De Tijdspiegel. Jaargang 6
(1849)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijKatholicisme en Protestantisme.door H.W.J. Thiersch, vertaald door A. van Toorenenbergen. Utrecht, van der Post Jr. 1848.Een merkwaardig verschijnsel in de geschiedenis der volken is het pausdom. Gemakkelijker kan men de veroveringen begrijpen, die eens het oude Rome zoo wereldberoemd maakten, dan de vreesselijke magt die Romes bisschoppen hebben verkregen over zoo groot getal van volken. Men weet hoe moeijelijk 't is aan een volk de zeden en gewoonten van een ander eigen te maken; de bisschop van Rome kon 't Romeinsch godsdienstig karakter de natien indrukken. Zelfs op het voorhoofd der vrije Germanen prentte hij het teeken zijns eigendoms. Den stoutmoedigen Ier maakte hij tot een getrouwen ijzervasten trawant van zijn troon. Den trotschen Hidalgo vervulde hij met diepe hoogachting voor zijn geestelijk gezag; den ligtzinnigen Frank wist hij aan zijn belang te verbinden, terwijl hij den bezadigden Nederlander zoo betooverde, dat hij in weerwil van allen tegenstand den heiligen vader getrouw bleef. Het Arianisme, dat reeds zoo grooten voortgang gemaakt had, fnuikte hij geheel. Koningen hebben zich te vergeefs tegen den opperpriester van Rome verzet. Canossa herinnert ons de overmoedige op- | |
[pagina 330]
| |
permagt van een bisschop van Rome over een magtigen vorst. Een keizer hield den stijgbeugel des pausen. De magten der aarde hebben 't pausdom bestreden, de wetenschap heeft het aangevallen met alle mogelijke wapenen. 't Christendom was in strijd met zijne aanmatiging, en 't zedelijk bewustzijn van duizenden oordeelde het pausdom zijne heerschappij onwaardig; en toch bleef het bestaan, zelfs te midden der verlichting, der omwentelingen in het staatkundige leven der volken. Te midden van de bespottingen, waaraan het bloot stond, aanhoudend belegerd door de massa's der Protestanten, bleef het bestaan met eene onbegrijpelijke levenskracht. Alles heeft moeten toegeven aan den tijdgeest, de magtigste vorsten der aarde waren genoodzaakt concessies te doen, die zijzelven moesten houden voor ondermijningen van hun gezag, en Rome ne recule pas - zelfs aan de grootste gevaren durft het zich te wagen, als zijne voorposten vrijheid van godsdienst eischen. Zelfs heidensche elementen durft het behouden, terwijl men ze vereenigde met de onvergankelijke hoofdstoffen van het Christendom. Zij hebben ze omringd door 't schitterend verguldsel, dat zoo juist berekend is om indruk te maken op 't zinnelijk gemoed, gelijk zij den ouden predikstoel der Pieterskerk, waarop de twaalf daden van Hercules gebeiteld zijn, met brons hebben bedekt. Hoe verschillend wordt het pausdom dan ook niet beoordeeld, naarmate van de vooringenomenheid of den afkeer waarmede men het beschouwt. Als 't verheven ideaal der kerk van Christus wordt het met stomme verbazing aangestaard door den dichter, die met 't romantische der middeneeuwen dweept. Als een bolwerk des Satans op aarde wordt het verguisd door den Protestantschen zeloot, die er niets anders in zien kan dan eene parodie op het Christendom. Als eene menschwording Gods werden zelfs die pausen beschouwd, die zich eer als menschwording van den onreinen geest deden kennen; aan den anderen kant werden zelfs die bisschoppen, die zich wezenlijk niet onverdienstelijk gedragen hadden, zonder genade geïdentificeerd met het apocalyptische beest met monsterachtige hoofden en sterke hoornen. Die leelijke namen zijn niet eerst door Protestanten uitgevonden; 't is bekend hoe er reeds vóór de hervorming over den paus gesproken werd. Dat echter de ware Protestant volkomen regt aan het pausdom laat wedervaren, is uit vele geschriften van onzen tijd bekend. Dat hij 't niet houden kan voor de verwezenlijking van het duizendjarig rijk behoeft hij niet te bewijzen. De geschiedenis en de toestand der Roomsche kerk ontslaan hem van die moeite, ze zijn daar om het tebetoogen. De Heilige Schrift is daar, om het onchristelijke, waar het ook moge gevonden worden, te ontdekken. Neen, 't is alleen onbegrijpelijke blindheid, waardoor men beweren durft dat de Roomsche kerk de una sancta Catholica ecclesia zoude wezen. Zoo lang zij nu liever de kerk van Rome dan de kerk van Christus wil zijn, zoo lang zullen wij ook niet ophouden te protesteren. De historische merkwaardigheid van 't pausdom, de beteekenis van het Katholicisme ook nog in onzen tijd willen wij niet miskennen. Gaarne willen wij onderwezen worden, om zoo regtvaardig en billijk mogelijk te kunnen oordeelen. Dat is voor den wetenschappelijken mensch behoefte, en voor iederen Christen noodig. Als zoodanig is het boek van prof. Thiersch eene aangename verschijning. Niet van | |
[pagina 331]
| |
Krypto-katholicisme beschuldigen wij den zachtmoedig oordeelenden schrijver; om zijn verdraagzamen liefderijken geest kunnen wij hem liefhebben, ook dan als hij den mantel der liefde wat breed ontplooit, om veel verkeerds te kunnen bedekken. Open rondborstig spreekt hij zijne meening uit over het goede dat hij opmerkt, zoowel als over het kwade dat hij streng bestraft. Zijn verzoenend streven moge voor Rome nutteloos zijn, voor ons is 't weldadig; want wij willen niet verbitterd worden jegens hen die wij beklagen, omdat zij zich blind gekeken hebben op den luister van den pauselijken troon. Dwaasheid zou 't zijn te hopen op verzoening met het Katholicisme, zoo lang het zoo innig en naauw met 't pausdom verbonden is. Met het pausdom is geene verzoening mogelijk, het eischt onbepaalde onderwerping, zijne meest getrouwe krijgsknechten vorderen dat wij zullen worden perinde ac cadaver. Wilden wij het ook, wij zouden het niet kunnen, het staat niet in onze magt het geestelijk leven te dooden, of te gelooven dat wit eigenlijk zwart is. Luther wilde geene vijandschap met het Katholicisme, maar 't pausdom moest hem bannen. Neen, hoe billijk en verzoenend men ook over Katholicisme en Protestantisme moge schrijven, zonder zedelijken zelfmoord is er aan geene verzoening te denken zoo lang 't pausdom het hart der Katholieke kerk is. Of hebben 't onze vaderen ook niet goed met de Katholieken gemeend? Zij betreurden met ons hunne verkeerdheden, waarover zij gejuicht zouden hebben, als 't om hun ongeluk te doen was. Bij 't minste vonkje van verlichting dat wij onder hen opmerken verblijden wij ons. En wat heeft onze stille tot verzoening geneigde houding gebaat, dat moge het geschreeuw leeren, dat sterker en sterker van den kant der Ultramontanen aangeheven wordt. En welk gebruik zullen zij van dit boek maken? ‘Het boek,’ zegt een Duitsch beoordeelaarGa naar voetnoot1) ‘zal ook steeds door eene zekere klasse van Katholieken, die op Protestantsche getuigenissen tegen het Protestantisme en voor het Katholicisme jagt maakt met een ijver die gebrek aan vertrouwen op de inwendige waarheid van hare eigene zaak verraadt ten gunste van haar partijbejag gebruikt worden, De openhartigheid waarmede Thiersch de gebreken van het Protestantsch kerkelijk leven openlegt, zal in zulke kringen bijval vinden, en men zal het aan uittreksels niet laten ontbreken om het ongunstig oordeel te staven. Evenmin zal men in gebreke blijven, het zacht en loffelijk oordeel over Katholicisme, Katholieke leer, eeredienst en tucht in het licht te stellen om het aan te voeren tot het winnen van Protestantsche gemoederen. 't Is waar men moet wel eens blozen over de wijze waarop de strijd ook van onze zijde gevoerd wordt (Voorr. blz. VII) maar men vergete toch niet door te groote neiging tot verzoening over onze eigene zaak billijk te oordeelen; men vergete niet dat 't oordeel over ons, in de engte der zelfverdediging gedreven, niet te gestreng wezen moet. De wijze waarop Thiersch den strijd entameert en voortzet is edel; zij moet den weldenkenden Katholiek zoowel als den waren Protestant achting inboezemen voor den onpartijdigen beoordeelaar. Hoe moeijelijk is het niet, om in zulk eene beoordeeling de gebreken te ontdekken | |
[pagina 332]
| |
van die partij tot welke men van ganscher harte behoort. De Ultramontaan zal misschien alleen daarom het boek lezen om uit de argelooze eenvoudigheid der duive listige beraadslagingen te smeden. En zij die de eene of andere afdeeling der Protestantsche kerk eenzijdig voor de una sancta et Catholica ecclesia houden, omdat dat kerkgenootschap de eer heeft hen onder zijne leden te tellen, zullen met medelijdenden glimlach de schouders ophalen. Gaarne erkennen wij uit dit werk veel geleerd te hebben, schoon wij het met den vertaler en eenige beoordeelaars volkomen eens zijn, dat Thiersch wel eens wat eenzijdig en onnaauwkeurig in zijne beschouwing is, en het een en ander als ontwijfelbaar heeft vastgesteld, 't geen niet moeijelijk te wederleggen was. Het werk is volkomen voor onzen tijd geschikt. Men begint toch duidelijker in te zien, dat het Christendom bestemd is om zijne volle en hoogste kracht door de gemeenschap te ontwikkelen. ‘Men erkent hoe langer zoo meer, dat eene atomistische verbrokkeling en spirituele onzigtbaarheid van zijne werkzaamheid, niet is wat het eigenlijk zijn moest, maar dat het Christendom zich veeleer als een groot organisme, of om het met één woord uit te drukken als kerk, als de kerk van Christus op aarde moet verwezenlijken.’ (blz. 5) Juist hierdoor wordt aan de vraag naar de tegenstelling van het Katholicisme en het Protestantisme een gewigt toegekend, hetwelk haar niet altijd werd ingeruimd.’ ‘Het is juist de leer over de kerk die bij de Katholieken zoo gewigtig is, voor zijne kerk heeft hij alles over. De Catechismus Romanus vangt de verklaring van het geloofsartikel: credo sanctam ecclesiam Christianam, met de uiteenzetting aan, quibus de causis nonus articulus omnium frequentissime populo inculcandus. De Protestantsche leerbegrippen aangaande de kerk zijn onvolledig; voor veel verkeerds en eenzijdigs in de Protestantsche kerk is het middel voorhanden in de Katholieke en omgekeerd.’ Om deze en meer andere redenen achtte de Schrijver zijn onderzoek tijdig en noodzakelijk. Eene vergelijking van den toestand onzer kerk met de oud-Christelijke kerk valt zeker niet gunstig uit. De hervorming heeft de kerk willen terugbrengen tot haren vorigen toestand. Wel bestonden er toen ook secten, wel ontwikkelden zich toen ook ketterijen, die door 't Jodendom geinfluenceerd of door heidensche wijsbegeerte gemagnetiseerd waren. Maar de kerk overwon ze zelfs zonder auto da fez, zonder de gruwzame ridders met het kruis op den arm, zonder Jezuïeten en Dominicanen, zonder dat de scherpregtersbijl de mannen trof die tegen de Canones van kerkvergaderingen durfden spreken. Tot dien ouden toestand wilde men terugkeeren, en er zijn Lutherschen en Gereformeerden, die 't waarlijk schijnen te gelooven dat hunne kerk, als zij naauw was ingeperst in het stalen harnas der kerkelijke geloofsbelijdenis, de una sancta catholica zoude zijn. Overtuigend toont Thiersch aan dat de oude Katholieke kerk niet Roomsch, maar ook niet Protestantsch was. Het boek was reeds door Dr. van Oosterzee in de Theologische Jaarboeken aangekondigd, en kwram in het licht met eene voorrede van dezelfde hand.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 333]
| |
De vertaling is goed en met zorg bewerkt; de vertaler heeft den juisten zin van het oorspronkelijke zoo zuiver mogelijk willen wedergeven. Wij kunnen evenwel het gebruik van woorden als apostoliekheid, onschokbaar, bestemdheid niet goedkeuren. D-l. |
|