| |
| |
| |
Letterkunde.
Een tweetal jaarboekjes.
Holland en Aurora. (familiare brieven aan Carolina.)
Zoo meent ge dan, dat men hier op de wereld niets anders of beters te verrigten heeft, dan om uwe jaarboekjes, welke gij mij weder hebt overgezonden, te beoordeelen? Mij dunkt, gij moest reeds tevreden zijn met de lieve plaatjes, met de lieve verhaaltjes, met de lieve gedichtjes, met het lieve bandje, met al dat lieve, juist geschikt voor een lief aardig Evaatje, zoo als gij zijt. Maar gij wilt meer. Gij wilt, dat wij voor u nalezen, en ijken, of brandmerken. Gij wilt ons tot aangestelde schatters maken, die het mobilair en het personeel taxeeren, en dat weder jaar aan jaar. Caroline! Gij weet eigenlijk niet, wat gij begeert; want als wij nu genoodzaakt zijn, malgré nous même, om uwe illusiën te doen verdwijnen, om datgene niet zoo heel mooi te vinden, wat u buitengemeen behaagt, om onze levende heeren verhalers, dichters, en u met een af te vallen, en dus bijster tegen te vallen - wat hebt ge dan gewonnen? Het ware veel verstandiger geweest, als gij uwe jaarboekjes stil en ongedeerd op de theetafel of het boekenrekje hadt laten rusten, en mij het pak niet per spoorwagen hadt gestuurd, met uwen lieven, stouten brief. Gij weet echter, u kan ik moeijelijk iets weigeren. Gelukkig intusschen, dat ik hier met eene dame te doen heb, eene toegevende, leidzame jonkvrouw, die, wars van alle geleerdheid en omslagtigheid, korte toelichtingen wenscht. Als wij u eene behoorlijke uitgedijde recensie moesten leveren, eene recensie met vlag en wimpel, met aanhalingen en vergelijkingen, met zondenlijsten tegen maat en rijm, tegen logica en aesthetica, dan wierp ik de pen voor uwe voeten, en zoude u aanraden, om naar eenen gebaarden recensent ex professo, met een bril op den neus, en een barschen redacteur op de hielen, om te zien. Neem dus mijne korte, afgebrokene, wonderlijke glossen voor lief, en gelijk van Alphen zegt:
‘Vermaak er u meê!’
| |
I.
Van Lennep, bruinzwart Holland, lag boven op. Gij zijt nationaal, Caroline, en bemint ons provincialismus niet. Welkom dan, gouden en ook doffe Hollandsche maagd, met annexen-: de oude hoed op de speer, en de andere hand nog altijd ledig. We zullen er in verbeelding eenen nieuwen koning, een nieuw mi- | |
| |
nisterie, en eene nieuwe welvaart in leggen.
Proza. No. 1, de proza-locomotief. Brieven van en over den Helder, door een man, die ons wat om den tuin leidt met zijn gevonden portefeuille, maar die er toch, als competente regter, beter over oordeelen kan, dan wij, die den Helder meest uit de scheepstijdingen, volgens de couranten, kennen.
Maart 1814, September 1834, December 1847. De predikant, die hier beschrijft, toont ons, naar vader Stijl's voorgang, ‘de opkomst en bloei’ van ons vaderlandsch noorderpunt. Er komt ook eene les in voor dominés, hoe zij eigenlijk preken moeten. Eindelijk komt de dominé zelf op het Nut van 't Algemeen. Er is van alles in deze quasiportefeuille: waarheid, gevoel, feestdronk, concert, ook eene toegift philanthropie, pour la bonne bouche. Gij kunt het gerustelijk, zonder eenig gevaar voor uwe vrome ziel, lezen, Caroline.
Tegenvoeters van de Bull. Dat is andere kost. Een papa, die heel stijf is, en een zoontje dat vrij los is. Papa conservatief, zoontje extra-liberaal. Wij laten het aan uwe beoordeeling over, in hoeverre de keuze hier zeer gelukkig en navolgenswaardig is, om papa en zoon bepaaldelijk als tegenvoeters voor te stellen. Er zijn losse zoontjes genoeg; ook zwaar behoudende papaatjes, maar om de laatsten met opzet te persifferen, al geschiedt dit ook nog zoo geweldig, geforceerd aardig, dat is voor Hollandsche lezers, in van Lenneps Holland, maar half te huis.
Vijf brieven van den Raadpensionaris de Wit zijn voor u veel te geleerd. Gij begrijpt er niets van, het allerminst van de geleerde aanteekeningen. Maar deze bijdrage is voor den lezer-Adam gewigtig. Authentieke stukken uit de oude doos. Beschouw ze toch met wat meer respect, en neem dadelijk uw slag waar, en lees van Lenneps Vertelling van den heer, die zijn koffer kwijt was, met houtsneedjes tusschen den tekst! die u als uitlokken om te weten, wat er achter steekt, - en wat? Caroline! zeker niet zeer veel, een vrolijk, tragischcomische tour van den vriendelijken snapper, die op het papier zoo goed vertelt, als gij dit verlangen kunt. Gij zult hem beklagen, den armen hals, nu zonder koffer, dan zonder boeken, ook al de brieven, de kleedingstukken weg! O! ‘die alles ontknoopende koffer! want (zegt de ongeluksvogel) in dien koffer bevonden zich mijne beste kleeren, mijne dekoraties, en wat ik zoo verder had ingepakt, om mij bij die gelegenheid eens op zijn zondagsch te vertoonen.’ O! die guit, op zijn praatstoel! Zouden we niet denken, dat hij ons wil wijs maken, dat de dekoraties alleen bij het zondagsch pak behooren? Alsof iemand, die gedekoreerd, verbekoorlijkt is, alleen zondags zich legitimeert, als geïllustreerd lintjesman? Maar de schalk weet het wel beter: - hij geeft ons de Engelsche oudheidkundigen getrouw terug. O wee, als de geleerde heeren dat reisjournaal eens onder de oogen krijgen; en toch betreuren wij dien armen, natten, geplaagden reiziger, en al kunnen wij ook zoo heel veel belang niet stellen in dien omineusen koffer, die hier eigenlijk de stomme held is, en wat al te dikwerf wordt geëxtendeerd - wij zullen ons wel wachten, om den baas van het spel, dat is: den redacteur, tevens onzen vaderlandschen dichter, hard te vallen, en als ge u verstout, Caroline, om dat journaaltje minder aardig en pleizierig te vinden, zullen wij u bij den
rijks-advocaat aanklagen.
| |
| |
Nu eene Eva van Lennep, die ons beschrijft het uitreiken eener vlag bij het vertrek der haringbuizen van Enkhuizen. Wel geschreven, goed beschreven, naar de natuur ook te Enkhuizen afgeschreven. Uwe zuster, Caroline, weet de pen te hanteren, zoo als haar held Harder, de vlag. Dat Noord-Hollandsche genre-tafereeltje zult ge nog wel eens lezen; ik wenschte dat gij het gemaakt hadt.
En nu weêr naar de stad, naar de oude groote Vischmarkt te Amsterdam. In den heer Scheltema is de geest van Wagenaar gevaren. 't Is nu buiten allen twijfel, maar een Wagenaar der negentiende eeuw, die ons niet vervolgt en martelt met afschrikkende acten, maar met korte naauwkeurige plaatsbeschrijving. Voor de Amsterdammers, die, wegens het smakelijk zeebanket, groote sympathie voor alle vischmarkten hebben, is deze bijdrage mede geschikt; meer nog voor de oudheidkundigen, voor wie elke zeer naauwkeurige beschrijving van het eens zoo wereldberoemd ‘Amstelredamme’ gansch niet onverschillig is. Gij zult zien, Caroline, dat men zelfs een vischmarkt op het papier smakelijk kan maken.
Weder eene zuster - en wel de prima donna, Jufvr. Toussaint, ons beschrijvende de Haarlemsche Arria. Zekerlijk, ik mag 't niet voor u verzwijgen, is er eigenlijk niet de meeste geschiedkundige overeenkomst tusschen Mevrouw Paetus, geb. Arria, die zichzelve doorsteekt, ten gerieve voor en tot voorbeeld van haren man, en Mevrouw Kies; maar beide waren verbazend cordate dames, daar gij wel een voorbeeld aan mogt nemen. Zeer aanschouwelijk heeft de vrouw der negentiende eeuw de vrouw der zestiende voorgesteld, met haar gewoon talent. Het korte verhaal staat daar in een fikschen, mannelijken stijl, en als wij de Alkmaarsche schrijfster dus met hare eigene woorden mogen parodiëren, schrijven wij dezen regel af:
Burgemeester Kies was recht gepartuurt. alzoo:
Jac. van Lennep was hier met Mejufvr. Toussaint recht gepartuurt, in zijn proza-Holland!
Nu weêr begonnen, Caroline, vivant de dichters!
Tollens, Het Vaderland. Te regt voorop. De oude flinke Nederlandsche toon, een voortreffelijke toast. Leer het van buiten, en velen met u.
V. d. Bergh liet den Kogel van Wezel melodisch gonzen. Eene historische hymne aan de Voorzienigheid. Dergelijke uitstekende geschiedkundige vingerwijzing uit den hemel luidt altijd schoon, en v.d. Bergh is daar een prediker, op zijn welgetuigd Muzenpaard.
Génestet maakt berijmde spreekwoorden, à la van Zeggelen. Waarlijk heel lief om te lezen; kort en krachtig. Schrijf het maar op muren, op koetsen en op albumblaadjes, en op alle schrijfboeken en leijen, en waar gij kunt:
Maar geen kist vol ridderstarren
Maakt van vijf-en-twintig narren
Ooit één knap, verstandig man.
Maar, vraag ik u, heeft de heer poëet Génestet, toen hij deze drie omineuse regels schreef, dan vergeten, dat hij nog in Holland, voor Holland schreef, waar de Haagsche kisten, vol zijnde, nog altijd omgekeerd worden? Zekerlijk, deze drie booze regels zijn alles behalve een spreekwoord!
Hofdijk heeft een Balling gevonden, niet weinig romantisch. Het einde is aandoenlijk.
| |
| |
Van Lennep's eik moest hem, dunkt mij, den dank verwerven van alle vaders en papa's, vooral als ze zoontjes hebben, zoo als de Bull die in zijn Tegenvoeters produceerde.
Ten Kates Kustlichtstoker, in edelen stijl, elegisch, een lange, treurige, harmonische zucht, te Marken welligt gehoord, en teruggegeven in kostelijke poëzij.
's Konings intogt - van Wijsman - hebben alle menschen, zouden wij schier zeggen, immers gezien? Alles jubelt, ten minste in het lied. Wij kunnen het niet beletten, maar vinden de poëtische vlugt wat al te kras, en te vernederend, als er gedrukt staat:
o, Heb het lief, het Volk dat u behoort?
Caroline! ik meen dat wij evenzoo goed lezen mogen:
De vorst die aan het volk behoort.
Intusschen is het zoo altijd in de mode, en als gij het zeer wel gemeend koningsvers leest, zult ge nog wel eens denken aan dien drukken dag, aan de toiletten, welligt aan de illuminatie, aan de guirlandes:
Hier schenkt de Lente frisch gebloemt'!
De Bull's Meditatie bij een Huizer boer is - gepenseeld. - 't Is beter om den stevigen kerel zóó beschreven te zien, dan om hem langs de straten en wegen tehooren schreeuwen, dan is alle poëzij weg.
Génestet gedenkt nog eens aan den kwakkentijd - 't Latijnsche school - een welluidende, poëtische grap - pas op, man, dat ge niet reeds nu met den grooten hoop begint te jeremiadiëeren, 't is u nog te vroeg:
't Is alles leugen, kunst of kool -
Zing u eerst een paar dozijn jaren heesch en schor, en begin dan op rijm te zuchten en te kermen, nu liefst nog niet; daar zijt ge te jolig voor.
Brester blijft nog altijd op het ijs, dat hij en wij met hem maar niet te koud worden, hij ga nu ook eens weêr op het land, onder de bloemen, en binde de poëtische schaatsen af. - Wij gelooven dat dit vers, als er drie vierden van de koupletten in eene opene bijt waren gevallen, niet minder aangenaam zoude geweest zijn - welligt beter - die ijsvrijaadje moet eens weêr van de geveegde en bekraste almanakkenbaan af.
Schimmels Beatrix is ware, echte poëzij. Moeder en kind hier nevens elkaâr. Ook eene wereldsche, middeleeuwsche mater dolorosa. Zulke gedichten verstaat, gevoelt en waardeert ge; ik weet het, daar legt gij uw fijn bewerkte souvenir of jusqu'ici bij, Caroline.
Withuys bezingt Bart en Elsje allerliefst - wie durft ook anders zeggen? - 't Is fatsoenlijke, welluidende boerentaal; hier is waarheid uit het leven; maar het stukje moet goed voorgelezen worden, anders maakt het geen effekt.
Van Zeggelen's Huisvrienden! Wij hebben u lief gekregen, een diepe toon van het hart, voor ieder verstaanbaar, ook voor ons, die er geene honden op na houden, maar zulke dieren, vooral zulke gemoedelijke dichters - respecteren.
De Korte Kronijk. - Ja, lieve juffer! dat is u weêr te hoog, te symbolisch, ik zal het u eens komen uitleggen. - Gij moet eerst wat politiek leeren. Gij moet weten dat een schrijver du jour, die mede au jour gezet is, niet bang is om de ministers te laten blozen, en verbazend ingewikkeld grappig kan zijn, al geldt het koningen en kiezers; - maar weet ge ook, wat dat beeldje ter regterzijde van Demokriet (die leelijke lagchebek) beduidt, die uit den ledigen buidel mede een ridderkruis schudt? Is het eene glosse op de kist vol dekoraties, die in Engeland zoek was geraakt?
En hiermede Holland, à revoir.
| |
| |
Gij, Caroline, bewaar het boekje maar netjes, en houd in uw boekenkastje wat plaats open voor de volgende Hollanden, en neem het lieve boekje nu maar terug.
| |
II.
Onze Haarlemsche Dame Blanche, in Oostenrijksch militair kostuum, ligt voor de hand. Prinses Aurora kampt weder den strijd met uw Holland en Vergeet mij niet, en gij zult, wat het mobilair betreft (de plaatjes) wel bekennen, dat hier alle lof moet gegeven worden. - Maar dit verwacht men van den Haarlemschen uitgever, die smaak met kunst vereenigt, en er zich bij het einde des jaars, dit hopen wij, niet kwalijk bij bevindt - wat zijne kas betreft. - Wij zullen de hagelwitte priesterlijke Aurora, met haar gouden stool aan, jaarlijks gaarne zien, en al wilden wij het niet, zij zoude toch komen.
Ongebonden deel - proza. - Luchtspiegelingen, eene historische schets, door eene bekwame schrijfster - niet en wel bekend - eene biografie van een Zweedsch scheikundige - almede een ongelukskind gedurende de eerste levensstations, om later als gelukskind te herleven. - Vergelijk, omdat we toch in het noorderdeel van Europa zijn - Andersen. Er is in dit stuk een breed leven, de auteur was met haren held ingenomen, en bleef onder de inspiratie voor den almanak historiëel; er ligt iets weldadigs in deze schets. Het opschrift is, zoo als dit meer gaat, zeer ver gezocht, men trachte toch daardoor geen effect te maken, als het, zoo als hier, niet noodig is.
De schoone onbekende van den Mastlandschen ethnograaf (van Koetsveld) zal u, vermoed ik, eene aangename bekende blijven. Gij zult Adèle met alle mogelijke belangstelling volgen in de achterbuurt, en u, Caroline! niet al te zeer ergeren, als ge de feeksen en heksen onder uw schoon geslacht, in eene zeker voor u ongekende waarheid aanschouwt, en u bedroeft, hoewel ge altijd wel vooruitziet, dat de schoone, miskende, onbekende er toch weder goed zal afkomen. - Weinige auteurs weten de ontknooping tot op de drie of vier laatste blaadjes uit te stellen. Zij beginnen reeds in den beginne daarmede, en kunnen ons niet laten wachten, zoo ongeduldig zijn ze. Gij zult dit verhaal, waar de kunst van den beschrijver en het gevoel van den menschenvriend hand aan hand gaan, met groot genoegen herlezen.
Vreemd en verwonderlijk zijn 's menschen gangen, denken wij beide, als de heer Kneppelhout ons uitnoodigt om den Baron von Hagen van Tolhoeve te volgen, als hij op zijne reize geen pliezier heeft. Waarschijnlijk zal deze overgeestige schets van eenen adellijken papa met eenige zeer weinig beduidende dochters en eene zeer alledaagsche verliefde pupil aan menigeen ook niet veel pliezier doen. De Leidsche studenten, die op reis zich kapitaal onfatsoenlijk aanstellen, met een verfpot loopen, en den naam van den geplaagden papa overal op schilderen; - de verliefde jonge heer, die tamelijk flaauw en flets op het papier staat, tusschen de jongelui die altijd een ui maken; de allerfrappantste nonsens-ontknooping, die geheel in de pen blijft, dat alles moge nu een voortreffelijk nieuw genre heeten, en zeer amusant zijn - wij blijven er bij, de goede smaak der talrijke begunstigers uwer Aurora zal er zich met een herhaald schouderophalen afmaken, en welligt tot het vermoeden komen, dat de heer Kneppelhout in zijn baron von Hagen, die geen pliezier heeft, toch zelf meer plie- | |
| |
zier heeft gehad, dan de meer solide lezers van het jaarboekje in een en ander pliezier zullen kunnen vinden.
Zoudt gij mej. Toussaint in eene nieuwe Aurora vruchteloos zoeken? Zij is er weder, en voert u eene beroemde vrouw te gemoet, en wel de oude vaderlandsche Muze van Schuurmans, of zooals gij zegt, Anna-Maria Schuurmans. Het zoude der geleerde Anna-Maria niet ongevallig zijn, als zij het wist, op die wijze geintroduceerd te worden in de fashionable wereld. Wat deze herinnering aan u herinnert, vraagt ge? Een bezoek van jufvr. Schuurmans, zoo heet ze ook al, bij den burgemeester Koenraad van Beuningen, een gesprek over de godsdienst, over la Badie, zijne leer, toelichting zijner leer en eindelijk eene soort van ‘eereherstelling’ der geleerde en beroemde vrouw, daarom is deze schets keurig bewerkt, wat den vorm betreft, interessant en aanlokkend; maar tevens bedenkelijk, en slechts met de noodige omzigtigheid te lezen en te beamen. Gij ziet mij verwonderd aan, Caroline! wegens dit schijnbaar hard oordeel; maar gij zult toch niet wenschen, dat ik, alleenlijk omdat de naam van onze talentvolle schrijfster aan het hoofd dezer herinnering staat, haar en u, die mijne brutaliteit gansch niet mooi vindt, onvoorwaardelijk toestemme? De leerstellingen van Jean la Badie, hoe sterk ook eens toegejuicht door eene vrij groote menigte onzer landgenooten in Zeeland, Utrecht en Amsterdam, worden waarlijk door het aannemen van de bejaarde Schuurmans, en de poëtische voorstelling van mej. Toussaint geen hair beter of - Christelijker. Men kent meer voorbeelden van mannen en vrouwen, ook uit den lateren en laatsten tijd, die in het bezit van geleerdheid, kunde en talent, teregt gevierd door tijden landgenooten, tot zeer gevaarlijke en verwerpelijke overdrijving in godsdienstige zaken oversloegen, en eindelijk het spoor geheelenal bijster raakten; want de geleerdheid, de wetenschap is geen veilig schild tegen het aandruischend geweld der dweepzucht, - misschien dat het zoet vergif gemakkelijker in rijk
gevulde, en bovenal in poëtische hersenen wordt opgenomen. - Jean la Badie, die als Jezuïet in Frankrijk eene zeer dubbelzinnige rol speelde, wiens geestelijke invloed en hevige welsprekendheid mannen, en bovenal vrouwen aan zich verbond, staat voor het oog van den geschiedvorscher in een geheel ander licht, dan gij hem vindt in de Eukleria van Schuurmans, of op deze weinige bladen in de Aurora. Als wij niet eens geloof slaan aan zekere hoogst ergerlijke gebeurtenis, door Pierre Bayle overgenomen, waar de biechtvader zeer, zeer vleeschelijk gezind was, als wij zijnen levensbeschrijving niet eens willen hooren, die ons in dezer voege voorlicht: ‘Maar men wil, dat hij met den geest begonnen zijnde, naderhand, gelijk niet dan te dikwijls gebeurt, met het vleesch eindigde, en dat hij, om het openbaar worden van eenen minnehandel, in welken hij in een vrouwenklooster was ingewikkeld, genoodzaakt werd elders een goed heenkomen te zoeken. Hij verkoos daartoe het Port-royal, doch bleef er niet lang, dewijl de Eenzaamheids-zoekers, welke aldaar woonden, te scherpziende waren om zich te laten misleiden,’ - (Levensbeschrijving van eenige Nederl. mannen en vrouwen, 4e. deel), - ook dan mogen de contemporains van den dweeper, vooral de Utrechtsche predikers, toch wel eenigzins in deze zaak gehoord worden, de leerstellingen van den ex-Jezuïet, later sektaris, later vlugteling dragen den onmiskenbaren stempel van een overdreven,
| |
| |
zielontzenuwend mysticismus, eene aan de Christelijke kerkgeschiedenis zoo welbekende afsterving der wereld, en dooding des vleesches, waarmede in den regel bij zekere meer bloedrijke gestellen eene zeer bepaalde opwekking van zekere vleeschelijke lusten zeer wel gepaard scheen te kunnen gaan. - Als ik u verzeker, Caroline! dat de vriend van jufvr. Schuurmans alle moeite deed om met de befaamde A. Bourignon in meer overeenstemmende geestelijke aanraking te komen, als ik u een blik mogt doen werpen in een klein boek van J. Borstius, over het dansen en kussen der Labadisten, gij zoudet, vermoed ik, spoedig het sieraad van uw geslacht diep beklagen, dat zich, in dompigen godsdienstzin, aan eenen voorganger had aangesloten, wiens bedenkelijke, meer dan steil-regtzinnige leer, door den deskundigen beoordeelaar reeds voor lang in hare overdrijving is gekend. Daarom deed het ons leed, dat van deze zijde mejufvrouw Schuurmans door mejufvrouw Toussaint eene ‘eereherstelling’ moest ontvangen in de Aurora. Het kan zijn, dat de bekwame levende schrijfster, òf partijdig voorgelicht, òf ongelukkig geheel vooringenomen met de Eukleria van hare wereldberoemde zuster, zich heeft laten misleiden, en uit meewarigheid eene soort van apologie voor haar heeft willen leveren; maar de waarheid, die zich aan geene individuëele opvatting bekreunt, en met de historische fakkel in de handen, op elke dichterlijke voorstelling ook dikwerf even meewarig nederziet, laat zich hare regten niet ontnemen. Het schijnt inderdaad, het kan ook alleenlijk schijn zijn, dat mejufvrouw Toussaint de beklagenswaardige, afgedwaalde Anna Maria Schuurmans, als eene werkelijk verlichte, bekeerde, en met den hemel vereenigde, vrome boetvaardige heeft meenen te ontmoeten bij hare historische studiën. In dat geval zouden velen, die de talenten van mejufvrouw Toussaint hoog schatten, ook haar moeten beklagen,
en opregtelijk wenschen, dat zij van het inwendig en levend Christendom, zoo als Jean la Badie dit leerde en verspreidde, en praktisch heeft aanbevolen, eene meer juiste kennis verkreeg, en door vergelijking met het eenige levende Woord Gods, dat standpunt van onpartijdige beoordeeling in godsdienstige zaken bereikte, 't welk wij haar en ons allen hartelijk toewenschen. - Caroline! als ge geene vrouw waart, en dus ook op deze besprokene punten zoo ligtelijk te misleiden zijt, ik had hier zooveel niet geschreven over deze herinnering aan eene beroemde vrouw in een jaarboekje. Welligt zult gij er mij later voor danken - en nu weder:
Leve de poëzij!
Aurora's stralenkrans gaat op in Schimmels Hasselaar; 't is een klein, maar uitmuntend heldengedicht, opgewassen op Haarlems bodem; want dáár was de dichter in den geest, toen hij nevens Hasselaar tegenover het Spaansche vuur stond. Er is zoo veel aanschouwing, leven, kracht in dit gedicht, dat wij het waarlijk lief krijgen, en niet minder, dan vader Tollens' de Tevredenheid een handvol bloemen toewerpen; daar is wel niemand, die niet gereed zoude zijn, om den grijzen zanger de hand te drukken; de fiksche, eenvoudige zanger, die niet jaagt en hijgt en rent en bedelt naar vreemde vormen en taalvormen, die zijn Hollandsch nog zuiver Hollandsch heeft gehouden, zijn reine eenvoudige ziel ons in elk vers teruggeeft. Wat zouden onze jeugdige puik-dichters, als ze niet honderdmaal meer genie dan vader Tollens
| |
| |
bezaten, zoo als zij wel weten, 't spreekt van zelfs, veel van hem kunnen leeren!
Als van Zeggelen in de meisjeswereld blikt, en ons een kind van achttien jaren voorstelt, zouden we bijna gelooven, dat hijzelf, naar de leer van Pythagoras, met zijne poëtische ziel - een meisje is geweest. Alle meisjes zullen met dit allerkeurigst versje hoog loopen, en al zeggen ze het niet luide, toch denken: ‘'t is waar, 't is beelderig, 't is even lief als stout,’ en gij immers ook, Caroline?
Fiksch gegrepen, heer de Génestet, uw Heereboer, zoo als hij is, of ten minste kan zijn. Zoo zoude vader Poot, als hij meer natuurlijk en minder akelig mythologisch gezongen had, u hebben voorgezongen; ja 't is zoo:
Wij sukklen en wij kugchen hier:
Dat ginds uw jonkheid bloeije en tier',
Word stevig, bruin en rond.
Wij wenschen die heilbede allen toe, vooral in dezen naren winter.
J.P. Heije meent het zoo goed, als iemand het meenen kan, met het onderwijs, de Onderwijzers-genootschappen, en den zang, blijkens zijne zangen, die den edelachtbaren stand der onderwijzers in Noord-Holland zeer vereeren. Bovenal wenschen wij met den voor den zang en de zangerige poëzij werkzamen landgenoot, dat de ‘bouwliên,’ naar onze overzeesche bezittingen zullen gezonden worden, en men in het nog altijd omneveld Indië Europa's vriendelijk licht moge zien, en daar eindelijk door verwarmd worden; want dat wordt tijd.
Wijsmans poëtische beroepsbrief is een regt lief stuk voor jonge predikers, proponenten en aspirant-proponenten - zóó moesten zij zijn, de heilverkondigers - en als ge, Caroline ('t is mogelijk) een dominé tot waardig echtgenoot zult verkrijgen, kom ik u op uwe bruiloft, en later in de pastorij, dit ernstig en weldadig vers voorlezen.
De visscher van Zandvoort moest door den dichter uit 's Hage een nieuw leven ontvangen, hij staat daar in het vers beter dan op het plaatje, waar man en dier niet zoo heel mooi zijn uitgevallen. Echte, gevoelige taal van eenen grijsaard, er ligt echte humaniteit in deze alleenspraak, en als de hond had kunnen antwoorden, het ware diep gevoelde vriendentoon geweest.
Michal, door Dorbeck, een waardig, edel Bijbelsch tafereel, eene schoone Oud-Testamentelijke gravure in moderne lijst, vrome Caroline! Gij legt er ook een souvenirtje bij.
De heer Mr. Engelen geeft aan Mina Minnedichtjens, en zingt en biedt aan, en klaagt 20 jaren later, dat het nu - mis is. - Zoo gaat het meer, gelukkig dat de ‘vriendschap,’ bleef. Wij hopen toch dat de heer Engelen het hier beneden zoo kwaad niet heeft, als hij ons, somber gestemd, voorzingt, anders wenschen wij dat het eens beter worde.
Aan den wind, dat is, de wind als orkaan, samoun, of lentezucht, zingt de heer Prins. Een forsch gedicht, waarin het, zooals het behoort, waait, stormt en klatert, maar in treffelijk poëtisch gewaad. Aeolus moge zijnen dichter danken voor deze gave, en blaze hem voortaan alle onheilen van het hoofd.
Vroeg gestorven - en zacht Christelijk gezongen, eer men nog gestorven is, dat is betamelijk; de heer Gewin heeft een vroom, gemoedelijk vers geleverd.
Bresters uitlegging van een Spaansch spreekwoord, zullen we voor een aardig modern Catsiaantje houden, een stukje uit de latere Hollandsche binnenvertrek- | |
| |
ken-school. - Het slot klapt en voldoet.
Als ten Kate een Zang des Tijds aanheft, verwachten wij kracht, klagt, toonenmagt, eindelijk eene boetrede, en dan weder licht; maar men kan ook overdrijven. Mogt de rijk begaafde zanger het juiste midden in godsdienst en poëzij weten te bewaren, soms niet te veel toegeven aan eene al te sombere wereld- en menschenbeschouwing, die wel heerlijke verzen, maar niet altijd kalme waarheid bevat.
Het Amsterdamsche paleis lokt den dichter de Bull uit, om een breed Bijschrift te vervaardigen - ja het is maar al te waar; er is veel gezien, gehoord en waargenomen in dat prachtig gebouw, eens een raadhuis, nu zoo iets of wat een koningslogement. Dit Amsterdamsch gedicht is vurig en waar, een weemoedvolle zucht, waaraan we dikwerf zullen denken, als wij den ouden midden-dam passeren.
Van Lenneps Zeemansliedtjens. - Caroline! wij hebben ze ons door neef Barend, tweede stuurman op een Oost-Indiënvaarder, die mij juist bezocht toen ik uw almanakken-pakket ontving, laten voorlezen. - Hij kon er zich niet mede vereenigen: het zijn (zoo sprak hij) patente mooije verzen en rijmen, maar als wij, zeerobben, zoo wat maakten, zoude het anders klinken - te drommel! die landkrabben weten er niet van. Ja, wij zijn hier soms op het dek zoo makkelijk gelegen, 't mogt wat! jongens maat! als de Noordwester uitschiet en de boel naar beneden - valt - (neef Barend gebruikte een ander woord) dan ziet het er Spaansch uit; maar de zeeman is ook geen dichter, en ook omgekeerd de dichter geen zeeman. - Wij houden, als landkrabben, deze liedtjens voor zeer lief, en niet ieder zal het den heer van Lennep nadoen - al staat hij ook op vasten wal.
Van den Bergh's breed bijschrift bij de portretten van twee Koningskinderen, is rijk aan waarheid en warm gevoel. - God lof! dat hier geen huichelende vleitaal wordt gehoord; dat de fiere Muzenman niet stond te buigen, en weder te buigen, en altijd te buigen tegenover de twee prinsen, toch ook slechts knapen, en waar hen toespreekt, met een ernstig, waardig, weemoedig en vaderlandsch gevoel; ja, wij bidden mede, dat de kroon, onder Gods zegen, op waardige hoofden van vader op zoon moge afdalen. Wij wenschen met een warm vaderlandsch hart, dat de naamdrager van Maurits hem evenare - in krijgskracht - wel te verstaan, als dit noodig zij; maar niet als de half Synodale Maurits van 1618 en 1619, en evenmin als die Maurits, wiens naam al te huiveringwekkend met dien van Oldenbarneveld is zamengevlochten. - Gij verstaat ons, wakkere van den Bergh, anders plaats u op het Binnenhof, zie eens omhoog naar dien ouden, Gothischen gevel, daar - en dan eens weêr terug, naar dat kleine, al te wel bekende venster, ter zijde van die lage poort. - Moge uw schoon vers eens waarheid worden! - 't is nu nog slechts - voorspelling - en verdichting.
De boetvaardige bij 't kruis, door Beets, eene aangrijpende, welluidende klagt, waarbij de volstrekte voldoenings-theologie aan het einde, hier zeer gepast, wordt opgenomen, en niet wel kon gemist worden. Het gedicht is zeer schoon.
Hofdijk's Moedervloek, is weder positief romantiesch. Maar lijkgeur ademt niet uit iemands mond, de lijken geuren niet: het vers en de toren vallen beide zwaar naar beneden.
Wij erkennen in Withuys Bij het
| |
| |
woeden der Cholera, onzen bekwamen dichter. Hoe geheel anders bezong Ten Kate den Engel des verderfs! Onderwerping, geloof berusting bezielen dit lied, het is echte christelijke poëzij, waaraan alle gezochte overdrijving vreemd blijft; dat doet den bekwamen dichter veel eer aan, en lokke uit ter navolging.
De Bull's Legende van den Drachenfels behoudt altijd het waas van jeugdige kracht, een echt plastisch gedicht, waar de ontknooping, door de legende geleverd, voor den dichter uiterst gewenscht is. Welligt is het gedicht in vroegeren vorm meer breed uitgewerkt geweest, nu, meer krachtig in elkaâr gewerkt, heeft het zekerlijk aan innerlijke waarde gewonnen.
Van der Star bevaart alweder de Zee, zoo als van den Bergh eens voor hem, en anderen; nieuwe ontdekkingen zijn hier wel niet zeer veel. 't Behoeft ook niet. Nu en dan knelt aan den varensgast het booze en lastige rijm nog een weinig. 't Zal wel beter worden:
Zie, de zee verheft haar baren,
met een ziedend schuim gekuifd,
Reeds naar 't zwerk met minder woede,
dat als van den hemel schuift.
Die leelijke golf-kuif; want anders ware zwerk-geschuif wel achterwege gebleven. Maar dit neemt niet weg, dat er toch leven en woeling genoeg in dit zeestukje is.
Mr. I. Da Costa besluit uwe Aurora met eene Portugesche legende. Don Sebastiaan, die, gesneuveld, toch blijft leven en eens weder zal keeren. - Een welluidend, tamelijk breed gedicht, waar het referein ‘wee, wee!’ een zeer gepast effekt maakt, en de Ballade- of Legendetoon dichterlijk is volgehouden, anders liet het zich niet van den vaardigen Muzenzoon verwachten. De diepe zin der ‘sage’ wordt in de slot-koupletten opgevat, als: ‘aller volken voorgevoel, van Eén, die komen zal,’ ‘de mensch geworden zoon.’ - De sprong is zeker stout genoeg, van den geheimzinnigen Don Sebastiaan op - den Éénigen Heer en Meester. In hoeverre deze koene en onverwachte wending aan den eigenaardigen eisch, aan de eenvoudigheid der Legende voldoet, zullen wij niet beslissen: zekerlijk de heer Da Costa gevoelde, dat het geschiedkundig nevenbeeld van het ‘suffend Portugal,’ door een Christelijken Apologeet moest opgewerkt worden - gereleveerd - geïnsinueerd - gecondensëerd - interessant gemaakt.
Ziedaar, Caroline! eene korte, onvolledige opgave van al wat u de twee sierlijke vijftigers, de bruine en de witte, aanbieden. Gij zult dadelijk bekennen, dat ik mij getrouw hield aan mijn woord, en u met geene uitgerekte, op stelten loopende recensie heb gekweld. Gij weet, dat ik mij met die gouddraad-trekkers-methode niet vereenigen kan. Intusschen, gij hebt mij nog meer gezonden, en als het u naar den zin is, nemen wij later het restant onder handen. Welligt heb ik u reeds te veel opgedischt, eene bonte tooverlantarenverschijning; daarom voor heden genoeg.
Zijt nu eindelijk minzaam gegroet van
Uw vriend,
phylax.
|
|