ik moet de familie opzoeken van dien armen geleerde, die voor Philoë omkwam.
En hij pakte de laars zorgvuldig in zijn koffer, met het denkbeeld om die bij gelegenheid als herkenningsteeken te gebruiken.
Inmiddels maakte de op hout gegraveerde teekening van het monument een grooten opgang in Londen. Een verdienstelijk schilder, de heer John Lewing, vervaardigde zelfs naar aanleiding van die teekening eene schilderij, die nog in hetzelfde jaar op de nationale galerij van Charing-Cross werd ten toon gesteld. Op het doek ziet men den geleerden door een krokodil verslonden reiziger, naast zijne treurende laarzen. Het landschap is schoon van teekening en kleur.
Het slagtoffer der wetenschap raakte in het West-End zeer in de mode, ten gevolge der teekening, der schilderij en der biographische verhandeling, uitgesproken in Travel's meeting. Aan die verhandeling ontbrak alleen de naam des reizigers, doch de ontwikkeling der smarten, uitgestaan door den een of anderen rampzaligen geleerde, die door een monster gretig werd verslonden, kan niet missen allerbelangwekkendst te zijn.
De geheele geschiedenis, die oneindig meer onderhoudend was dan de geschiedenis van Italië door Botta, of welke andere geschiedenis het ook wezen moge, werd overal verspreid. Een afgevaardigde, de heer Parket, die er niet in het minst aan twijfelde of ieder reiziger, hetzij dan dood of levend, was een Engelschman, deed in het gemeente-huis het voorstel om een pensioen of jaarrente van 260 pond aan de weduwe van den ongelukkigen natuuronderzoeker toe te leggen.
Er kwamen twintig weduwen op, wier mannen allen voor Philoë door krokodillen waren verslonden.
Intusschen kwam ook de heer Daringle in Londen en ondersteunde eene bevallige weduwe met al het gezag van zijn naam. Deze weduwe verkreeg het pensioen en de heer Daringle trouwde haar, bij wijze van schadeloosstelling voor zijne reizen. Iedereen spekuleert heden ten dage.
Na voltrekking van het huwelijk, verlieten mijnheer en mevrouw Daringle Londen, even als alle Engelschen dit doen, die tot de jaren des onderscheids gekomen zijn. Zij kwamen te Parijs, en daar door de passage des Panoramas gaande, las mijnheer op een uithangbord de woorden: Mabb, bottier.
't Huis gekomen nam hij de laars en snelde naar den heer Mabb.
- Kunt ge mij ook bij geval zeggen, vroeg hij, wie de man is, die deze laars bij u heeft gekocht?
Mabb schudde het hoofd en zette een gezigt op als een laarzenmaker, die te veel voeten schoeit, om zich gelaatstrekken te kunnen herinneren. Evenwel nam hij de laars in handen, en de laag Egyptische slijk van de zool afkrabbende, las hij dit adres in kleine Duitsche letters door hemzelven geschreven: ‘Mijnheer Savinien Aubertin, straat Montmartre, No. 81.’
Daringle had als Engelschman zijn schuld betaald aan den spekulatiegeest, door het pensioen der valsche weduwe te huwen; maar nogtans was hij een man van eer en wilde hij zijn eerste edelmoedig voornemen niet laten varen.
Met statigen tred stapte hij naar de familie van den afgestorvene, straat Montmartre, No. 81, en vroeg den portier naar mijnheer Aubertin:
- Wien meent u? sprak de portier, er zijn tien Aubertins in de familie.
- En wonen die allen hier?
- Allen,.... uitgezonderd....
- Ik begrijp het, hernam Daringle en