| |
| |
| |
Letterkunde.
Een beeld der toekomst.
Romantiesch gedicht door A.J. de Bull, geillustreerd door Ch. Rochussen. Ontleend aan de geschiedenis der kerkhervorming en die der onbeslotene gemeente te Utrecht, tijdens Huibert Duifhuis. 's Gravenhage, P.H. Noordendorp.
Gedichten van langeren adem maken op meer gezette en indringende beoordeeling aanspraak. Geen handvol coupletten of rijmen, daarheen geworpen los en onzamenhangend, die zich vruchteloos door de gepatenteerde losbandige vrijheid der Ode of Dithyrambe trachten te verontschuldigen, maar een gesloten geheel, waar men ten minste begin, midden en einde kan vinden en onderscheiden; - dergelijke gedichten boeijen dan ook krachtiger: de ingeschapene neiging van den redelijken en ontwikkelden mensch naar eenheid en opvolging, brengt hem steeds meer en meer naar afgeronde en een bepaald doel beoogende kunstgewrochten, om welke reden de aesthetica aan het heldendicht en het hooge treurspel den palm verzekert, die echter niet zoo gemakkelijk te winnen is. Ook het romantiesch gedicht, in zekeren zin, een moderne Epos in miniatuur, op verkleinde schaal, bezit bij eigenaardige schoonheid eigenaardige moeijelijkheid, 't is de voortgezette, plastische, ontwikkelde Ballade, die tevens den ernstigen en verhoogden toon van het heldendicht niet versmaadt en ook niet afwijst. - Het romantiesch gedicht, soms geheel verkeerd begrepen en toegepast, deed dikwerf den zanger schipbreuk lijden; want (de ondervinding onzer dagen spreekt luide genoeg) het naauwkeurig afteekenen van de natuur met woorden op rijm - het daguerreotypespel om de kleeding der heeren ridders, en vassalen, en dames, van top tot teen te beschrijven; eene kunst, waarin Walter Scott altijd nog unparalleled blinkt - het discours, de monoloog en de dialoog, in onhollandsche onverstaanbare taalvormen gekleed, om de illusie - eigenlijk - te desillusioneren, het klanknabootsen en dartelen met rijm en maat, dat alles schijnt hier en daar voor het grootste en gewigtigste beginsel en roersel der romantiesche poëzij gehouden te worden, en menigeen zit dadelijk vast in den zadel van zijn rijk opgetoomd Muzenros, waar hij met deze ‘onderhoorigheden’ te velde trekt. Arme
poëzij, arme romantiesche poëzij, die niet meer kan geven dan deze - schoonheden van den derden en vierden rang. - Neen, wanneer bij het romantiesch gedicht, buiten de plastische kunst en kunstgreep, geen eigenlijk vast, bepaald, krachtig, alles beheerschend - idee - de Germanen zeggen: die leitende Idee - het eigenlijk normatieve en tevens bepalende beginsel te gronde ligt, dampt ook de romantiesche poëzij in klank, woord,
| |
| |
en gezochten taalvorm weg, en alleen de verbeelding zit op de bouwvallen te treuren, als Marius op die van Carthago De Idee alleen is de schepper van de ware poëzij. Zij schept wederkeerig vorm en omtrek, - zij is de psyche, de onsterfelijke. - Naar deze theorie, en wij zijn van hare waarheid diep overtuigd, verdient het romantiesch gedicht van den heer de Bull bijzondere aanbeveling. Hem zweefde een groot, heerlijk, verheven beeld voor den geest, nog voordat hij de pen opnam om hetzelve te doen leven en te bezielen; - hij wilde iets meer, iets beters, dan eindelooze beschrijvingen en tafereeltjes van personen en hunne kleeding en naar hun verschillend gelaat af te bootsen; hij verwachtte dat dit buitenwerk van zelfs zoude oprijzen, zoodra hij eerst regt doorgloeid was van de idee die hem gelukkig beheerschte, en als wij nu in zijn gedicht deze idee vinden, als echte Christelijke, onbekrompene liefde en verdraagzaamheid in den persoon van den wakkeren en zeldzamen pater Duifhuis, dan willen wij zijn gedicht nog eerder betitelen als een Evangeliesch-Romantiesch gedicht. - Wij vermeenen dat de blijkbare goedkeuring, waarmede hoorders en lezers dit Beeld der toekomst hebben ontvangen, nog meer gezocht moet worden in den geest en de strekking van het stuk, dan in de bewerking en den vorm. Onze tijd behoeft vooral dichters, die, zonder overdrijving, maar doortinteld van de Christelijke liefdevlam, het groote onvergelijkelijke woord, liefde tot God bovenal en tot den naaste als zichzelve op den voorgrond plaatsen, en dáár, dáár de kern, de kracht, den hefboom, den toets der kunst, der Christelijke dichtkunst vinden en handhaven. - Velen onzer meer bekende, bepaaldelijk Christelijke dichters, overschrijden juist hier de grenslijn der waarheid en van het kalme onderzoek. Zij maken hunne harpkoorden tot geeselkoorden om de veroordeelde en reddeloos verlorene maatschappij
te geeselen, of hechten zich aan bepaalde, onwrikbare leerstellige vormen, die de eigenaardige kleur van kerk of gemeente dragen, of ontnemen aan den mensch, als het beeld Gods, eerst alle overgebleven waarde, om later met meer kracht en nadruk en triomfgeschal hare herstelling te kunnen bezingen. - Deze overdrijving draagt, zooals alle overdrijvingen, haar oordeel met zich mede, en men erkent te spoedig, dat de anders zoo bekwame dichter, niet zoo zeer onder den invloed zijner hooge en vrijgeborene Muze, dan onder dien van een eens aangenomen kerkelijk stelsel heeft gezongen. - De heer de Bull kan zich in dit opzigt gerustelijk met zijne tijdgenooten meten. Wij vinden in hem den echt verdraagzamen, den warmen liberalen Christen telkens weder. Voor velen willigt te liberaal. Het naschrift bovenal (wij blijven nog een oogenblik bij het prozagedeelte vertoeven) eindigt met een terugslag op welbekende uitspraken van de vrijzinnige sprekers van der Hoeven en Opzoomer. Dáár wordt de vrijheid ‘de levenslucht der ziel genoemd,’ dáár wordt gesproken van ‘Jezus de Nazarener,’ de ‘Zoon van Maria,’ daar lezen wij deze welsprekende woorden: blz. 73: ‘Maar 't oor, verscheurd door de raauwe klanken opgaande uit den boezem der Maatschappij, zal zich eindelijk neigen om de hemelsche stem te hooren van Hem die liefde predikte als 't hoogste gebod, en die gekomen was om vrij te maken.’ Naar het oordeel van velen is dat voor onzen tijd te liberaal, te weinig dogmatiesch, te algemeen, niet bestemd, Bijbelsch-kerkelijk sterk gekleurd genoeg; men wil meer, dan liefde en vrijheid,
| |
| |
meer dan verdraagzaamheid en onderlinge toeneiging, men wil scherpe en in het oog loopende kerkelijke termen en vormen, afstand en dooding van alle eigene waarde - vernietiging van elk greintje overgebleven deugd - eerst algemeene afval, dan redding alleenlijk door Gods genade. Even alsof liefde en vrijheid, niet gepaard kunnen en moeten blijven met de zielverrukkende genade Gods in Christus!! Maar men wil niet zoo algemeen, gewoon, alledaagsch liberaal blijven, men moet zich voor de wereld legitimeren, als een welvoegelijke en der kerkbepaling onderworpen en geboeide orthodoxe; wie daartegen zondigt, behoort niet, zoo heet het, onder de eigenlijk genoemde Christelijke dichters, naar den eisch en den lust onzer dagen; hij behoort slechts bij vader Tollens in zijne Susanna van Oostdijk, bij den dichter de Bull in zijn Beeld der toekomst!! - Mogt het dezen laatsten vriend der waarheid en der liefde en der vrijheid gelukken, om op dat standpunt van Christelijke algemeene verdraagzaamheid te blijven; mogt hij zich te veel mensch, te veel dichter, te veel echt-Christen gevoelen, om, door overdrijving aan eene zekere bovendrijvende partij te willen behagen, wier goedkeuring en toejuiching de echte Muzenzoon evenmin verlangt, als hij ze zoekt! - Men verge ve ons deze uitboezeming! zij is hier echter niet overtollig.
Nog iets over den prozastijl van den heer de Bull, deze is over het algemeen te gezwollen, te beeldenrijk, daardoor minder echt proza, minder natuurlijk; dit maakt, na de lezing van het schoone gedicht, eenen onaangenamen indruk, men vergete niet, dat de gebonden en ongebonden stijl beide hunne bepaalde grenzen hebben, en alle transactie hier zeer gevaarlijk is; proza blijve proza, poëzij blijve poëzij.
Het dichtstuk is afgedeeld in zes tafereelen, die naauw zamenhangen, en eindigen met de gelukkige verbindtenis van twee gelieven, onder den invloeden het geleide van den wakkeren Duifhuis. Het godsdienstige beginsel komt telkens, zeer krachtig, en weldadig in deze zangen op den voorgrond, in het geschokt, bewogen en geslingerd gemoed van Adriaan, de diepgevoelige zoon, die jammert over den zielenmoord aan zijne moeder, en over den schavotmoord aan zijn vader gepleegd. Dat beeld is het krachtigste gehouden en ontwikkeld. Vader Duifhuis staat welligt eenigzins flaauw, nevens dit warme en levende beeld. - Maria, noch altijd getrouw aan het Katholieke geloof, ontvangt haar licht van de beide personen, die de dichter zoo natuurlijk schoon om haar heen groepeerde, en daardoor met een zeer klein personeel zeer veel dramatisch effekt verkreeg. De eerste zangen missen wel eenigzins dien gloed en indringende kracht, welke wij bovenal in den vijfden zang erkennen. Het beslissend oogenblik, waar de kettersche vader den zoon het afbeeldsel van vader Luther toont, en de ongelukkige moeder hen overvalt, is meesterlijk gegrepen, en herinnert ons aan de plastiesche kracht, welke Beets en van Lennep hier en daar in hunne romantiesche gedichten wisten te ontwikkelen; de geheele biecht van Adriaan aan Duifhuis in den vijfden zang, bevat zeer veel waarheid en gevoel, en is zulk eene lang voorttrillende jammerklagt uit eene felbewogen ziel, dat wij den wakkeren dichter geluk wenschen met deze schildering. Uitstekend is de opname van eene soort
| |
| |
van prediking des vromen paters, die echt onbesloten, ongeformuleerd, en ongeketend door kerk vormen, een schoonen klaagzang aanheft, waarbij het oorspronkelijke, in het naschrift afgedrukt, ten gronde ligt:
En och! of 't voorbeeld ons mocht baten!...
Maar ziet nog met wat bitterheid
De zonen van één vader haten,
"Waar hen verschil van meening scheidt!
Waar liefde woont, woont 's Heeren zegen -
En toch men bant haar allerwegen,
Werkt Christus geest en doelwit tegen,
Acht alles in den vorm gelegen,
Twist om den letter, en bereidt
Zijn haatren een gewisse zegen -
Hoe treurig-waar zijn deze regelen als een duurzaam motto aan den gevel der Christenkerk zelfs in de negentiende eeuw te beschouwen! Hoe hartelijk en vurig wenschen wij dat in onzen leeftijd, die zich zoo hoogmoedig verheft, en zoo vele nachtzijden vertoont, menige Duifhuis onder de predikers zijne dikwerf zeer beperkte, afgeslotene gemeente, tot eene echt Christelijke onbeslotene make! Wij zijn overtuigd, dat dit gedicht, alwaar het ware, goede en schoone elkaâr beurtelings ondersteunen, den open weg zal vinden tot menig hart en hoofd, en wij geven het aan onze lezers in de hand
Zoo zij er eens alomme vrede
En iedre steile muur geslecht!
Niet door des menschen hand gescheiden
Wat God bestemd heeft een te zijn;
Zoo moog der liefde zonneschijn,
Zich koestrend over de aard verbreiden!
Zoo buigen alle knieën neêr:
vrij in 't gelooven aan een heer.’
De oorspronkelijke, geniale platen van den bekwamen heer Rochussen behoeven onze aanbeveling evenmin, als de zeldzaam keurige en elegan te vorm van uitgave.
Spiritus Asper en Lenis.
|
|