De Tijdspiegel. Jaargang 6
(1849)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 401]
| |
Godgeleerdheid. - Wijsbegeerte. - Staatkunde - Opvoeding en onderwijs.Prof. A. des Amorie van der Hoeven en het Nederlandsche zendeling-genootschap.Onder de teekenen, die sedert lang den tijd bewegen, en ofschoon meer in het verborgen, den grootsten invloed uitoefenen op de toekomst der wereld, bekleedt de arbeid, aan de verspreiding des Christendoms besteed, zeker eene voorname plaats. Toen de stormen der omwenteling op het einde der vorige eeuw het gebouw van Europa's staatkunde deden waggelen, en verbijstering, angst en schrik velen voor het behoud van maatschappij en Godsdienst deden vreezen, toen de wervelwinden der Godgeleerde twisten, niet over bijzaken of mingewigtige onderscheidingspunten, maar over den grondslag des Christendoms, ook de kerk van Christus voor veler oogen in een stofwolk hulden, is in het verborgen, ongezien en veracht door de magten en stemvoerders der wereld, de vonk ontgloeid, die in de Christelijke kerk den ijver voor de zendelingszaak als de heilige roeping der Christenheid heeft doen ontbranden. Niet van Paussen, vorsten en ridders, maar van eenvoudige, geloovige Christenen zijn die nieuwe kruistogten uitgegaan, wier boden het heilig teeken des kruises niet droegen op hunne kleederen, maar in hunne harten, wier wapen niet was het ijzeren zwaard, maar het levendig, krachtig woord Gods, dat in de zielen dringt en de versteende harten verbrijzelt, wier doel geen verovering was van een vreemd land, zelfs van geen heilig graf, maar alleen zielen, broeders in schaduwen des doods gezeten, voor het leven in Christus te winnen. Ook in de laatste tijden heeft een hevige orkaan troonen omvergeworpen, is het onweêr verwoestend neêrgeslagen in zoo menig gebouw van menschelijke overmoed, magt en dwingelandij, en nog trilt het overal van den schok, die de grondslagen der maatschappijen en staten heeft doen golven: maar in dien storm, in dat verterend vuur was niet de Heer: Zijn geest ruischte liefelijk en werkte zegenverbreidend in den arbeid van zoovele geloovigen, die met vast vertrouwen en hope vervuld, in vurige liefde tot hunne naasten, ook de verre, meest hulpbehoeftge naasten ontgloeid, zonder magt en aanzien, maar steunende op de hulp van den Koning des heelals, het eeuwig woord van waarheid en genade verbreidden tot aan de einden der aarde. Verre moge nog van ons de groote, ware Pinksterdag der geheele menschheid zijn, nog mogen wij de heerlijkheid van de volheid der tijden niet aanschouwen, als de aarde vervuld zal zijn van de kennis des Heeren: maar wie niet blind voor de teekenen des tijds, niet geheel onvatbaar | |
[pagina 402]
| |
is om de beweging en den voortgang in de geestelijke wereld op te merken en te verstaan, hij ziet reeds het blijde morgenkrieken, hij hoort reeds het naderend ruischen als van een geweldigen wind, hij aanschouwt reeds hier en daar de gedeelde tongen als van vuur, en verneemt van de einden der aarde in tallooze vreemde talen den lof des Allerhoogsten! Ook in ons vaderland is de zendingszaak niet achtergebleven: aanvankelijk tot weinigen, tot het Hervormde kerkgenootschap bepaald, hebben zich later leden van iedere afdeeling der Evangeliesche kerk, allen, die geenen anderen vrede kennen dan door het bloed des kruises, wier hart door de liefde van Christus tot wederliefde voor den naasten is ontgloeid, aan het Nederlandsche Zendelinggenootschap aangesloten. Allengs zijn de vooroordeelen, die velen door onkunde of bekrompenheid terughielden, onder de meeste Protestanten geweken, en in plaats van zich achter hooge muren op te sluiten, hebben zij leeren beseffen en waarderen, dat er is ééne, heilige, Christelijke kerk. Wat ook velen nog moge verdeelen, hier naderen zich de geesten en harten, hier vereenigen zich de handen biddend en werkend tot bevordering derzelfde heilige zaak, want hier vindt aller geloof zijne roeping, aller liefde haar werkkring, aller hoop haar doel: de uitbreiding van Christus' koningrijk op aarde! Dat heeft zeker velen getroffen, die weder bij de laatste algemeene vergadering des Nederlandschen Zendelinggenootschaps te Rotterdam tegenwoordig mogten zijn; onder meest Hervormden een Remonstrantsche voorganger het Evangelie verkondigend: maar daar waren de partijnamen vergeten, de scheidsmuren weggevallen, daar waren allen broeders, allen bezield met één geloof in den Zoon Gods. den verlosser van zondaren, door zijne liefde ontgloeid, door zijnen geest vereenigd werkzaam in zijne dienst, tot vervulling van zijn gebod: predikt het Evangelie aan alle creaturen! Wat daar in het openbaar, bij de plegtige uitzending van een zestal Evangelieboden is gesproken, ziet thans het lichtGa naar voetnoot1) en de hoogbegaafde spreker, aan wien de verkondiging des Evangeliewoords was opgedragen, heeft zeker niemand, die hem mogt hooren, onbevredigd gelaten, zal ook bij het lezen wel niemands verwachting teleurstellen. Mogten velen te dikwerf bij Neêrland's eersten redenaar slechts aesthetisch genot, meer de keurigheid van taal en schoonheid van vorm, dan de diepte en kracht van den Christelijken ernst, meer de symmetrische beschaving en ronding der kunst, dan de kracht en oorspronkelijkheid der natuur, meer zinstreeling, dan stichting zoeken en vinden: het deed ons goed, hier te zien, hoe het gewigt van het oogenblik den spreker had aangegrepen, en tot eenvoudige en toch verrassende en verhevene beschouwingen, tot roerende en wegslepende ontboezeming had ontgloeid. Hier is het het geloof, het hart, dat spreekt, en daarom zeker ook in het gemoed doordringen, het bewegen en ontvonken moet. Nieuw is de greep, hier door den Hoogleeraar gedaan; als hij de verspreiding des Evangelies aanbeveelt, dan ontleent hij zijne gronden niet zoozeer, gelijk doorgaans, uit den aard der zaak, uit het gebod des Heeren, uit den aandrang des geloofs en der liefde, uit de roeping der Christelijke kerk, uit den pligt van ons vaderland jegens zijne kolonien: maar hij | |
[pagina 403]
| |
gaat uit van ons eigen belang, van ons eigen welbegrepen, hoogst en dierbaarst belang. ‘Het kan vreemd klinken, wat ik zeg (zijn zijne woorden); maar in waarheid: van de Evangelieprediking onder alle volken hangt niet alleen der Heidenen zaligheid, maar hangt ook de onze af,’ en wie bij deze paradox ongeloovig het hoofd mogt schudden, hij leze het geheele stuk, en wij twijfelen niet, of hij zal van de waarheid dier stelling overtuigd worden. Het groote woord des Heeren Mark XIII: 10 ‘het Evangelium moet eerst gepredikt worden onder al de volken’ die aanwijzing voor de Christelijke kerk door alle volgende eeuwen leidt hier tot de stelling: ‘dat de verkondiging des Evangeliums aan alle volken de voorwaarde is van de wederkomst des Heeren en van de voleinding der wereld,’ en doet den spreker daarin eene hooge waarheid, een heilig bevel, eene heerlijke belofte beschouwen. Wij mogen niet uitschrijven, hoeveel schoons en uitlokkends ons hier ook worde aangeboden, hoezeer menige plaats, b.v. de treffende wending blz. 17 einde, ons daartoe zou dringen, maar aan allen, die belang stellen in Christelijke waarheid, die ook op dit teeken des tijds een Christelijken blik wenschen te slaan, meenen wij de lezingen behartiging van geheel dit schoone stuk, waaraan als eene gepaste bijlage de toespraken van den voorzitter tot de vertrekkende Evangelieboden, en van een der scheidende zendelingen zijn toegevoegd, ten sterkste te moeten aanbevelen. |
|