te ondergaan; men draagt op reis veel zorg voor hen en zij komen in goeden staat aan de markt. Bijna al de slaven die tot de Muyaos en Maravis behooren zijn van deze herkomst. Het is waarschijnlijk daarom dat deze twee negerstammen, van hunne kindschheid af aan dienstbaarheid gewoon, handelbaarder van aard zijn en zich gemakkelijker onder het juk hunner meesters voegen. Voor het overige worden de meisjes, uit welk land zij ook mogen komen, nooit zoo hard behandeld als de mannelijke slaven, vooral wanneer zij bevallig zijn; en wanneer zij aan de markt komen zijn zij doorgaans gezonder, krachtiger en vrolijk er. De kooplieden weten zeer wel dat één meisje zooveel waard is als vier jongens.
Zoolang de negers in handen der kooplieden zijn, hebben zij geene andere zorgen te verwachten dan men in dezelfde omstandigheden aan huisdieren zou bewijzen. Zoodra het schip te Zanguebar is aangekomen, worden de slaven aan land gezet, en brengt ieder koopman zijnen troep naar zijn huis, waar allen gewas- | |
| |
schen, gereinigd en naar hunne waarde gerangschikt worden. Aan de vrouwen valt de meeste oplettendheid te deel. Zij, die jong en bevallig zijn, worden met zorgvuldigheid opgesierd. Men beschildert haar het gezigt met verschillende kleuren, en doet haar ringen van goud, zilver, koper, of kralen in den neus en de ooren, en aan hals, armen, vingers en beenen. Haar wollig hair wordt gekamd, opgebonden en met welriekende bloemen bestoken. Men zalft haar ook van het hoofd tot de voeten met Sesam-olie, waarin benzoin is opgelost, en kleedt haar met katoenen, wollen of zijden stoffen, des te rijker naar mate zij schooner zijn. Daarna leeren bedrevene oude vrouwen haar hoe zij moeten staan, zitten en gaan, en hoofd, armen en beenen bewegen om zich op het gunstigst voor te doen.
Vervolgens onderrigt men haar hoe zij zich in den bazar behooren te gedragen. De arme jonge moeder, die met geweld van hare kinderen en hunnen vader gescheiden is, zal maagdelijke onnoozelheid moeten veinzen; deze is eene der eerste vereischten om haar voordeelig te verkoopen. De koopman luistert oplettend naar de antwoorden, die zij eenen vermoedelijken kooper geeft, en zijn stok, gereed om elk onvoorzigtig gezegde te straffen, dwingt de slavin om eene onschuld te veinzen, die zij niet meer bezit. Niets is zoo vreemd, zoo treurig en zoo walgelijk te gelijk als de kunstgrepen dezer ongelukkigen, hare lokkende lonkjes en bestudeerde houdingen om de aandacht van den nog besluiteloozen kooper te trekken. Dit gedrag wordt haar wel is waar bevolen, maar is toch buitendien het gevolg van eigene neigingen; want deze rampzaligen droomen van niets anders dan het geluk om uit de handen van den slavenhandelaar en uit den stal, waarin zij des nachts en het grootste gedeelte van den dag zijn opgesloten, te geraken.
De mannen worden gewasschen, met kokosolie gezalfd, en krijgen elk een vadem gemeen doek, bazacate genoemd. De jonge knapen krijgen bovendien eene muts, wit en rood, welke de kooper boven den prijs van den slaaf moet betalen.
Zoodra de liefhebbers de aankomst eener nieuwe lading slaven vernemen, loopen zij naar de kooplieden, wier woonplaatsen algemeen bekend zijn, en bezigtigen daar de nieuw aangekomenen afzonderlijk en op hun gemak; maar doorgaans zijn alleen de vrouwen voorwerpen van zooveel belangstelling.
Twee of drie dagen lang laat men de slaven aldus bezoek afwachten, en in dien tijd worden zij goed gevoed, en tracht men de ziekten en ongemakken welke op reis ontstaan zijn te genezen. Eindelijk op eenen namiddag tegen half vier, kleedt zich de geheele troep, neemt den schijn aan, dien men ieder afzonderlijk heeft geleerd, en begeeft zich op eene rij achter elkander, de mannen voorop, onder toezigt van eenige huisslaven, naar den slaven-bazar, welke dagelijks op dat u ur buiten de stad, onder eene groep reusachtige mango-boomen gehouden wordt.
Als men eene dier treurig stille rijen op de straat ziet voorbijgaan, bespeurt men op de gezigten der verschillende klassen van slaven ook eene zeer verschillende uitdrukking. De vrouwen weten dat zij gekocht zullen worden om gunstelingen van haren nieuwen meester te worden; geene onder haar is van deze bestemming onkundig, en allen bouwen op het gebruik der Arabieren, om hunne vrouwen op de markt te koopen, de schitterendste en buitensporigste vooruitzigten. Hoe oud of leelijk eene slavin ook zijn moge, zij meent toch altijd dat zij nog iemand zal behagen; in dit opzigt is de negerin eene vrouw zoo goed als alle dochters
| |
| |
van Eva; er is geene, die zich in dit opzigt geene illusiën maakt. Doch misschien is haar zelfvertrouwen op eene minder ingebeelde schatting van eigene waarde gegrond; misschien denken zij, dat er onder haren troep waar voor alle beurzen is. De hoofdzaak voor al deze dames is aan eenen zoo rijk mogelijken meester te behagen; hare gezigten teekenen altijd vrolijkheid, hoop, zorgeloosheid en onbeschaamdheid, en zij pogen opzettelijk de oogen der voorbijgangers te lokken.
Op de gezigten der jonge knapen ziet men geene andere uitdrukking dan van verbazing, of liever botte verbijstering. Als hunne oogen somtijds eens levendig worden, en de doffe strakheid verliezen, waarmede zij gewoonlijk staren, is het bij het zien van een winkeltje, waarin eene oude negerin vruchten en gebakken visch uitstalt. De volwassene mannen toonen somtijds gezigten door verdriet of wanhoop verwrongen. Wanneer men een dier woeste wanhopige blikken ontmoet, gevoelt men spijt, dat men hen niet allen kan koopen en hunne vrijheid terug te geven.
In den slaven-bazar vindt men altijd eene menigte nieuwsgierigen en liefhebbers. Zie dien ouden Arabier naar dat jonge neger-meisje komen, met groote glansrijke oogen, waaruit ongeduld en onrust spreken, terwijl zij op elk gebaar van den kooper acht geeft. De Arabier komt nader, zijne doffe oogen worden levendiger, hij neemt het hoofd van het meisje tusschen zijne handen, buigt het regts en links, en ziet of de oogen goed zijn, gelijk een paardenkooper doet, die over een jong paard onderhandelt. De Arabier laat de arme negerin den mond open doen en ziet zorgvuldig de tanden na; vervolgens betast hij hare schouders, armen, handen. - Eindelijk is het onderzoek afgeloopen, en men zou denken dat hij voldaan is. Maar neen; hij leent van den koopman een stok, werpt dien zoover weg als hij kan, en het meisje moet hem op een draf loopen terughalen. Deze proef dient om zich te verzekeren dat er geen gebrek in de algemeene houding en beweging van het ligchaam, inzonderheid van de beenen, aanwezig is. Daarop volgt het ondervragen. Wij zijn genoodzaakt op eenen afstand te blijven, maar kunnen toch de pantomime der twee vertooners van het kleine tooneelspel volgen. De negerin antwoordt met ware of geveinsde verlegenheid, dit hangt af van het punt, waartoe men het in hare opvoeding heeft gebragt; maar het is te denken dat hetgeen haar het meest ontrust de dreigende blik des koopmans is, die, op zijn stok geleund, oplettend staat te luisteren. De kooper wordt hoe langer hoe gretiger; om den koop te sluiten is nog slechts eene laatste bezigtiging noodig, welke de Arabieren uit zedigheid sedert eenigen tijd verboden hebben in het openbaar te laten plaats hebben. De koopman geeft eenen wenk, en de slavin gaat naar eene kleine loods, niet zeer digt, maar die toch door de nieuwsgierigen wordt ontzien. Daar valt alle hulsel weg, en zoo blijft zij blootgesteld voor de oogen van hem, die haar meester zal worden, en haar nu met de uiterste naauwkeurigheid bezigtigt. De koop wordt
gesloten, en de slavin aan eene oude vrouw overgegeven, die haar met een sluijer bedekt en naar hare nieuwe woning brengt.
De mannen worden insgelijks zorgvuldig bezigtigd; oogen, tanden, stem, armen, beenen worden door den kooper naauwkeurig onderzocht; daarop volgt de hardloop, en dan de koop.
Somtijds houden de kooplieden, om
| |
| |
de toeschouwers gretig te maken, eene verkooping bij opbod. Een der kooplieden legt zijne hand op het hoofd van eenen neger, en roept zijn ouderdom, zijne bekwaamheden, het land waaruit hij afkomstig is, enz. uit. Dan gaat men aan het bieden, en eindelijk wordt de slaaf aan den hoogsten bieder toegewezen.
Al wat wij tot nog toe van den toestand der slaven en slavinnen, tot op het oogenblik van hunnen verkoop, hebben gezien, moet ons dien toestand akelig en vernederend tegelijk doen noemen. Tot op dat oogenblik bevinden zij zich in de magt van speculanten zonder gevoel, wier eenig oogmerk is hunne waar snel en goed te verkoopen, en die altijd de zuinigste middelen aanwenden, die hen dat doel kunnen doen bereiken. Nu is hij verkocht; hij komt in het huisgezin van eenen Arabier, en zijn lot zal weldra eene verandering ondergaan. Wij zullen hem ook in dezen nieuwen toestand gadeslaan.
Eene jonge negerin vindt, als zij niet verschrikkelijk mager en leelijk is, weldra een kooper. De vetsten worden het duurste verkocht. De mageren blijven in het magazijn, maar ook zij lijden nooit honger; de speculerende koopman poogt haar zelfs door allerlei middelen te mesten.
Elke Afrikaansche stam heeft zijne goede hoedanigheden en gebreken, volgens welke hij in den bazar op prijs wordt gesteld.
(Vervolg in een later nommer.)
|
|