| |
Beschrijving van de Keying.
Gerustelijk mogen wij verzekeren, dat, zoo iemand drie jaar geleden stout genoeg geweest ware, om te voorspellen, dat er in de Oost-Indische dokken te Londen eene Chinesche Jonk zoude te zien zijn, met hare equipage en tuigaadje, de profeet voor een droomer zou gehouden zijn. En nu is er eene, die men kan gaan zien, nadat zij, op hare reis van het Hemelsche Rijk naar Engeland, een' weg afgelegd heeft, gelijk aan den geheelen omtrek der aarde. Niet lang geleden was er, in de nabijheid van Hydepark, eene zeer belangrijke en kostbare tentoonstelling van Chinesche curiositeiten. Deze waren echter voorwerpen, die in kisten gepakt konden worden, en betrekkelijk gemakkelijk van het eene werelddeel naar het andere vervoerd: de moeijelijkheid om ze naar Engeland te brengen hing meer af van de middelen der eigenaars, dan van iets anders. Zoo was het niet met de verkrijging van de Jonk: het geld leverde de minste zwarigheid op. De oorspronkelijke koopers van dit vaartuig waren de heeren Kellett, T.A. Lane, Revett en Lapraik, en de grootste voorzorg werd vereischt, zoowel om haar te koopen, als om haar herwaarts te vervoeren. Geen hinderpalen schrikten echter deze heeren af: zij volhardden en de uitkomst bekroonde hunne pogingen. De Chinezen schijnen een' onoverkomelijken afkeer te hebben, om met hunne vaartuigen naar vreemde landen te vertrekken, behalve wegens handel. Het stoute voornemen, om er een ter bezigtiging naar Europa te voeren, kwam nooit op in hunne bekrompene hersenen. Maar zoodra het bekend werd, dat zij als eenvoudige ballast was aangegeven, werden er vermoedens levendig, aangaande hare eigenlijke bestemming, en alle pogingen werden in het werk gesteld, om de reis te voorkomen. Geschenken zijn in China even werkdadig als ergens anders, - mogelijk nog meer, en het was door middel van deze, kwistig uitgedeeld, dat de Keying zonder oponthoud de forten aan de Bogue kon voorbij komen. Kapitein Kellett voerde er het bevel op, en het is aan zijne bekwaamheid,
volharding en moed, welke alle op geen gewone proeven gesteld werden, dat zij, die nooit het ver verwijderde Oosten be- | |
| |
zochten, zich mogen verheugen met de bezigtiging van dit tot hiertoe ongezien voorwerp van nieuwsgierigheid. Bij al de moeijelijkheden en gevaren, welke den togt vergezelden, en deze waren niet weinig - vond kapitein Kellett een fikschen steun in den heer Revett, die met hem van het begin tot het einde elk gevaar deelde.
De bemanning bestond uit dertien inboorlingen en twaalf Engelsche zeelieden, met de officieren. Daar de eerste nog nimmer te voren zulk een lange reis hadden ondernomen, was het van belang, hen in een goed humeur te houden en hen met hun werk te verzoenen. Vooraf echter wilden zij de voorwaarden van hunne overeenkomst teekenen; kapitein Kellett was gedwongen voor eene aanzienlijke som bladtin, zilver-papier en Joss-stokken te koopen voor de dienst van hunne Godheid. In het eerst waren zij naauwkeurig in de naleving van hunne afgodische gebruiken, daar zij papier brandden, op de trom sloegen, enz. ter eere hunner goden; maar na eenigen tijd werden zij nalatiger. Juister diende gezegd te worden, dat zij hen vrijwillig verlieten, op de vermaningen van kapitein Kellett. Een van hun meest algemeen, en daardoor meest geacht bijgeloof, was, dat zij zich overtuigd hielden van de nuttigheid om roode lappen te binden aan het roer, het touwwerk, den mast en de voornaamste deelen van het schip, hetwelk zij beschouwden als een voorbehoedmiddel tegen gevaar. Toen zij eens meenden aangevallen te zullen worden door eene Maleische praauw, bonden zij roode lappen om de kanonnen en waren volmaakt gerust. Een der voorwerpen, die zij het meest achtten, was het zeekompas: voor hetzelve wilden zij thee, zoete koek en varkensvleesch plaatsen, om het naauwkeurig en trouw te doen blijven. Langzamerhand werden zij gewoon aan het Europeesch kompas, en bewaarden bij al hun goed er slechts twee, die op hun verzoek werden geteekend met de 32 punten in Chinesche figuren en acht verdeelingen.
Gelijk de meeste Chinesche zeelieden gewoon om slechts langs de kust te zeilen, zijn zij weinig bekend met de waakzaamheid en zorg, die eene reis op de open zee vordert. Daarom bezigde Ty kong, of de opper-stuurman, gerustelijk bij donker weder, ongeveer drie reven van het groote zeil en het geheele bezaan-zeil. De geheele equipage wilde dan naar kooi gaan, de stuurlieden alleen op het dek latende. Te middernacht werd een avondmaal aangerigt, als wanneer zij, die sliepen, werden wakker gemaakt, en nadat het eten gedaan was zou het roer worden verlaten en de manschap weêr naar bed gaan. Het was niet zonder langdurige tegenkanting van hunne zijde, en een poging tot opstand, dat dit flaauwe systeem werd verbeterd.
Daar de Keying de eenige Jonk is, die ooit den Atlantischen Oceaan heeft bevaren, schijnt het niet onbelangrijk aan te stippen, op welken tijd zij afvoer van sommige plaatsen, of die bereikte op haren langen en voorbeeldeloozen togt. Zij verliet Canton den 19den October 1846; zeilde van Hongkong den 6den December van hetzelfde jaar; passeerde de punt van Java op den 26sten Januarij 1847, bereikte de Kaap den 30sten Maart, en ankerde te St. Helena den 17den April. Hier werd zij bezocht door Sir Patrick Ross en Sir Charles Hotham met hun gevolg. ‘Gedurende den geheelen maandag, 19den April,’ zegt de inleiding voor het logboek van het vaartuig, ‘was er een aaneenschakeling van bezoekers, wier getal wel 2000
| |
[pagina t.o. 376]
[p. t.o. 376] | |
chinesche jonk, genaamd de keying.
achterdek van de keying.
| |
| |
bedroeg.’ Hier bleef zij tot den 23sten, gedurende welken tijd kapitein Kellett eenige onaangenaamheden had met de bemanning, zoowel inboorlingen als Chinezen, daar eenigen der eersten weigerden te werken, en eenigen der laatsten het schip wilden verlaten; en het was alleen door de tusschenkomst van den bestuurder der policie, majoor Barnes, dat zij tot hun pligt terugkeerden. Zij passeerde de linie op Zaturdag, den 8sten Mei.
Het was het voornemen van kapitein Kellett, dat de Keying direct naar Engeland zou stevenen, en daar het eerst zou worden ten toon gesteld, maar de muitzucht van de equipage, en de geringe hoeveelheid proviand, noodzaakten hem eene Amerikaansche haven aan te doen. New-York werd verkozen, en daar kwam men den 9den Julij 1847 aan. Na een verblijf van ongeveer 7 maanden, waarvan het laatste gedeelte te Boston werd doorgebragt, verliet zij die plaats op den 17den Februarij 1848, bij welke gelegenheid kapitein Kellett de meest mogelijke vriendschap en oplettendheid ondervond van de heeren Forbes, Lamb, en Weekes, allen Amerikanen. De eersten leenden hunne stoomboot om de Keying ongeveer 60 mijlen in zee te slepen, en onafhankelijk van de goede gevoelens, welke deze daad aan den dag legde, moge het dienen om er de waarde van te verhoogen, wanneer wij vermelden, dat zij eene uitgave van ongeveer 50 ₤. uitwon. De laatste heeren lieten evenmin eene gelegenheid voorbijgaan, om hunne vriendschap te bewijzen, en alle hulp te betoonen, die in hunne magt stond.
Den 15den Maart ankerde zij bij Jersey, waar zij bij herhaling bezocht werd door hen, die er zich heen durfden wagen. Den 25sten dierzelfde maand verliet zij Jersey, op sleeptouw genomen door de Monarch, eene stoomboot, en bereikte den 28sten Gravesend.
Een zeer belangrijk persoon aan boord is Hesing, een mandarijn van de vijfde klasse, wiens onderscheidingsteeken bestaat in een kristallen knop op zijne kalot. Hij is 46 jaar oud, bevattelijk, beminnelijk en beschaafd. Gedurende de reis heeft hij een weinig Engelsch geleerd, maar de Chinesche tongval, welken hij aan de taal geeft, zoowel als de moeite, die hij bij de uitspraak heeft, dragen er toe bij, dat hij bezwaarlijk verstaan kan worden, hoeveel moeite hij daartoe ook aanwendt. Kapitein Kellett heeft hem insgelijks geleerd zijn' naam in Engelsch schrift te schrijven, waarop hij niet weinig hoovaardig is. Even als de meeste beschaafde Chinezen schrijft hij zijne moedertaal zeer fraai. Hij is te Canton geboren, en vóór hij uitzeilde, was hij nooit verder dan tien mijlen van die stad verwijderd geweest. Zijne vrienden stelden alle moeite in het werk, om hem de reis af te raden, hem voorspellende, dat de Keying òf op zee zou zinken, òf schipbreuk lijden, vóór zij de Kaap bereikte. Toen hij vernam dat men deze plaats voorbij was, toonde hij daarover groote vreugde, en zeide: - de man in China spreekt geen waarheid: hij zeide, ik zou verdrinken, vóór ik de Kaap passeerde; ik ben de Kaap voorbij en leef!
De Chinesche Jonken zijn van verschillende grootte - de meesten bevaren de rivieren en de talrijke kanalen, welke al de deelen van het rijk doorsnijden. De grootste meten ongeveer 1000 last; de Keying is van de tweede grootte. De Chinezen maken zelden groote togten, want ofschoon zij sedert eeuwen bekend zijn met het kompas, verliezen zij zelden de kust uit het oog. Twee Jonken varen jaarlijks naar Calcutta, maar in dit geval, zoo wel als bij hunnen handel op Singapore
| |
| |
en Batavia, gebruiken zij een vreemden stuurman, die gewoonlijk een Portugees is.
De Chinezen hebben nog een zonderling bijgeloof, dat, namelijk, door het schilderen van een groot oog, aan elke zijde van het boord, het schip zijn weg kan zien - want, als men hen vraagt, waarom zij dat doen, antwoorden zij: heeft men oogen, dan kan men zien, heeft men geen oogen, dan kan men niet zien. En bij gelegenheid van sommige hunner godsdienstige feesten, worden die oogen met lappen rood laken versierd.
De Keying, alzoo genoemd ter eere van den Chineschen commissaris te Canton, is geheel van theka-hout gebouwd, en wordt gehouden bijna 100 jaar oud te zijn. Dit schijnt wel mogelijk te zijn, daar een man der vorige equipage 50 jaar daartoe had behoord. Hare grootste lengte is 160 voet, breedte 25, diepte van het ruim 12; hoogte van den spiegel boven het water 38, hoogte van den boeg 30 voet.
De geheele wijze van bouwen is zeer opmerkelijk: in plaats dat, zooals bij ons, eerst de hoofdbalken geplaatst worden, geschiedt dit het laatst, en het vaartuig wordt ineengehaakt met ontzettend groote nagels; daarna wordt er boven en beneden deks gewerkt en gelascht. Twee zeer groote balken worden dan onder, voor en achter aangebragt, om de andere balken op hunne plaats te bevestigen. Het dek heeft de gedaante van een boog, en er is een plat boven gemaakt, dat het tegen de zon en tegen de ruwheid van het weder beschermt.
De naden zijn digt gemaakt met oude vischnetten, afschaafsel van bamboes, en vervolgens bestreken met een soort van kalk, chinam genoemd, zamengesteld uit oesterschelpen tot lijm gekookt, met een mengsel van fijn bamboeszaagsel en met eene plantaardige olie, getrokken uit eene aardnoot. Als dit droog is, wordt het zeer hard; het barst nooit, en de naden, zóó voorzien, zijn volmaakt waterdigt.
Al het werk, dat er bij behoort, is van de ruwste soort; als er boomen van behoorlijke grootte gevonden zijn, worden zij geveld, van hunne schors ontdaan en ter bekwame lengte afgezaagd; de kanten worden niet glad geschaafd, maar gelaten gelijk zij zijn. Geen kunstmiddelen worden gebezigd om het hout te buigen; men neemt een boom of een tak, die de gevorderde kromte heeft, en die wordt gebruikt, waarvoor hij noodig is.
De Chinezen verdedigen deze handelwijze met te zeggen, dat zij geene reden zien, om fijn en kunstig werk te gebruiken, waar het niet noodig is; en dat het ongerijmd is de zijden van het ruim zoo glad en effen te maken, wanneer er enkel goederen of ballast in geborgen moeten worden, en het hout aan de buitenzijde of op het dek, als het een oorlogsvaartuig is, is ligt goed genoeg, om stukgeschoten te kunnen worden, zonder dat er veel moeite aan besteed is. Zelfs de bearbeiding in de kajuit is zeer eenvoudig en levert een vreemd contrast met de fraaiheid van het ameublement en den arbeid en de voortreffelijke zorg, die er aan besteed zijn. Dit verschil valt vooral in het oog in den salon van de Keying. De Chinees schijnt in alle zaken een groot onderscheid te maken tusschen hetgeen gezien moet worden, en dat, wat enkel tot gebruik dient. Zij strekken dit zooverre uit, dat zelfs aan de deuren geen scharnieren zijn, daar eene voeg aan dit oogmerk voldoet.
Het is eene zeer bijzondere omstandigheid, die een opzettelijk onderzoek vordert, om zich van de waarheid er van te overtuigen, dat er in het bouwen, tuigen en uitrusten van eene Chinesche Jonk
| |
| |
volstrekt niets overeenkomstig is met hetgeen wij op een Europeesch schip zien.
Alles is anders: de wijze van bouwen, het niet aanwezig zijn der kiel, van den boegspriet, van het want; de werktuigen die gebruikt worden, masten, zeilen, raas, roer, kompas, anker, alles is verschillend. De inlandsche bemanning gelijkt evenmin op de Europesche zeelieden, als het schip, dat zij gebruiken, op een schip van andere natiën. Slechts de een zoowel als de ander zijn menschen, en de vaartuigen van beiden worden gebruikt om op zee te varen: dit hebben zij alleen gemeen; hier begint en eindigt alle overeenkomst. Duizende jaren zijn er mogelijk verloopen, sedert de eerste Jonk langs de groote rivieren van het Hemelsche Rijk haren weg ging, en konden wij haar nu nog zien, wij zouden haar, behalve misschien in grootte, geheel en al gelijkvormig vinden met die nu gebouwd worden. Honderden Europesche schepen, met hunnesierlijkheid van vorm, ligtheid van tuigaadje, zijn onophoudelijk voor de oogen der Chinezen geweest, zonder dat deze hunne meerderheid schijnen te hebben bespeurd of te hebben willen navolgen. Het onuitroeibare vooroordeel, de aangeboren en volstrekte verachting van elke vreemde zaak, staat iedere verbetering in den weg. Ja, dit wordt zoo ver getrokken, dat, als eene Chinesche Jonk is gebouwd geworden met eenige afwijking van de oude en gevestigde wijze, volgens een keizerlijk besluit, een verhoogd havengeld van dezelve wordt gevorderd, even als van een buitenlandsch vaartuig. De toenemende omgang met ons, zoowel als met andere natiën, noodwendig veroorzaakt door den laatsten oorlog, moet na verloop van tijd eene verandering te weeg brengen in de gewoonten en zeden van dit merkwaardig volk, en wij zullen het mogelijk zien, dat hunne zeeschepen meer overeenkomst met de onze verkrijgen.
| |
De keuken.
Zoodra men aan boord komt van de Keying, ziet men terstond voor zich de kombuis of keuken, zoo geheel verschillend van de onze en zoo verschillend geplaatst. Het laagste gedeelte er van is uit tigchelsteenen gebouwd, en de twee vierkante gaten van voren zijn de stookplaatsen. Er zijn twee bakken met water vóór deze stookplaatsen aangebragt, zoodat elke vonk, die er uitspat, in die bakken valt en terstond uitdooft. Hout is de gebruikelijke brandstof. In de keuken ziet men twee ijzeren pannen, omgeven door roode dakpannen: deze worden op de stookplaatsen gezet, de een is bedekt met een soort van halve ton, deze wordt gebruikt om rijst te kooken, daar het deksel dienen moet om den damp tegen te houden als het water verkookt is, hetgeen de rijst zeer lekker maakt, zonder dat zij te gaar wordt, gelijk meermalen bij ons het geval is; het belet ook dat de rijst er uitvalt, als de pot omkantelt; de andere dient om visch, vleesch, enz. te braden. Rijst en visch zijn de voornaamste voedingsmiddelen bij de Chinezen. Elk man krijgt gewoonlijk drie pond rijst per dag. Vaten, schotels, enz. worden allen gewasschen in eene keet aan de buitenzijde der kombuis, zoodat zij voor zeer zindelijk kan gehouden worden. Aan de voorzijde wordt aan elk zijne portie afgeleverd.
Kort bij de linkerzijde der kombuis is een houten waterbak, geschilderd alsof hij van steen was, en die 3000 gallons kan bevatten. Vervolgens komt men aan den gebeeldhouwden en vergulden ingang, die leidt naar den salon of de staatsie- | |
| |
kajuit, beschut door een soort van vallicht, waarvan de zijden gevormd worden door bewerkte oesterschelpen, die algemeen in China in plaats van glas gebruikt worden, daar dit laatste te kostbaar is. Zij is 30 voet lang, 25 breed en 11 hoog. Aan de zoldering hangen monsters van eenige soorten van lantarens, die bij de Chinezen zoo merkwaardig zijn. Zij zijn in alle mogelijke vormen en grootten, en de stof, waaruit zij gemaakt zijn, verschilt zeer. Hoorn, glas, zijde en papier worden er toe gebezigd en somtijds wordt een netwerk van fraaije zijde overdekt met eene laag vernis, welke het licht beschermt en doorlaat. De vensters zijn veelal in den rijksten smaak gebeeldhouwd en verguld, terwijl de doorschijnende gordijnen geborduurd of beschilderd zijn, naar de stof, waaruit zij zijn gemaakt, met fantazie- of natuurlijke landschappen, of met dieren en bloemen.
Onder al de bijzonderheden, welke dit vreemde volk kenmerken, is er geen grooter dan hunne groote voorliefde voor lampen en lantarens. Elke straat, tempel, huis en schip is er van alle zijden mede behangen, en na het vallen van den avond zal men evenmin een Chinees ontmoeten zonder eene lantaren, als zonder zijn staart. En daar is ook eene goede reden voor, omdat ieder, die op straat gevonden wordt, nadat de wacht betrokken is, zonder eene kleine lantaren, waarop zijn naam en woonplaats geschreven staan, zich blootstelt van door de policie te worden gearresteerd. Zij strekken deze dwaze gewoonte zoo ver uit, dat, toen een der batterijen, die op den Alceste geschoten had, bij deszelfs togt op de Bogue, door eene volle laag tot zwijgen gebragt was, en de soldaten, die haar bezet hadden, in de grootste verwarring vloden, in plaats van te trachten bij de duisterheid van den nacht te ontkomen, ieder zijne lantaren nam, en de steilten beklom achter het fort. De groote verlichte en beschilderde ballons, die zij droegen, stelden de Engelsche mariniers goed in de gelegenheid op de terugtrekkende Chinezen te vuren, daar alle vrees voor de gevolgen vergeten werd bij de navolging van hunne dagelijksche, of liever nachtelijke, gewoonte.
De zijden van den salon en de zolder zijn van eene gele kleur, en overdekt met geschilderde bloemen, bladeren, vruchten, insecten, vogels, apen, honden en katten, sommige van de laatste dieren zijn, wat in de wapenkunde zou genoemd worden, queue fourchée. Deze en de andere sieraden van het schip zijn geschilderd door een goedhartigen inwoner van Canton, Sam-Sing genoemd, die aan boord is, zijn vaderland en familie verliet, en de Keying volgt, werwaarts zij ook gaan moge, om andere teekeningen te maken, of de oude weêr op te schilderen en op te vergulden, waar het noodig zijn mag. Het is hier de plaats om een zonderling voorbeeld aan te halen van de bijgeloovige vereering, die de Chinezen aan hunne afgoden bewijzen. Sam-Sing is godsdienstig, naar zijne zienswijze, en is zeer naauwkeurig in het waarnemen zijner pligten en in het lezen van zijne godsdienstige boeken. De groote Joss, of het beeld eener godheid, die in den salon staat, verloor door een toeval iets van het verguldsel. Sam-Sing werd gelast het bij te werken, maar weigerde volstrekt het te doen, daar hij als reden daarvoor opgaf, dat hij van te lagen rang was, om aan te durven raken, hetgeen hij in zijne ongelukkige onwetendheid voor zulk een heilig voorwerp hield. Aan het einde van den salon is de Joss-tempel, den afgod Chin Tee bevattende: het beeld heeft
| |
| |
18 armen, en zijne bedienden Tung Sam en Tung See. Zoo iets dergelijks vindt men in China in ieder huis en op elk vaartuig. Het snijwerk van de lijst is bijzonder rijk, de kleur is rood met veel goud, terwijl het openwerk versierd is met blaauwe bloemen en bladen. Het rijkvergulde afgodsbeeld is uit één groot stuk kamferhout gemaakt en is bedekt met een zijden sluijer.
Het altaar, vóór den tempel, en waarop het reukwerkvat geplaatst is, is insgelijks van kamferhout, en rood geverwd.
Het reukwerkvat, waarin Joss-stokken en goud papier gebrand worden, staat er boven op. De voorzijde van het altaar heeft een rooden grond, versierd met goud en beeldwerk van bloemen en insecten, en de keizerlijke draken met den vuurbal tusschen hen. Aan elke zijde is een vierkant vak, groen geschilderd, waarop Chinesche woorden, de geloovigen uitnoodigende veel goud en agaat-steenen als offer te brengen.
| |
Het dek.
Als men uit den salon komt en eenige trappen opklimt naar het halfdek, ziet men langs de kanten gerangschikt stokken en onderscheidingsteekenen van de rangen, welke in bijzondere gevallen gebruikt worden, speren en houten pieken, ronde schilden, gemaakt van Spaansch riet: deze worden door de Chinezen zeer handig gebruikt, en zijn sterk genoeg om een sabelhouw en zelfs een geweerkogel te weerstaan. De gin-galls of kanonnen verdienen eene bijzondere beschrijving. Zij hebben bewegelijke kamers, welke worden weggenomen bij het laden: verscheidene van deze worden voor elk kanon in reserve gehouden; zoodra er een is afgeschoten, is een andere gereed in de plaats te treden. Hierdoor kunnen in ééne minuut verscheidene schoten worden gelost.
Gaat men daaraf en daalt men tot een lager dek, dan ziet men de slaapplaatsen der Chinesche matrozen. Digt hier bij is het meest verwonderlijke deel van het schip, het ontzaggelijk groote roer, niet opgehangen in haken, daar het schip geen spiegelpost heeft, maar bevestigd aan twee windassen door drie lange touwen, zamengedraaid uit vlas en riet, zoodat men het kan ophalen of doen dalen, naar gelang der diepte van het water. Wanneer het roer zoo laag mogelijk is gedaald voor een zeetogt, gaat het ongeveer 24 voet diep, dat is 12 voet meer dan het schip zelf, en het wordt op dit dek bestuurd. Het wordt alzoo opgetrokken digt in den spiegel, in een soort van holte, door middel van twee zeer groote bamboestouwen, die aan het benedeneinde van het roer zijn bevestigd, gaande onder het schip door en terugkomende over den boeg van het bovenste dek, waar zij strak worden gespannen en vastgemaakt. Wanneer men het zoo diep mogelijk heeft laten zakken, worden er soms 15 mannen gevorderd om de groote roerpen te bewegen, en dan nog met de hulp van een derde takel en de sterkste katrollen. Zonder dit zouden er dertig man noodig zijn. Eens, toen de Jonk overvallen werd door een vrij sterke windvlaag, vergezeld van regenbuijen, werd een roertouw van 9 duim dikte door midden gescheurd als een draad garen. Het roer is nu opgeheschen en een kleine roerpen is maar op het bovendek. Het is van ijzer en theka-hout; het weegt ongeveer 7½ tot 8 ton en is doorboord met gaten in den vorm eener rhomboïde.
| |
| |
het roer.
| |
Tweede dek.
Bij het klimmen naar het volgende dek, gaat men onder eene overdekking door, gemaakt van oesterschelpen, gelijk die hij den ingang van den salon; hieronder hangt eene vlag, die voor den keizer uitgedragen is, bij eene van de plegtigste godsdienstige optogten; hier ziet men het hoofd van het roer, met de kleine roerpen, gelijk mede een der windassen met het touw er om. In het front is een stuk hout, waarop is geschreven: ‘dat de wateren der zee nooit over deze Jonk mogen slaan.’ De inlandsche zeelieden hielden dit voor een zeer werkdadig beveiligingsmiddel en naaiden er twee stukken roode stof op. Op den achtergrond ziet men het huis van der matrozen Joss, waarin de godheid der zee geplaatst is, met hare twee dienaars, elk met een rooden sluijer. Naast de aanzienlijkste godheid is een stuk hout van den eersten boom, die voor de Keying geveld werd: dit was gebragt naar een der aanzienlijkste tempels, dáár gewijd, en vervolgens teruggebragt naar boord, en wordt daar bewaard als een teeken,
| |
| |
dat het geheele vaartuig gesteld is onder de bescherming dier godheid. Een kleine aarden pot, waarin gewijde Chinesche aarde en rijst, staat vooraan: daarin worden de Joss-stokken, enz. verbrand. Er staat ook eene lamp bij, die gedurende de geheele reis brandend gehouden wordt, daar het, zoo zij uitging, voor een slecht voorteeken zou gehouden worden. Regts en links, voor men aan dit tempeltje komt, zijn schilderstukken van Sam-Sing. Een paneel stelt voor den mandarijn Duks; een ander eene Chinesche dame aan haar toilet; een derde eene kom met goudvisschen. Op de deuren der kajuiten zijn aan de eene zijde geschilderd eene dame uit Peking; aan de andere eene uit Canton. De andere paneelen stellen een' Chinees voor een rijstveld eggende, de meest geachte vrucht Leichee, en een Chineesch bloembed. Aan elke zijde zijn hutten voor passagiers, stuurlieden, enz.
| |
Derde of achterstevendek.
Nu komt men op het derde dek, 38 voet boven het water. Hier kan men het best de gedaante en het maaksel van het schip zien. Men ziet hier het andere windas, om het roer op te hijschen of te doen zakken, den bazaan-mast, die ongeveer 50 voet lang, en aan eene zijde geplaatst is, zoodat men aan het roer werken kan, als het vaartuig weinig water heeft.
| |
Het groote dek
nu weder afklimmende en de keuken voorbijgaande, komt men bij den grooten mast, die 95 voet lang, en aan het benedeneinde 10 voet in omtrek is; hij bestaat uit een enkelen theka-boom, waaraan niets gedaan is, dan dat hij van de schors is beroofd. Hij is niet volkomen regt. Dit, dat wij als een gebrek zouden beschouwen, houden de Chinezen daar niet voor, die de voorkeur geven aan een mast, die ten minste ééne bogt heeft. Zij meenen dat hij dan sterker is, en houden het voor een afdoend bewijs voor de deugdzaamheid van den boom. Deze mast is met hoepels omgeven, naarmate hij gebarsten is bij het hard maken. Dit doen de Chinezen door het hout een vrij langen tijd in een moerassigen grond te begraven, en men zegt dat de theka-boom hierdoor zoo hard wordt als ijzer. De Mandarijnen, die met deze Jonk naar Cochin-China reisden, verkozen dezelve tot hun vaartuig, wegens de bogt in den mast, waarvan wij boven spraken. De mast gaat niet verder dan op vier voet van den bodem, waar hij, om den kunstterm te gebruiken, is gekneveld tusschen twee groote stukken hout, die tot visscheringen dienen. Hierbij zijn twee zware stukken hout gevoegd, welke dienen om den grooten mast op hunne plaats te houden, staggen noch hoofdtouwen worden gebruikt. De groote zeilstangen zijn gemaakt van theka-hout, waarvan, even als bij den grooten mast, slechts de schors is afgeschild; de bovenste is 75 en de onderste 60 voet lang.
De zeilen zijn gemaakt van digt ineengevlochten matwerk, veel ligter dan zeildoek, terwijl het den wind veel beter opvangt, en zelden scheurt, omdat het nooit in den wind fladdert. Zulke zeilen duren zeer lang, zoo zij goed worden behandeld. Het groote zeil van de Keying weegt 9 ton, en heeft eene oppervlakte van 1100 el. Om zulk een aanzienlijk gewigt op te hijschen wordt veel kracht vereischt. Aan boord van de Keying zijn daartoe 40 man noodig, die zich dan nog van een kaapstander bedienen; zonder dezen zouden er 80 noodig
| |
| |
zijn. Deze groote zeilen veroorzaken soms ernstige en noodlottige ongelukken. Niet lang geleden strandde eene groote Jonk van 1000 ton en leed schipbreuk, daar de bemanning van een oorlogsschip, met een gedeelte van de eigen equipage, met al de kracht, die zij kon uitoefenen, niet in staat was, het groote zeil te hijschen.
De zeilen worden opgehangen aan vier lange touwen of hangers, en uitgespannen door een bamboes-stang: reven worden gelegd op eenen afstand, die van 4 tot 2 voet verschilt. Iedere bamboes is aan den mast vastgehecht. Het groote zeil van de Keying heeft 18 reven. Het wordt opgeheschen met twee eenvoudige touwen en katrollen. Men legt de reven door het zeil te doen dalen en dit maakt het juist onnoodig menschen naar boven te zenden: zoodat bij den duistersten nacht en bij het onstuimigste weer, de vier mannen, die altijd op het dek zijn, dit doen kunnen, zonder meer hulp te vragen; drie man kunnen des noods gemakkelijk het zeil reven. De Chinesche zeelieden klimmen zeer ongaarne naar boven, waarschijnlijk omdat de tuigaadje hunner schepen het onnoodig maakt. Lang is het een belangrijk punt van onderzoek geweest onder de zeevaartkundigen, welke wijze van zeilemaken aan boord van Europesche schepen toch zou kunnen uitgedacht worden, om het naar boven klimmen onnoodig te maken. Sommige Chinesche Jonken voeren een ligt geweven bazaan- en een groot topzeil, de eenige hooge zeilen, die zij gebruiken; de andere worden geheschen als het voor den wind gaat en zijn zoo ruim, dat, als zij gezwollen zijn, zij naar ballonnen gelijken. De windwijzer heeft de gedaante van een denkbeeldigen visch: het ligchaam is gemaakt van rietwerk, het hoofd en de kieuwen van geschilderd matwerk, met twee uitsteeksels, even als de voelhorens van een' vlinder. De staart is voorzien van lange wimpels en kleine vlaggetjes, die aan het ligchaam gehecht, ter vermeerdering der fraaiheid, deszelfs voorkomen nog zonderlinger maken. Op het lijf zijn met Chinesche letters woorden geschilderd, welke beteekenen ‘goed geluk voor de Jonk.’ Tusschen den grooten mast en den fokkemast zijn twee groote ruwe windassen, dwars over het dek geplaatst. Deze dienen om het anker te ligten; de kabels zijn er rondom gewonden, en zoo opgehouden met groote hefboomen, die in de gaten van het windas
gestoken worden.
Aan elke zijde van het dek, bij den ingang naar de voorplecht, zijn twee waterbakken, geverwd alsof zij van steen waren, en elk 1500 gallons kunnende bevatten. De fokkemast, waartoe men nu genaderd is, is 75 voeten boven het dek hoog en dertig duim in diameter. Hij helt voorover, wordt ondersteund aan de achterzijde door een groot stuk hout, en is op dezelfde wijze vastgemaakt als de groote mast. Een weinig meer naar voren, liggen aan iedere zijde houten ankers; de schacht is 32 voet lang; de tanden zijn beslagen met ijzer en aan de schacht vastgemaakt met sterke banden van bamboes. De schacht is zamengesteld uit drie afzonderlijke stukken hout, die aan elkander gehecht zijn met rieten koorden en bevestigd aan de kroon. Als de Chinezen hunne ankers aan boord slepen levert deze zamenstelling van de schacht geen beletselen op De tanden zijn van gelijke grootte als van dergelijke ankers bij ons; zij zijn regt, niet rond en niet in den vorm eener hand. De Chinesche ankers houden zeer goed, en ten bewijze van het vertrouwen, dat zij in hun ankerkabel stellen, moge strekken, dat
| |
| |
men meermalen schepen voor anker ziet, aan zeer lagen wal, bij een zeer hevigen wind, zonder dat de bemanning de minste onrust schijnt te gevoelen. Een boegof klein anker ziet men aan de regter zijde buiten boord hangende: dit heeft slechts éénen tand.
De kabels verdienen, evenzeer als alle andere zaken aan boord van de Keying, de opmerkzaamheid der bezoekers: ze zijn of van bamboes of van Spaansch riet gemaakt. Die van het anker aan de regterhand is geheel uit bamboes vervaardigd. Van dit anker is de schacht weggenonomen, omdat het dan gemakkelijk geborgen kan worden: dat aan de linkerzijde is geheel in orde. Men ziet hier de twee touwen van het roer, die over den boeg loopen, en waarvan wij boven spraken. De Jonk heeft geen betinghouten, maar in hunne plaats, zijn er in de groote balken, die dwars over het schip loopen, groote gaten voor stoppers. Het windas, dat gebruikt wordt om het anker aan boord te hijschen, is van theka-hout, heeft geene pallen, zoodat een gedeelte der manschappen, daarbij gebruikt, genoodzaakt is vol te houden.
De berghouten zijn ook opmerkenswaardig bij dit schip: het zijn luchtdigte buizen, en steken gemeenlijk drie voet aan weêrskanten uit, dit maakt het schip vlotter; stelt het in staat grooter last in te nemen, en belet het omslaan. Dit laatste wordt evenwel, naar het gevoelen van kapitein Kellett, die een bevoegd beoordeelaar is, vooral voorgekomen door de grootte en de plaatsing van het roer.
|
|