Een goed woord met een goed doel over een kwade zaak.
De eerste zonde. Leerrede over Genesis III vers 16, door C. van Schaick. Haarlem, A.C. Kruseman, 1849.
Een kwade zaak voor den Evangelieprediker de behandeling van de geschiedenis der eerste zonde! Zooveel duisters, zooveel onverklaarbaars in dit schrift; zoo menig struikelblok, waarover grooten vielen, zoo menige vraag, naauw terug te dringen, en waarop 't eenig antwoord is: we weten 't niet. Een kwade zaak, omdat de verklaring van 't historische feit zoo ligt 's hoorders aandacht van 't psychologische feit aftrekt, - omdat men zoo ligt den Evangelieverkondiger voorbijziet voor den Schriftverklaarder. Een kwade zaak, in anderen, droeviger zin nog: de eerste nacht in 't rijk van zedelijkheid en menschengeluk, de eerste dissonant in 't heerlijk duo van God en mensch, het eerste zaad van een' boom, wiens wortels overal woelen onder den grond, onder wiens giftig lommer duizenden bij duizenden den doodslaap der ziele insluimerden, wiens vruchten millioenen vergiftigden; de eerste stap op den weg, van afgrond op afgrond doorsneden, met verscheurend gedierte en giftige adders bezaaid, hellend naar peillooze diepte, besproeid door stroomen van bloed en van tranen! Voorwaar, de eerste zonde heeft bij 't afschrikkende iets dat den Christelijken prediker aantrekt. Hij wil, hij moet wijzen op de bron van zooveel ellende, hij wil, hij moet het, omdat hij meer kan dan weenen met de weenenden, omdat hij de tranen kan droogen en den betraanden blik kan afleiden van Eden's beroofden boom der kennis, naar Golgotha's immer groenenden levensboom.
Van Schaick heeft het gedaan. Waarom biedt hij ons zijn woord over de kwade zaak aan? Met goed, met Christelijk doel. Eene arme gemeente, Grafhorst, door brand geteisterd, wachtte eene gave; hij gaf wat hij had, hij gaf wat goeds en wat schoons. Wat goeds: hij heeft de professorale toga niet aangeschoten, om met brallende geleerdheid de uiteenloopende denkbeelden omtrent den crux interpretum voor de gemeente de revue te laten passeren, en dan door zijn gezag ééne beschouwing te ijken; hij heeft niet voor ongeroepenen en onbevoegden de gronden voor en tegen gewogen. Hij gevoelde, dat er klove is tusschen de katheder en den Christelijken leerstoel, hij gevoelde, dat 's predikers roeping eene andere is dan zijne hoorders tot bastaard-theologen op te kweeken met drabbige druppen uit den wetenschappelijken stroom. Het gevoelen, dat Eva de slang zag eten en door dat zien tot nadenken kwam, wordt eenvoudig voorgedragen, zóó dat het ons meer voor dat denkbeeld innam dan 't