onder den titel: Reise nach Java, den übrigen Sunda-Inseln und Aufenthalt daselbst in den Jahren 1829-1838, von Herrmann Schankweiler, te Lüdenscheid in 1845 uitgegeven. Gelijk zoovelen zijner landgenooten nam onze schrijver, na uit Pruissische dienst gedeserteerd te zijn, als soldaat dienst naar Oost-Indië in de hoop, van daar fortuin te zullen maken. Na vele rampen en teleurstellingen keerde hij na een negenjarig afzijn ontmoedigd naar zijn vaderland terug, en meende nu zijne reis-ondervindingen te moeten uitgeven, om, gelijk hij zegt, zijne landgenooten te overtuigen: ‘hoe barbaarsch het daar ginds, vooral in de Hollandsche koloniën toegaat, hoe daar menschen, gelijk zaken behandeld worden, hoe zeer zelfs de door tegenspoed voortgedreven Europesche kolonist daar slechts uit den regen in den drup komt.’ Behalve zijne geringe ingenomenheid met Nederland en Nederlanders schijnt onze Schrijver een goed, opregt mensch te zijn, en al reiken zijne berigten meestal weinig verder, dan hetgeen hemzelven betreft, over het algemeen zoekt hij getrouw en naar waarheid zijne opmerkingen mede te deelen. Het merkwaardigste echter is zijn berigt van de Javaansche Amazonen, die hij naar zijn verhaal tijdens zijn verblijf op het eiland Madura in het laatst van 1835, leerde kennen. Het zal genoeg zijn, zonder eenigen kommentaar zijne eigene woorden hier weder te geven.
‘De vastenmaand (boelan poewâsa) was aangevangen, die door de Mohammedanen op Madura streng wordt gehouden. Gedurende dien tijd mogen zij van zons-opgang tot zons-ondergang spijs noch drank gebruiken. Zelfs de mannen mogen in dien tijd geen tabak rooken, en de vrouwen moeten zich geheel van haar geliefd Siri- en Betelkaauwen onthouden. Onder bestendige reiniging en gebed wordt de dag vastend doorgebragt totdat de avond aanbreekt, dan echter weten zij hunne schade in te halen, daar zij den nacht onder brassen en zwelgen doorwaken, totdat zij ten gevolge der nachtelijke bacchanalien enz. den volgenden dag tot verder genot niet meer in staat zijn.
‘In den vastentijd hadden verschillende groote feesten plaats, waarbij door den Sultan voor het volk onderscheidene openbare schouwspelen, wedrennen, en diergevechten werden ingerigt. Ook ontving de Sultan ouderscheidene bezoeken van andere Indische vorsten van verschillende volksstammen, tot wier vermaak alles werd ten koste gelegd. Onder anderen verscheen ook de Sultan van Bantam, een landschap, dat op Java tusschen de steden Samarang en Batavia gelegen is. Deze vorst staat wel onder Nederlandsche bescherming, maar betaalt geene schatting. Zijn lijfwacht, ja schier geheel zijn gevolg beslaat uit vrouwen, die uitstekend in den wapenhandel geoefend zijn; zij nemen meer deel aan de regering, dan de Sultan zelf, zij beheerschen hem geheel en hij moet zich naar de luimen dezer Amazonen schikken.
‘De mannen zijn in het koningrijk Bantam van de krijgsdienst en van de vervulling van openbare ambten geheel uitgesloten. De vrouwen bekleeden de hoogste en laagste staatsposten; eenigen besturen met den Sultan het land. Het geheele leger bestaat uit vrouwen, die van haar tiende jaar af, in den wapenhandel geoefend worden.
‘De lijfwacht, die de Sultan gedurende zijn verblijf op Madura met zich voerde, bestond uit 150 Amazonen, die op dezelfde wijze als de mannen te paard