Daardoor echter mist zijn werk goeddeels het doel, vooral bij hen, wier partijdigheid teregtwijzing en wederlegging meest noodig maakte. - En zulks had hier vooral plaats mogen hebben, daar de heer Siegenbeek aanstonds partij trekt, met Oldenbarnevelt reeds in den aanhef van zijn stuk een: ‘achtbaar en doorluchtig martelaar van Staat’ te noemen, aanvangt met zich als ware het als partij te stellen. Bijzonder daarom zouden wij volledigheid hebben gewenscht. Bij martelaarschap toch denken wij ja aan een lijden voor overtuiging of beginsel in het algemeen, maar in het bijzonder aan een lijden voor eene reine, ja heilige zaak, terwijl wij, waar dit niet of niet ten volle het geval is, liever van slagtoffers spreken.
En dan komen wij ook na de lezing van het Verslag nog niet terug van ons vroeger gevoelen, dat men Barnevelt gerustelijk, deels ja als martelaar, maar ook gedeeltelijk als slagtoffer mag beschouwen. De lezing van genoemd stuk met die bepaalde, heldere, overtuigende antwoorden op sommige punten, waaronder de meesten het doorzigt en het hart van den staatsman hoogelijk vereeren, de onbestemde antwoorden, het herhaald begeven van het geheugen bij andere vragen, - hebben ons in die meening bevestigd.-
Het zij verre dat wij daarmede Oldenbarnevelts verdienden roem eenigermate zouden willen verkleinen, veel verder dat wij zweem van blaam zouden willen werpen op een der grootste mannen uit de aan groote mannen zoo rijke geschiedenis onzes vaderlands, over wien zeldzaam geheel onpartijdig werd gesproken, en over wien zelfs bij den kouden, prozaïeschen Wagenaar (wij vallen den historicus daarom niet hard) nog wel iets inter lineas is te lezen! - Evenwel mogen wij niet nalaten op het een en ander opmerkzaam te maken, wat bij de lezing van het werkje in onze herinnering opdaagde, en wat bij de beoordeeling van dien tijd en de daarin handelende personen vooral in het oog mag worden gehouden. Wij lazen op bl. 16, dat Oldenbarnevelt verklaarde, dat er tusschen hem en den Prins tot het jaar 1617 de beste verstandhouding had plaats gehad. Het moge tot geene uitbarsting zijn gekomen, maar aan eene entente cordiale hebben wij wel slechts te denken in dien zin, als vele politici aan die woorden hechten. Beide dreven, ja vertegenwoordigden beginselen, partijen, van wier onderlinge veeten en botsingen de geschiedenis helaas! te vele bewijzen oplevert, wier ontstaan in den aard der zaken lag, en die zich, vooral bij de onbestemdheid van de wederzijdsche regten en kwaliteiten, moesten ontwikkelen; al hadden persoonlijke hoedanigheden en eigenaardig streven van Maurits en Oldenbarnevelt daartoe niet magtig medegewerkt. - Oldenbarnevelt was de man van pen en tabberd, Maurits van het zwaard; naar beroep en karakter. Vertegenwoordigde Oldenbarnevelt de aristocratie, Maurits was, gelijk meerdere zijner nazaten, indien al niet de vriend, toch de bijna natuurlijke bondgenoot der plebejers. Gene verlangde de onderhandelingen, en kon het den vrede, de veldheer kon de eerste minder, den laatsten niet dan roemrijk begeeren. Beide hadden in een deel des volks hunnen steun en prikkels. - Van het ontstaan dier partijen droegen beide mogelijk
weinig schuld. In hare kiemen waren die reeds aanwezig, nog vóórdat Maurits een zoo uitgebreiden invloed verkreeg. 's Lands advokaat moest reeds, afgezien van alle persoonlijk belang, een voorstander zijn