| |
| |
| |
Mengelwerk.
De kunstkoopersdochter.
Voor het schoone huis van den koopman H. hielden onophoudelijk vigilantes en schoone equipages stil, ten einde de beminnelijke, galante en niet galante dames en heeren de breede stoep op te laten gaan, waar de opening was, die door den hoogen marmeren verlichten gang naar de feestzaal geleidde.
De eenige dochter des huizes, de jeugdige beminnelijke Marie, vierde haar achttienden verjaardag. Als eene der bevalligheden zweefde zij in haar wit garen kleedje door de bonte rijen van gelukwenschers en benijders; eene donkerroode roos in de zwarte vlecht, een vergeet-mij-niet voor de borst gestoken, maakten daarbij het eenigst sieraad uit, wat zeg ik, - haar eenigst sieraad? vergeet ik dan de schoone slanke gestalte, den blanken hals, de poezele armen, die door de dunne mouwen schemeren, en bovenal dat innemend, vriendelijk, hemelschoon gelaat? Neen, dit vergeet ik niet! maar zij had geen ander hulpmiddel of bijsieraad noodig, om hare schoonheid en bevalligheid te doen uitkomen. Was het wonder, dat zij den trots en den grootsten schat van haar vader, den rijken kunsthandelaar H., uitmaakte? Maar was zij daar ook niet trotsch op, en klopte dat jeugdige hart niet hooger door de bewustheid harer schoonheid en rijkdommen? Hierop durf ik vrij neen zeggen, en ik zoude haar niet als zoo beminnelijk hebben voorgesteld wanneer ook haar hart daar niet in deelde, wanneer ook die onschuld zich niet had teruggespiegeld in dat glinsterend bruin oog. De eenige aanmerking, die ik zou kunnen maken, is, dat zij vertroeteld was, en dat er geen wensch tot hiertoe bestaan had, die niet was voorkomen, of dien men niet trachtte te voorkomen. Zij was dus een kind der weelde en des geluks, en daarom werd geen enkele trek van droefenis of lijden op haar lief gelaat bespeurd; haar aanziende, vergat men vaak zijn eigen leed, omdat men zich nog kon spiegelen in een helderen en zuiveren stroom langs Edens hof.
- Mijnheer H., gij moest uwe dochter laten portretteren, zooals zij daar nu aan het gindsche venster staat, en half over de ballustrade leunt, om die kamperfoelie af te plukken, zeide de majoor.
En inderdaad, toen zij het rood damasten gordijn met den eenen arm omvatte, om een weinig vooroverbuigende, en het gelaat lagchende naar de zaal gekeerd, met de andere hand de bloem af te plukken, die zij aan het voor haar staande kleine meisje schonk, dat er haar om gevraagd scheen te hebben, kon men zijne oogen niet van haar afwenden, en allen waren het met den majoor eens, dat Marie geportretteerd moest worden.
| |
| |
- Marie! zeide de heer H., haar tot zich roepende, men wil, dat ik u zal laten portretteren, - gij moogt daartoe zelve den kunstenaar kiezen. Een vlugtig rood bedekte een oogenblik Maries gelaat, en zonder dat zij sprak, rustte haar oog op eenen jonkman van 26 of 27 jaren, wiens oog ook het hare zocht, maar zich weemoedig lagchend van haar wendde.
- Welnu - moet gij zoo lang zoeken, of wilt gij, dat ik de keuze doe? mij dunkt, Louis G. komt mij niet onwelkom voor.
- Louis, wilt gij mijn portretteur zijn? vroeg Marie, en de verwarring, waarin haar deze vraag bragt, verhoogde het inkarnaat op hare wangen, terwijl de jonge schilder eenige schreden naderde, en zoo wat van: veel eer, en met genoegen, stamelde. En wanneer wilt gij dat ik een begin make, jufvrouw Marie?
- Reeds morgen ben ik tot uwe dienst, mijnheer Louis! hernam zij, en lachte daarbij eenigzins schalk - dat zal eene ernstige zitting geven, naar ik meen te bemerken.
- Dat zal veel van de omstandigheid afhangen, of gij ernstig dan of - hij wilde zeggen, of gij zoo schalk er uit wilt zien als op dit oogenblik.
- O! neen, ik bid u, geen ernstig gezigt op het paneel, hernam de heer H., die door het druk gepraat der omstanders niet alles duidelijk gehoord had.
- Vrees niet, lieve papa! het zal geen ernstig gezigt, noch stijve houding worden, daar durf ik voor instaan.
Dit was dus afgehandeld; elk vond den inval van den majoor Z. charmant, en de heer H. noodigde allen op een soirée, zoodra de beeldtenis volkomen gelukt was, en dus ten toon kon worden gesteld, om de proef door te staan. De felicitatien waren afgeloopen, en behalve de heer H. en zijne dochter, bevond er zich niemand in de zaal, dan Louis G. de schilder.
- Gij blijft heden het middagmaal bij mij gebruiken, wij kunnen daarna over den prijs handelen.
- Zulks heeft tijd tot de aflevering geschied is, het is mij vóór dien tijd onmogelijk bepaling te maken, gij zijt kunstkenner en kunt het derhalve aan mij overlaten.
- Nu goed, maar ééne bepaling moet ik maken, namelijk, dat gij u mijn bijzijn getroosten moet, gedurende de ochtenden dat mijne dochter voor u zitten moet.
- Dan moet ik er van afzien, zeide de kunstenaar, ik was nimmer gewoon onder opzigt te schilderen; het komt mij voor als vertrouwt gij mij bij uwe jeugdige dochter niet, kom ons bezoeken, naar mijn werk zien, zoo dikwijls gij verkiest; maar werken kan ik niet dan vrij.
En in plaats van verstoord te zijn, bragt dit antwoord juist eene goede stemming voort bij den heer H. - Nu, ik vertrouw op uwe eer, zeide hij, gij behoeft niet voor stoornis te vreezen; de achterkamer die in den tuin uitziet zal met genoegzaam licht voorzien zijn, gij kunt die voor uwe schilderkamer houden.
Marie huppelde intusschen onder de dienstboden rond, hielp opbrengen en eenige stoelen teregt zetten, gaf bevelen en stak eene frissche roos in het hair, dewijl de eerste eenigzins verwelkt was, zonder dat haar een woord van het gehouden gesprek ontgaan was; vervolgens hing zij zich aan den arm haars vaders en trok hem met zich naar de eetkamer voort.
Marie had geene moeder meer; vóór twee jaren was zij gestorven en liet het zestienjarige meisje aan de zorg des vaders over. Er was niets aan hare opvoeding gespaard; zij zong, en speelde piano,
| |
| |
sprak talen, teekende meesterlijk en beoefende de schilderkunst in stilte. Hierin had zij door Louis G. onderrigt ontvangen bij eene harer vriendinnen, wier broeders deze kunst beoefenden. Zij had daarbij een talent aan den dag gelegd, dat somwijlen haren meester verbaasd deed staan; maar aan haren vader verhaalde zij niets; - misschien was zij bevreesd, dat deze bijeenkomsten gestaakt zouden worden, en meer dan zijzelve wist, beminde zij den zachten, schoonen Louis G.; ook hare vriendin nam deel in de lessen, die Louis slechts uit vriendschap aan haar gaf, en weldra waren het Marie's gelukkigste uren geworden, en welligt van Louis ook. Hij was niet wat men schoon en welgemaakt noemt, integendeel bij eene middelmatige gestalte en eenigzins zwakken ligchaamsbouw bezat hij niets, dat bij den eersten opslag indruk kon verwekken; maar men moest hem nader leeren kennen, om weggesleept te worden door die vriendelijke spraak en die doordringend zachte blaauwe oogen en die welgemaakte manieren, die den man van beschaving kenschetsten. Was het dan wonder, als hij zoo dikwijls zijn oog liet spiegelen in dat van Marie, en zij dien glans welgevallig aannam, dat er eene overeenkomst ontstond, die ook de harten naauwer tot elkaâr begon te trekken, en er eene innige liefde begon te ontkiemen, toen wij haar leerden kennen op haar achttiende jaar?
Maar boven verwachting hield de jonge kunstenaar zijn woord getrouw, en hoe dikwijls de vader ook mogt komen, om den vooruitgang te zien van een werk, dat met regt den naam van kunststuk zou verdienen, er was geene aanmerking te maken op den omgang van den kunstenaar en het voorwerp.
Maar wanneer wij hem des avonds op zijne eenvoudige kamer zagen zitten, in gepeins verdiept, en de zachte blaauwe oogen nu schitterend, dan dweepend of weemoedig naar den muur gerigt, waar hem slechts één voorwerp, het afbeeldsel van Maria H., zoozeer bezig hield, dat hij de eenvoudige spijze vaak vergat, en zich eindelijk op het leger wierp, en als hij zich dan hare weelde en rijkdom voor den geest riep en zijne eigene armoede aanschouwde, dan wierp hij zuchtend eenen blik naar buiten, naar den hoogen vonkelenden sterrenhemel en dacht: zoo onmogelijk ik u met mijne handen bereiken kan, is ook mijn geluk voor mij onbereikbaar.
En Marie, - zij zag vrolijk in de toekomst. Als zij in de vriendelijke vensterbank van haar slaapvertrek zat, na aan haren vader den nachtkus gebragt te hebben, onder den geur der bloemen, of daarna op haar wit behangen ledikant, van waar zij ook den sterrenhemel aanschouwen kon, dan dacht zij aan hare moeder, en bad voor haren vader, en voor - Louis.
Zoo was dan eindelijk het tijdstip daar, dat haar portret voor volmaakt gelijkend afgewerkt en onvergelijkelijk schoon uitgevoerd kon worden gehouden.
De jonge kunstenaar was opgewonden en gejaagd, toen hij liet zeggen, dat het portret voltooid was en hij het den heer H. wenschte aan te bieden.
Met onbeschrijfelijk welgevallen beschouwde de heer H. de schoone schilderij. Het was Marie in dezelfde houding, met dezelfde uitdrukking op het gelaat, de kamperfoelie afplukkende, maar nu niet om ze aan het voor haar staande kind te schenken, - voor haar stond, lagchend op haar ziende, de oude heer H., haar vader, en zij stak de bloem in
| |
| |
het knoopsgat van zijn rok. Dat was eene verrassing, die Marie zoowel als haren vader trof en hen nu deden begrijpen, waarom Louis eenige dagen de schilderij, voorgevende nog een en ander te moeten verbeteren, naar zijn atelier had laten halen.
- En nu zult gij mij toch den prijs wel willen zeggen? Gij hebt mijne verwachting verre overtroffen, en moogt dus een goeden eisch doen.
- Laat mij u daar alleen over onderhouden, zeide Louis - en de verlegenheid, waarmede hij dit stamelde, deed welligt Marie naar de waarheid gissen; want zij verwijderde zich snel.
- Belooning wil, noch mag ik het noemen, die ik van u begeer. Het zijn tot nog toe de gelukkigste uren mijns levens geweest, die ik in uw huis gesleten heb; maar welligt hebben ze mijn grootste ongeluk ten gevolge, want ik bemin Marie meer dan mijn leven. Ach dat zij slechts niets bezat en zoo arm ware als ikzelf, dan zoude ik met zulk een angstvalligheid niet voor u staan, maar ik zoude met vurige smeeking en gebeden bij u om hare hand aanhouden.
- Hoe, zeide de heer H., half verschrikt en verbaasd, hebt gij het geluk mijner dochter verwoest, en is dit het loon dat gij van mij begeert?
- O neen, haar geluk verwoestte ik niet; nog geen woord van liefde heb ik tot haar gesproken, slechts haren liefdevollen blik heb ik genoten en haar oog aanschouwd, dat niet anders dan wederliefde spreken kon. Hoe zoude ik het geluk verwoesten kunnen van het eenigste volmaakte, dat ik in Gods schepping vond? Daarom kom ik met een vrij geweten tot u, op uwe edelmoedigheid hopende, noem slechts den prijs dien ik betalen kan.
- Haar gelukkig te maken, zoo zij u bemint. Hadt gij haar van liefde gesproken, voor gij bij mij kwaamt, ik had u onverhoord henen gezonden, nu echter laat mij uw standvastigheid eenen diepen blik in uw hart slaan. Gij hebt u sterk getoond bij de vrijheid, die ik u geschonken heb, laat ons Marie roepen.
- Maar zij weet niets van alles wat ik u medegedeeld heb.
- Maar zij vermoedt het, daarvoor durf ik instaan, - en den bedremmelden kunstenaar latende staan, riep hij, het hoofd buiten de kamerdeur stekende, Marie!
Daar kwam Marie. Het purper op de wangen en de nedergeslagen blik getuigden, dat zij wel eenig vermoeden koesterde van hetgeen er was voorgevallen. Louis nam hare hand vast in de zijne, maar hij was niet in staat een woord uit te spreken. Twee groote tranen rolden langs zijne wangen op Maries handen; zij zag het en sloeg een snellen blik op haren vader, en deze zag haar aan bewogen en lagchend als op het schilderstuk. - Gij hebt mijne toestemming, zeide hij, en nu was Marie hare aandoening niet meer meester, zeeg aan Louis' borst en haar vader liet nu de geliefden aan zichzelven over, hij wist dat zij elkander beminden.
De soirée werd acht dagen later met grooten luister gevierd, en te gelijk het engagement van Marie H. en Louis G, tot groote verwondering en stof tot oordeelvellingen van al de aanwezigen, die echter met vriendelijken lach hun geluk en zegen wenschten.
Drie jaren later, toen de jonge vrouw en moeder met twee allerliefste kinderen bij haren echtgenoot aan de theetafel zat, en grootvader zijn oudste kleinkind op
| |
| |
de kniën zette en beschuitjes indoopte, werd hij door zijnen boekhouder uit de kamer geroepen, die er zeer ontsteld uitzag. Er moet wel iets bijzonders zijn voorgevallen, zeide de lieve Marie, zoudt gij, beste Louis! wel eens willen zien? Mijn hart klopt zoo onrustig. Deze voldeed aanstonds aan haar verzoek, doch bleef ook te lang naar haren zin uit. Zij belde de kindermeid, ook aan de voordeur werd met drift gescheld. Zij trad de kamer uit, ten einde zich naar het kantoor te begeven. De voordeur werd juist geopend en de doktor trad binnen.
Door onrust gedreven snelde Marie het kantoor binnen. Haar vader lag in flaauwte, Louis en de boekhouder wendden alle pogingen aan om hem tot zichzelven te brengen. Marie gaf een luiden gil - Louis! ach, zeg mij, wat is er gebeurd? - Maar ook Louis was niet in staat haar te antwoorden, hij zag ontsteld zijne gade aan; - de doktor onderzocht den ouden heer, en schreef eene sterke lating voor, zoodra de flaauwte was opgehouden.
Thans werd Marie langzaam en voorzigtig de reden ontdekt, het handelshuis, waar de geheele bezitting haars vaders op berustte, was door de onlangs plaats gehad hebbende onlusten in Frankrijk en Duitschland gesprongen, en de rijke H. was daardoor geheel arm geworden.
Meer bedaard, dan iemand der aanwezigen had verwacht, hoorde Marie het ongeluk aan. Dit troostte Louis en ook den ouden H. die weder geheel tot zichzelven was gekomen onuitsprekelijk, en zulks bragt ook de spoedige beterschap haars vaders te weeg.
- Wij zijn immers jong en gezond? mijn Louis is vlijtig, waarom zouden wij dan onder Gods zegen ongelukkig zijn? Wij vermijden alle verkwisting, verkoopen den onnoodigen overvloed, en laten de overtollige dienstboden vertrekken, en gij zult eens zien, hoe tevreden wij met eigen verdiend brood kunnen zijn, en er u, mijn beste vader! die altijd zoo goed en inschikkelijk waart, nog overvloedig van kunnen mededeelen.
En zij weende daarbij niet, maar zocht opgeruimd te schijnen, en legde zooveel beleid, liefde en vlijt aan den dag, dat Louis meende haar nog nimmer zoo bemind te hebben. Een half jaar later had men het schoone groote gebouw met eene kleine maar vrolijke woning verwisseld, alle loopende schulden afgedaan, en nog een som overgehouden, om in geval van nood te kunnen gebruiken. Maar spoedig moest dit tot een droevig einde gebruikt worden. De oude heer H. had den schok niet kunnen weêrstaan, en toen de winter voorbij was, beleefde hij den eersten zang des nachtegaals niet meer.
Een geruime tijd van den zomer verliep, eer Marie haar gewone opgeruimdheid terug ontvangen had. De innige liefde haars echtgenoots, die alles scheen ten offer te willen brengen om haar gelukkig te maken, de lieftalligheid harer kinderen wischten de tranen eindelijk af, en deden haar de herfstzon weêr vriendelijk begroeten.
Louis werkte onophoudelijk en onvermoeid door, en tot nog toe konden zij niet zeggen, dat het hun aan iets ontbroken had; maar de naderende winter met zijne vele behoeften stond voor de deur, en de schilder merkte, niet zonder grond, dat de veelvuldige onlusten ook op het penseel invloed hadden en er zooveel bestellingen niet meer gedaan werden. O! dat het Marie, de in weelde opgevoede, eens zoo vertroetelde dochter, de aangebeden gade en moeder, aan iets zou
| |
| |
moeten ontbreken, waar zij behoefte aan gevoelde, dat denkbeeld kostte Louis menigen stillen traan, en alleen, wanneer hij Marie's frissche wangen, haar onbewolkt voorhoofd en vriendelijken lach aanschouwde, vergat hij den angst des harten, - want dan zag hij haar ten minste nog gelukkig.
De naam van Louis G. was echter niet onbekend, - neen, beroemd geworden, meer dan hijzelf wist, hoewel menig kunstminnaar zijn atelier kwam bezoeken; hij was aan een nieuw stuk begonnen, den Heiland voorstellende terwijl Hij omringd door zijne discipelen de kinderkens zegent. Vermoeid bij het vallen van den avond zat hij zijn hoofd ondersteunende, terwijl de herfstzon het heerlijk aangevangen schilderstuk bescheen. Hij had intusschen niet bemerkt, dat er een vreemdeling achter hem stond, die opgetogen scheen over het waarlijk verheven kunststuk. Door eenige beweging des vreemdelings ontwaakte de schilder en stond op.
- Uw naam als kunstenaar voert mij tot u, om van uw beroemd penseel de portretten van mij en mijne gade te erlangen; ook wensch ik als eene proeve uwer kunst, indien het ten minste niet een ander toe behoort, dit stuk dat gij thans onder handen hebt, te bezitten. Gij hebt slechts den prijs te bepalen.
- Wanneer ik het naar uw genoegen heb afgewerkt, moet het acht duizend gulden kosten, en hij dacht te gelijk aan den zorgeloozen winter en zomer, die volgen konden.
Acht duizend gulden - herhaalde de vreemdeling - en hoe lang duurt het, eer alles voltooid is? Ik moet dit juist weten, of ik behoef uw kunststuk niet, noch uwe portretten, daar ik mij in deze plaats slechts kort kan ophouden.
- Heden over acht dagen zal het stuk gereed zijn, dan kunt gij over mij beschikken omtrent uwe portretten.
- Dan zult gij mij weder zien, antwoordde de vreemdeling, ik verlaat intusschen deze stad om mijne echtgenoote herwaarts te brengen.
De zevende dag was aangebroken, en ondanks de ongeloofelijkste vlijt en inspanning, was het Louis nog niet gelukt het volkomen af te werken; maar het moest ook volmaakt schoon en dus een kunststuk waardig geschat worden; daarom moest er naar zijn eigen oordeel ook geen enkele misstreep in bestaan, of aanmerking op kunnen gemaakt worden. Hij, de verheven Meester stond daar, de kinderkens tot zich roepende, al de majesteit en goddelijke zachtmoedigheid, de liefderijkste welwillendheid en het heilig welgevallen op het zien der onschuld, als die van het nieuwe paradijs, lag op zijn gelaat uitgedrukt, en het verheven goddelijke oog sleepte de ziel ongelooflijk verre van de aarde weg.
En al die kinderkopjes, ontbloot onder den blaauwen Palestijnschen hemel, geleken engeltjes, geschapen om de zaligheid zijner verschijning te gevoelen en deelachtig te worden, en die moeders met de hoop op het gelaat, dat die zegen hen tot grootheid zoude voeren en welligt tot magt en aanzien brengen, daar zij Hem nog niet kenden en niet wisten waarom Hij gezonden was, en de verwondering zijner Apostelen, die de zaligheid des hemels niet vermogten te begrijpen, omdat men aan die kinderkens gelijk moest zijn. - O, wie vermag het te beschrijven, hetgeen juist die kunst zoo schoon weet uit te drukken, op de ziel, die niet ongevoelig is - en toch was er
| |
| |
eene uitdrukking in, die niet instemde met des kunstenaars verheven denkbeeld en ontwerp. Het is het gelaat van het kind, dat het naaste bij den Heiland staat; dat was niet zoo als hij begeerde, niet die onschuld des harten, welke hij uit die oogjes wilde doen spreken en als de onschuld in den hemel moest zijn voorgesteld. Dat pijnigde hem, dan was het niet schoon, dan te onnatuurlijk verheven, dan niet kinderlijk genoeg, en reeds meer dan tien keeren had hij het veranderd en eindelijk geheel uitgeveegd.
Half moedeloos wierp hij het penseel van zich, het was reeds middag geworden, en het hoofd met de hand ondersteunende bleef hij treurig en peinzend zitten. Zoo hij niet slaagde, zoo zijn rustelooze arbeid onbeloond, neen - onbeantwoord bleef - en de gedachten aan Marie, zijne engelachtige, aangebeden Marie, deden hem onwetend de tranen over de wangen vallen.
En Marie? zij zat in hare kleine, maar toch sierlijke, nette woonkamer, haar jongste kind in slaap te wiegen, terwijl door de blanke vingeren de naald gleed, waar zij met innig welgevallen de kleedjes harer kinderen mede opknapte.
Thans sliep haar lieveling; zij drukte zachtkens een kus op de purperroode lipjes, en bewonderde de heerlijke onschuld, die op dat wezen verspreid lag. Zoo moet hem mijn Louis zien, dacht zij, ach, den geheelen dag zag ik hem slechts even: mijn beste! gij zult uwe gezondheid benadeelen bij zooveel inspanning. Zij wierp het naaiwerk weg, stond op en snelde naar zijn atelier. Voorzigtig opende zij de deur. Daar zat hij naar buiten te staren, terwijl de tranen over de wangen gleden.
Zij zeide niet: wat deert u? maar zij sloeg haren arm om hem, drukte hem innig aan hare borst en wischte half verwijtend zijne tranen af, er kussen voor in de plaats drukkende.
Gij spant u te veel in, mijn beste! in zoo vele dagen naauwelijks den voet in Gods vrije natuur te zetten zijt gij niet gewoon, en is allernadeeligst voor uw gestel; zie hoe vriendelijk de zon schijnt, hoe heerlijk Gods oog ons en uwen arbeid bestraalt, ga, en doe eene lange verfrisschende wandeling, gij zult als vernieuwd terugkeeren.
- En u, die evenveel behoefte daaraan hebt, alleen hier achterlaten! dan heb ik toch geen genoegen.
- Ik heb volstrekt geene behoefte, dan alleen uwe voldoening aan mijnen wensch; want het zal mij goed doen overtuigd te zijn, dat het uw hoofd verhelderen en vrolijker maken zal. En zij zette hem den hoed op de lokken, sloeg hem den mantel om en drong hem lagchend de deur uit. Nu kunt gij zeggen door uwe vrouw de deur te zijn uitgedreven, zeide zij; hij drukte haar aan zijne borst en dacht: welligt zullen mij andere denkbeelden bezielen.
Ik moet toch zien waarmede hij bezig is, zoo lang heb ik zijn werk niet komen bezigtigen; zoude hem dit ook zoo moedeloos gemaakt hebben? Zij plaatste zich voor den ezel, sloeg vol bewondering de handen in een, staarde verrukt op het verheven kunststuk, trotsch op den arbeid haars echtgenoots. Nog één kinderkopje liefelijk en schoon, zacht en verheven, schijnt het heerlijk werk te moeten voltooijen! hoe lang vatte mijne hand het penseel niet. O! daar moest mijn kleine Louis in uitgedrukt worden, als een der van den Verlosser gezegenden. Met dit denkbeeld bezield, opgewonden door aanschou- | |
| |
wen, weggesleept door kunstgevoel nam ze als in gedachten het penseel en schilderde trek voor trek haren lieveling op het paneel, en zijne hemelblaauwe oogen zagen tot den Alzegenaar op, en zijne lipjes half geopend schenen de woorden om heil te smeeken die de achter hem staande moeder het influisterde. Langen tijd was er mede verloopen, langer dan zij vermoeden kon, maar in hare geestdrift had zij ongelooflijk snel gewerkt en slechts eenige lokjes ontbraken er aan het hemelschoone kind - het portret haars lievelings. - - - Stil! daar hoorde zij den sleutel steken in de voordeur, en eer deze nog kon geopend worden, was zij reeds haar woonvertrek ingeslopen.
Inderdaad vond Louis zich verkwikt door de herfstlucht. Thans moest hij op nieuw beproeven of zijn arbeid wel gelukken zou, hij wierp hoed en mantel af en plaatste zich voor den ezel. De stralen der ondergaande zon beschenen het werk. Maar hoe! wie is er aan mijnen arbeid geweest? wie is hier binnengedrongen? heeft Marie iemand binnengezonden? zou zij de reden van mijn angst en vrees ontdekt hebben, dan is het mijn werk niet meer; want voorwaar de hand was kunstig en de gedachte grootsch die zulk een werk te voorschijn tooverde! een der beste partijen van het geheele schilderstuk! Doch hij sprong eensklaps op, - dat is mijn kleine Louis! zoude het mogelijk kunnen zijn! - hij rukte de deur open en trad de woonkamer binnen, maar niet met den gewonen zachten liefderijken oogopslag, maar driftig, half verstoord zei de hij: wien hebt gij in mijn atelier gebragt? dat meesterstuk heeft wel het geheel volmaakt; maar het is nu mijn arbeid niet meer, en morgen moet het afgeleverd worden.
- Maries oog glinsterde, zij stond op, ging voor haren echtgenoot staan, en zijne hand in de hare klemmende vroeg zij met een lief vrolijk lachje: zijn dan deze twee handen niet één, mijn Louis! vergeef het mij zoo ik die plaats bedorven heb.
- En gij zijt dan de schepster, dan heeft God zijnen engel in u tot mij gezonden, en heeft den zegen op mijnen arbeid gebragt, riep de verrukte kunstenaar uit, sloeg de oogen dankend naar boven, en sloot Marie vast in zijne armen. Toen nam hij de beide kinderen op zijne kniën, en nu eerst verhaalde hij alles wat wij weten.
Wij zouden hier kunnen eindigen; maar indien dit klein verhaal mijnen lezers eenig belang heeft ingeboezemd, dan zullen zij ook gaarne wenschen te weten hoe het is afgeloopen.
De achtduizend gulden werden door den rijken vreemdeling uitbetaald, de portretten welgelijkend en schoon afgewerkt. Louis G's roem was gevestigd, en twee maanden later kon het huis van den kassier haars vaders een gedeelte der gelden teruggeven.
Wie uwer doet nu nog de vraag, of Louis G. en Marie H. niet gelukkig en onbezorgd leven en gerust de toekomst tegengaan. Marie maakte kort daarop een paar zeer gelijkende afbeeldsels van hare twee zonen, waarboven het hare geplaatst werd, en Louis verheugde zich kort daarop in eene dochter, de moeder sprekend gelijkende.
suzanna maria b....
|
|