gezet in oud Hollandsch, wat onbeschaamdheid en schurkachtigheid op, ten minste een goede dosis ligtzinnigheid. Dàt, dàt heeft de groote menschkundige Zschokke willen doen zien. Hij heeft hier willen doen tasten en voelen hoe een eenvoudige, vrolijke, rijke jongen, een lichtmis kan worden, een booswicht en een schurk meteen. Hij heeft de duizenderlei gevaren willen schetsen die de jongeling loopt, als hij met een zak vol geld en zonder een waardigen Mentor aan zichzelven overgelaten, de wereld ingaat. Hij heeft het onverantwoordelijke van zoo'n reisopvoeding zonder gids op het pad des jongelings, in den vorm van een vertelling voor oogen gesteld.
Hij heeft willen doen zien wat jonkvrouwelijke schoonheid en deugd vooruit hebben boven coquetterie en lichtmisserij.... enz. enz.
't Is een meesterstuk dat Hermingarda, en bij 't slot van 't stuk doet het u goed dat gij ziet dat Bastiaan toch zóó wijs is geworden, na al wat hem over 't hoofd gegaan is, dat hij ware deugd van schijn heeft leeren onderscheiden. Het doet u goed als gij moogt zeggen: zooveel savoir vivre, zooveel waarheidsgevoel heeft hij, al kwam hem de prijs wat duur te staan, toch gekocht, dat hij Hermingarda boven Lucia kon kiezen. Ja, Bastiaan was ziende geworden, en had oog en oor gekregen, voor wat deugd, voor wat goud was. Gelukkig als men na een leven vol vallen en opstaan nog maar teregt komt! - en dat was hier het geval.
Het tweede verhaal is getiteld: Florette of de eerste liefde van Hendrik IV, een allerliefst, hartroerend stukje. Een schilderijtje zoo zacht, zoo liefelijk gepenseeld, dat gij meermalen diep bewogen wordt.
En toch treft gij van tijd tot tijd trekken in dat kleine stukje, die u beurtelings doen lagchen over de dwaasheden der wereld en dan weêr 't hoofd doen schudden, omdat gij 't hun niet kunt vergeven dat zij zijn en doen, zooals zij zijn en doen.
Zschokke kende zijn tijd; - Zschokke kende de menschen. In dit kleine tafereeltje geeft hij er gedurig schitterende proeven van dat hij ze bestudeerd heeft.
Een staaltje:
‘De menschen te Nerac zagen daarom ook liever naar den wilden, schoonen, vromen Hendrik, dan naar alle pracht en praal van Zijne Majesteit den Koning van Frankrijk. Wat is er ook aan paarden, koetsen, met goud geborduurde voor- en narijders, lijfwachten, heidukken, lakkeijen en al dien stoet te zien? Daar mogen zadelmakers, kleedermakers, wagenmakers en passementwerkers, die iets voor hun handwerk willen leeren, naar staan gapen, eerlijke menschen kijken het liefst naar hem, die de meeste eer verdient, niet naar hem, dien de meeste eer betoond wordt. Daarom zagen de eerlijke lieden te Nerac ook liever naar den hoopvollen prins van Bearn, den jongen Hendrik, dan naar den koning. Deze ging altijd zeer ernstig en deftig, en bedankte naauwelijks als men hem groette; doch Hendrik lachte vriendelijk, links en regts, en groette gaarne terug, terwijl in zijn lagchen ongemeen veel bevalligheid lag: ten minste dit betuigden eenstemmig alle jonge vrouwen en meisjes te Nerac, en deze waren degenen die dit konden beoordeelen. In zulke zaken zijn de vrouwen ontegenzeggelijk de meest bevoegde kunstregteressen, of liever, kensters der natuur.’
Nog een staaltje:
‘Wanneer een koning of vorst zich er eenigzins op laat voorstaan, in deze of gene kunst uit te munten, verstout niemand zich hem te overtreffen. Zoo ging