| |
| |
| |
Kronijk van den dag.
Augustus.
Binnenland.
- Hoewel de interpellatie van den heer Groen van Prinsterer, die bij het ter perse leggen van ons vorig verslag nog verwacht werd, tot geen eigenlijk resultaat heeft geleid, is het bij die gelegenheid gesprokene toch belangrijk genoeg om er thans nog op terug te komen. De rede van den heer Groen liep hoofdzakelijk over het punt of de tegenwoordige ministers een homogeen ministerie uitmaakten, en welke beteekenis er door hen werd gegeven aan art. 53 en 73 der Grondwet. Aan het eind zijner rede rigtte hij deze vragen bepaaldelijk tot de ministers, en verlangde tegelijk mededeeling van hunne plannen en ontwerpen, niet in algemeene, voor allerlei uitlegging vatbare, maar in bepaalde bewoordingen. De omstandigheid dat vele wetten, door hem opgenoemd, die aan de Grondwet kracht en leven hadden moeten geven, nog niet tot stand waren gekomen, terwijl de Kamer was bezig gehouden met onderwerpen, die niet zoo dadelijk dringend waren, noopte hem tot deze poging om zulk een staat van zaken te doen ophouden of voor het minst te doen blijken dat de oorzaak daarvan niet aan de Kamer was te wijten. Op deze rede gaf de heer Donker Curtius terstond een antwoord, dat strekken moest om zijn vroeger bestuur van traagheid en verzuim vrij te pleiten. De Minister van Binnenlandsche Zaken verlangde daarentegen uitstel om met zijne ambtgenooten te kunnen raad nemen. De hoofdzaak van dit antwoord bleek vervolgens eene ontwijking der eigenlijke vragen te zijn. Het woord homogeen wilde de Minister niet bezigen. Er bestond, naar zijn zeggen, een ministerie gelijk de Grondwet dit vorderde, de Ministers dachten eenstemmig over de hoofdbeginselen van Staatsregt en Regering, en hunne beginselen waren te vinden in de Grondwet, het programma van 13 Mei, en het verslag van 13 November; hunne plannen waren, de Grondwet trouw ten uitvoer te leggen, de banden tusschen Vorst en volk te versterken en den moreelen en materiëlen toestand der ingezetenen zoo veel mogelijk te verbeteren. Nog een
vierde punt werd opgenoemd, dat echter wel voor niets meer dan een redekunstig sieraad kan worden gehouden, daar de uitdrukking nog onbestemder was dan de vorige, namelijk, door een en ander het waarachtig heil van Koning en vaderland te bevorderen. De heer Groen verzuimde dan ook niet te doen opmerken, dat men zich in het aan hem gegeven antwoord wederom had bepaald tot algemeenheden, die tot niets kunnen leiden, en de rede van den Minister
| |
| |
hem nog niet had overtuigd dat er werkelijk een homogeen ministerie bestond. De Minister had de beweegredenen zijner interpellatie willen nasporen en hem daarbij in de klem willen brengen door de onderstelling, dat de heer Groen òf het stelsel der Ministers afkeurde, en hij, daar dit stelsel grondwettig was, eigenlijk op eene bedekte wijs de Grondwet bestreed, òf dat hij de tegenwoordige zamenstelling van het ministerie afkeurde, en in dat geval wenschte de Minister dat de spreker eene verklaring der Kamer uitlokte, of het ministerie haar vertrouwen al of niet bezat. Doch op dit terrein, verklaarde de heer Groen zich niet te willen begeven. Ik heb mijn oogmerk met deze interpellatie volkomen bereikt, zeide hij ten slotte; want nu is duidelijk gewerden de oorzaak der stagnatie in de werkzaamheden der Kamer, en deze is dus van dat deel harer verantwoordelijkheid ontheven. De Kamer heeft door haar eenstemmig verlof genoegzaam van haar gevoelen doen blijken, en ik ben overtuigd dat geen enkel lid der Kamer met stil te zwijgen, dat stilzwijgen als goedkeuring zal willen beschouwd hebben. De waarschuwing is nu van de Kamer uitgegaan. Er is nu tijd van beraad. Het ministerie is thans als het ware en demeure, en als er derhalve in betrekking tot deze interpellatie niets is afgedaan, er is toch zeker iets voorbereid.
Verschillende min en meer belangrijke ontwerpen van wetten zijn sedert ons laatst verslag door de Tweede Kamer in behandeling genomen. De wet op de toelating en uitzetting van vreemdelingen werd met eenige wijzigingen aangenomen. Bij de behandeling van het wetsontwerp over de Kroondomeinen had eene vreemde bijzonderheid plaats. Door de Tweede Kamer werd namelijk met de meerderheid van slechts eene stem, een amendement aangenomen, bepalende dat voor de Kroondomeinen geene tienden zouden mogen worden geheven van de, na de uitvaardiging der wet van 6 Julij 1840 ontgonnen, droog gemaakte of ingedijkte gronden. Het ministerie had dit amendement krachtig bestreden, en toen het ontwerp aldus gewijzigd bij de Eerste Kamer in behandeling kwam, drong het ook op verwerping daarvan aan. Een der sprekers vond het vreemd dat het ministerie onder deze omstandigheden de wet niet had ingetrokken, en noopte aldus het ministerie tot eene opgaaf der redenen voor deze handelwijs, welke naar het schijnt voortaan in dergelijke gevallen tot regel zal worden genomen. Het ontwerp werd daarop door de Eerste Kamer met bijna algemeene stemmen verworpen, waaruit over het geheel schijnt te worden opgemaakt, dat de tienden, tegen welke zich onder de natie en in de Tweede Kamer hoe langer hoe krachtiger stemmen verheffen en op welker afschaffing tegen billijke vergoeding met ernst wordt aangedrongen, in de Eerste Kamer eene even krachtige verdediging zullen vinden.
De wet ter voorziening in het te kort, door de Tweede Kamer zoo ongunstig ontvangen, werd met eenige veranderingen op nieuw voorgesteld. Daarbij werd echter eene belasting op de inkomsten, eene inhouding op traktementen en pensioenen en eene verhooging van het patent behouden, in verband met eene afschaffing der belasting op de brandstoffen en gedeeltelijk op het geslagt. De opbrengst der nieuwe belasting werd op f 4,305,000 geraamd, en het bedrag der af te schaffen belastingen op f 2,234,000, zoodat het overschot f 2,070,000 zou bedragen, waardoor, in verband met besparingen
| |
| |
ten bedrage van een millioen, met 1852 in het te kort zou voorzien zijn. De belasting op inkomsten van kapitalen zou 3pct. bedragen, de inhouding van tractementen enz. van 1 tot 3pct, de verhooging van het patent 15 tot 50 pct. terwijl tevens advocaten, schilders, enz. onder de patentpligtigen zouden betrokken worden. Deze voordragt werd op nieuw in de afdeelingen onderzocht, en het algemeen verslag voorspelde nogmaals eene verwerping. De groote meerderheid der leden was geenszins van de aannemelijkheid overtuigd, integendeel werd de voordragt, gelijk zij daar lag, als ontijdig beschouwd. Het hoofdbezwaar, dat de kamer zich niet geneigd of geroepen gevoelde om tot een bepaalden maatregel ter dekking van het tekort over te gaan, zoolang zij het stelsel van vereenvoudiging, hetwelk de regering verklaard had te willen invoeren, niet in zijn geheel en in zijne bijzonderheden kende, bestond nog in volle kracht. Men verklaarde zich eenigermate teleurgesteld, dat de bezuiniging voor 1849 en 50, zelfs met de vermindering van f 450,000 op het eerste hoofdstuk der begrooting, niet meer dan een millioen zoude bedragen, een cijfer ver beneden het door de regering zelve geopende uitzigt, door haar op twee millioenen gerekend, te minder te verklaren, daar de Minister nog onlangs had betuigd dat het verslag van November de grondslag der handelingen van het bewind was gebleven. De kamer moest derhalve het stelsel der regering voor nog onbekend achten, en mogt dus niet medewerken om eene wet tot stand te brengen, door welke wel aan den eenen kant eenige vermindering van lasten werd gegeven, maar aan den anderen kant een nieuwe last opgelegd. Te meer ontijdig oordeelde men de voordragt, daar eerlang de begrooting zou moeten voorgesteld worden, en men alsdan ten minste met eenige zekerheid zal kunnen opmaken welk stelsel de regering heeft aangenomen. Deze bedenkingen hadden vele leden weêrhouden van zich uit te laten op de vragen door de
regering gedaan; de meening van diegenen, die zich ten aanzien eener belasting op de inkomsten hadden verklaard, was ongunstig geweest, vooral op de thans voorgestelde wijs, hoewel velen geenszins van zulk eene belasting, mits goed geregeld, afkeerig zouden zijn. Algemeen vond men bezwaar in de inhouding van aan buitenlanders toekomende renten en van de verhooging van het patent. - Wat ligt te voorzien was geschiedde. De Minister van finantien verklaarde, op magtiging deskonings, het ontwerp in te trekken, onder voorbehoud om later, wanneer de redenen zullen zijn weggeruimd, welke de Kamer de voordragt ontijdig hebben doen achten, op het onderwerp terug te komen. Na de behandeling van het wetsontwerp op het muntwezen, waarbij de gouden munt wordt ingetrokken om alleen als negotiepenning in omloop te blijven, zullen de zittingen der Tweede Kamer voor eenige weken geschorst blijven.
Het wetsontwerp op de zamenstelling der Provinciale Staten bevat de volgende voorname bepalingen. De vergadering der staten in elke provincie bestaat uit zon vele leden als 5000 zielen in ieder hoofdkiesdistrict worden gevonden; alleen voor Drenthe is de verhouding op 4000 bepaald. Kiezers zijn allen die de vereischten bezitten, welke bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer worden gevorderd. Bij de eerste stemming wordt voor de benoeming eene volstrekte meerderheid vereischt; is eene herstemming noodig, dan wordt voor de keus tusschen
| |
| |
de personen, die de meeste stemmen op zich hebben vereenigd, slechts eene betrekkelijke meerderheid gevorderd. Tot leden der Provinciale Staten zijn verkiesbaar Nederlanders, die den ouderdom van 25 jaren hebben bereikt en ten minste een jaar lang in de provincie hebben gewoond. Bloedverwantschap en verzwagering, lidmaatschap der Eerste Kamer benevens eenige andere waardigheden en ambten geven redenen van uitsluiting. De leden der staten worden voor zes jaren verkozen en met elke drie jaren treedt de helft af. De collegiën van Gedeputeerde Staten bestaan uit 4 of 5 leden naarmate van de uitgebreidheid der provincie. De commissaris des konings, die den titel van gouverneur draagt, benoemt en ontslaat de ambtenaren en bedienden der provinciale bureaux, met uitzondering van den griffier. Wanneer hij vermeent dat de Staten of Gedeputeerde Staten een besluit buiten hunne bevoegdheid of strijdig met de wetten of het algemeene belang hebben genomen, is hij verpligt daarvan aan den koning kennis te geven, en de Staten daarvan te verwittigen, hetgeen ten gevolge heeft dat de uitvoering van het besluit gedurende dertig dagen wordt uitgesteld. Wordt het echter binnen dien termijn niet door den koning geschorst of vernietigd, dan is de gouverneur tot de uitvoering verpligt.
In April 11. had eene commissie der Tweede Kamer het wenschelijk verklaard, dat er eene inrigting werd tot stand gebragt om al wat in de openbare zittingen werd behandeld binnen vierentwintig uren en met de meeste volledigheid en juistheid door den druk algemeen te maken, en deze verklaring heeft aanleiding gegeven tot een wetsontwerp ter verhooging van eenige hoofdstukken der begrooting om de onkosten ter bezoldiging van snelschrijvers en tot uitbreiding der landsdrukkerij te vinden. Het is de vraag nog of de meerderheid der Tweede Kamer zelve oordeelen zal, dat deze onkosten nuttig besteed zullen zijn; in allen gevalle zou er een veel doelmatiger maatregel kunnen genomen worden om niet alleen het verhandelde in de zittingen der vertegenwoordiging, maar ook in die der Provinciale Staten volledig genoeg algemeen bekend te maken. Terwijl eene verspreiding der verhandelingen in de Eerste en Tweede Kamer in hare volle uitgebreidheid in dit opzigt reeds ondoelmatig zou zijn, dat zeer weinige inwoners des lands tijd of lust zouden hebben om ze geheel door te lezen, en ze dus, bij de onmogelijkheid om snel het gewigtigste te vinden, veelal ongelezen zouden terzijde leggen, zou er slechts eene wijziging der zegelwet noodig zijn om de dagbladen in staat te stellen de beraadslagingen met alle noodige volledigheid en spoed mede te deelen. Sedert het bedoelde ontwerp is voorgedragen, is door bijna alle dagbladen op zulk eene wijziging aangedrongen en betoogd dat daarvan noch voor de schatkist noch voor eenige andere belangen eenig nadeel was te vreezen, dewijl er niets anders verlangd wordt dan een vast zegelregt, zonder de tegenwoordige verhooging voor elke vergrooting van het formaat, afschaffing der opcenten, en vrijdom van zegel voor de bijvoegselen. Gematigder en billijker wenschen kunnen wel door de dagbladen niet worden gedaan; jammer genoeg, dat de vervulling zeer onwaarschijnlijk is te achten.
| |
Frankrijk.
- Na de opeenstapeling van verrassende gebeurtenissen, die elkander sedert de Februarij-omwenteling hebben verdrongen, heerscht thans eene betrekkelijke stilte, waarvan men echter moeijelijk zou weten te zeggen of zij geene
| |
[pagina t.o. 237]
[p. t.o. 237] | |
Allons enfants de la patrie, Le jour de gloire est arrivé, etc.
Zie ik u heden avond in de club?... - O neen! ik heb eene uitnoodiging ontvangen voor eene soirée. - Nu dat hindert niet! - Och, ik heb er een socialistisch rendez-vous.
Mijnheer! Waarom komt de post drie kwartier te laat aan. - Heel natuurlijk, men slaat elkander te Parijs dood.
Jij wordt Protect; van jou maken we Procureur-Generaal; hem benoemen we tot Burgemeester; en ik zal me met 't Rijks-ontvangerschap belasten.
| |
| |
nieuwe groote veranderingen, van eenen geheel anderen aard dan de vorige, voorafgaat. Eenen tijd lang leefde men in de verwachting van eenen coup d'état, die de monarchie zou herstellen en hetzij Lodewijk Napoleon, hetzij een Orleans of Bourbon op den troon plaatsen. Later verdwenen die geruchten weder, en nu de schorsing der Wetgevende Vergadering bepaald is, moest men voor de hervatting harer zittingen niets te hopen of te vreezen te hebben. Niemand schroomt thans meer openlijk er voor uit te komen dat hij de republiek moede is, en eene nieuwe verandering van regeringsvorm verlangt en verwacht. Terwijl handel en nijverheid nog blijven kwijnen, en ieder nog de nadeelige gevolgen der jongste staatsschokken ondervindt, is men tevens genoodzaakt, uit vrees voor nieuwe woelingen en rampen, de regering eene magt toe te staan en de burgers onder een bedwang te leggen, welke de vrijheid, die de republiek had beloofd, tot eene hersenschim maakt. In de verloopene maand zijn door de Wetgevende Vergadering twee wetten aangenomen, welke onder de monarchie voor uitvloeiselseener ondragelijke dwingelandij zouden zijn gehouden: of eigenlijk dagteekent de wet op de drukpers reeds van het laatst der maand Julij. Zij werd met de aanzienlijke meerderheid van 400 tegen 146 stemmen aangenomen, nadat sommige bepalingen nog strenger waren gemaakt, dan in het oorspronkelijk voorstel, en al de amendementen tot verzachting waren verworpen. De maatregelen tot beteugeling zijn thans zoo gestreng als zij slechts kunnen zijn, zonder tot eene censuur te komen. Eene andere wet, bestemd om alle poging tot oproerige bewegingen bij het eerste ontstaan te kunnen smoren, is die op het in staat van beleg stellen. De magt daartoe berust bij de Wetgevende Vergadering, en in geval deze geschorst is bij den voorzitter, wiens besluit alsdan door de vergadering naar bevind van zaken gehandhaafd of buiten werking gesteld wordt. Bij den staat van beleg gaat alle magt
op de militaire overheid over, en vonnissen militaire regtbanken over alle misdaden tegen de veiligheid van den Staat en de openbare orde. De oorspronkelijke voordragt hield in, dat drukpers-misdrijven aan de uitspraak van gezworenen zouden onderworpen blijven, doch met 295 tegen 260 stemmen heeft de vergadering beslist, dat ook deze tot de bevoegdheid der militaire regtbanken behooren. Na de aanneming dezer wet is de staat van beleg, waarin Parijs nog verkeerde, opgeheven, daar men alsnu verzekerd was, dit middel terstond weder te kunnen aannemen, wanneer zich eenige dreigende voorteekenen van onlusten vertoonden. Deze schijnen echter vooreerst niet weder te vreezen te zijn, maar daarentegen wordt het vooruitzigt van den finantiëelen toestand gedurig ongunstiger. Bij elk nieuw verslag van eenen minister van finantiën blijkt het te kort op eene schrikbarende wijs vergroot te zijn. Volgens het jongste verslag zou er om in de dienst van dit jaar te voorzien nog eene som van 184 millioen worden vereischt, en met inbegrip van deze som het te kort met 1850, 550 millioenen bedragen, waarbij in dat jaar nog een te kort van 300 millioenen wordt gevreesd. Tot redding uit dezen nood sloeg de minister voor: eene leening van 200 millioenen, eene schorsing der amortisatie, waardoor men 65 millioenen zou bekomen, het invoeren van nieuwe belastingen en het daarstellen van bijzondere middelen (waarschijnlijk ook al leeningen) voor buitengewone werken. Wat
| |
| |
de nieuwe belastingen aangaat zoo heeft men reeds met voorstellen van sommige een begin gemaakt, maar de Wetgevende Vergadering schijnt weinig genegen om de heffing van 1 pCt. op de inkomsten en het herstellen der door de vorige vergadering afgeschafte belasting op de dranken goed te keuren. De zittingen der Wetgevende Vergadering zijn van tijd tot tijd nog zeer onstuimig. Vooral was dit het geval bij de discussie over de Italiaansche zaken. Het ontbrak niet aan leden van verschillende politieke denkwijs, die de handelwijs der regering ten scherpste laakten, en de bitse tegenspraak der verdedigers van het bewind gaf tot zeer heftige redewisselingen aanleidingen. De minister de Falloux heeft bij die gelegenheid eene redevoering gehouden, welke door de kerkelijke partij hoog is geprezen, en de handelwijs der regering is dan ook met 428 tegen 176 stemmen goedgekeurd. Het schijnt echter dat hij zijne hoorders meer door klinkende phrases heeft verbijsterd dan door redenen overtuigd. Immers welke redelijke zin is er te hechten aan de beweringen, dat het pauselijk gezag moest worden hersteld, daar het Katholicismus alleen Rome den rang kon doen behouden, dien het tot nog toe had bekleed, namelijk van het tweede vaderland van ieder mensch te zijn, en dat de Fransche regering geen ander doel kon hebben, dan, in stede van de bevestiging eener ijdele hersenschimmige republiek, Rome te verheffen tot de hoofdstad der algemeene Christelijke republiek? - Een nieuw bewijs, of het nog noodig was, hoe heftig de hartstogten nog blijven, heeft het voorgevallene tusschen den afgevaardigde Gastier en Pierre Buonaparte gegeven. De aanleiding daartoe gaven de voor den President der republiek honende uitdrukkingen, voor welke de geregtelijke vervolging van twee leden der vergadering werd voorgesteld, en welker voorlezing door Gastier met blijken van goedkeuring werd aangehoord. Pierre Buonaparte gaf daarover zijn ongenoegen te kennen, Gastier beantwoordde dit met de
scheldwoorden imbécile en triple bête en ontving daarvoor eene oorveeg. Eene groote opschudding volgde hierop, beide afgevaardigden werden in verzekering genomen, en Pierre Buonaparte werd later door de bevoegde regtbank voor zijne gewelddadigheid tot 200 francs boete veroordeeld. - Lodewijk Napoleon schijnt zich intusschen noch de staatsaangelegenheden noch dergelijke voorvallen zeer aan te trekken en zich vooral toe te leggen om populariteit te verwerven. Daartoe moest vooral eene reis door eenige departementen strekken, op welke hij, volgens de berigten der dagbladen, waarop echter in zulk een opzigt niet veel staat is te maken, over het geheel door de bevolking met vrij veel geestdrift is ontvangen. Te Havre was echter zoo zeer het tegendeel het geval, dat men genoodzaakt is geweest de ontvangst aldaar in het oogloopend koel te noemen.
| |
Duitsche staten.
- De spanning en woelzucht van den jongsten tijd schijnen thans door eene algemeene dofheid vervangen; de regeringen hebben thans de magt weder in handen bekomen, en houden zich vooral met voorzorgen ter bevestiging daarvan bezig. De wapenstilstand tusschen Denemarken en Pruissen wordt thans ten uitvoer gelegd. Hoe ongevallig deze wapenstilstand in Holstein ook is heeft toch de landsvergadering besloten Sleeswijk door het Sleeswijk-Holsteinsche leger te doen ontruimen. Op vele plaatsen van Duitschland wordt echter de handelwijs van Pruissen zeer afgekeurd. Te
| |
| |
Hamburg heeft de bevolking daarvan zelfs een onvoorzigtig blijk gegeven door een doortrekkend Pruissisch battaillon te beleedigen en aan te randen, waarvoor Pruissen nadrukkelijk voldoening geëischt en natuurlijk terstond bekomen heeft. Te Berlijn is thans de staat van beleg opgeheven en de zitting der nieuwe Wetgevende Vergadering, waarin de gematigden de meerderheid schijnen te hebben, geopend. De minister Brandenburg heeft bij die gelegenheid de staatkundige gedragslijn, welke de regering meent te volgen, onbewimpeld blootgelegd. Pruissen volhardt bij het voornemen om een Duitschen bondstaat te vestigen, ter verzekering van de Duitsche eenheid, met een krachtig bewind en algemeene Duitsche volksvertegenwoordiging, met wetgevende bevoegdheid; de benoeming van de helft der leden van het staten-huis voor den eersten Duitschen Rijksdag zou eene van de gewigtigste werkzaamheden der kamers zijn. - Het Rijksministerie laat nu en dan nog iets van zich hooren, maar schijnt even weinig invloed uit te oefenen als de Rijksbestuurder, wien het gerucht reeds meermalen het voornemen heeft toegeschreven om formeel van zijn gezag afstand te doen.
Uit het eigenlijke Oostenrijk verneemt men niets; naar het schijnt worden de zaken daar gaande weg op denzelfden voet gebragt als vóór de jongste bewegingen. De oorlog in Hongarije heeft verscheidene malen eene zeer onverwachte wending genomen. De insurgenten, eerst door de zamenwerkende Russische en Oostenrijksche krijgsmagt in het naauw gebragt, hadden zich daarna door stoute uitvallen en welberekende togten meer lucht gemaakt, zoo zelfs dat de Oostenrijkers Raab weder hadden ontruimd, en men niet zonder bezorgdheid voor den omtrek van Weenen was. Op het onverwachtst ontvangt men echter de tijding dat Kossuth, na belangrijke nederlagen, den 11 Augustus, zijne waardigheid van dictator aan Görgey had overgedragen, en met Bem naar Turkije was gevlugt, en Görgey daarop, reeds den volgenden dag, den Russischen generaal zijne onderwerping had doen aankondigen, en de vestingen Komorn, Arad en Peterwaradijn last had gezonden om te kapituleren. Dit berigt deed den oorlog in Hongarije voor zoo goed als geëindigd houden, daar Görgey door zijne krijgskundige talenten de ziel van den oorlog was, zijne onderwerping de geestdrift der bevolking zou uitdooven, en de tegenstand van het Hongaarsche leger in het zuiden des lands en aan de verspreide afdeelingen der insurgenten, nu wel niet lang meer zou kunnen gerekt worden.
| |
Italiaansche staten.
- Na lang dralen heeft Sardinie zich aan de eischen van Oostenrijk onderworpen, en is de vrede tusschen deze beide staten gesloten. Het punt der amnestie aan de Lombardijers is echter door Oostenrijk toegegeven, maar Sardinie moet eene som van 75 millioenen, tot vergoeding der oorlogskosten, betalen, hetgeen bij de stemming van de Tweede Kamer der Vertegenwoordiging van dien Staat, waarin de democraten nog eene aanzienlijke magt hebben, tot veel bezwaar aanleiding kan geven. - Nadat het pauselijk gezag in Rome was hersteld, heeft eene uit kardinalen bestaande regerings-commissie aldaar het bewind aanvaard, en haar bestuur met zoodanige maatregelen begonnen, dat zonder de aanwezigheid der Fransche troepen, welke de bevolking in bedwang houden, waarschijnlijk reeds eene nieuwe uitbarsting van misnoegd- | |
| |
heid zou hebben plaats gehad. Onder anderen heeft deze commissie de door het republiekeinsche bestuur uitgegeven papieren munt met een derde in waarde verminderd, en niet alleen alle verkoopen van geestelijke goederen, maar ook alle geregtelijke en notariële acten, welke onder dat bestuur zijn opgemaakt, voor nietig verklaard, zoo zelfs dat de in dien tijd gemaakte testamenten ongeldig zouden zijn, een maatregel, waarvan in vervolg van tijd erge verwarringen waren te vreezen. Generaal Oudinot laat deze kardinalen naar welgevallen handelen; van de onbepaalde maar hoogdravende beloften aan de Romeinen, welke zijne proclamatiën inhielden, schijnt niets verwezenlijkt te zullen worden, en Rome bestemd te zijn, om weder onder hetzelfde onbeperkte geestelijk gezag te komen, waarvoor de Fransche tusschenkomst het heette te moeten bewaren. Garribaldi schijnt, na eenigen tijd met eene bende door het land te hebben gezworven, naar Venetië ontkomen te zijn. Deze stad blijft zich nog standvastig verdedigen. De vernielingsmiddelen, door de Oostenrijkers uitgedacht, schijnen weinig doel te treffen, en het belegeringsleger moet tusschen de
ongezonde moerassen zeer door ziekten worden geteisterd. Geruchten van onderhandeling, die zich van tijd tot tijd hebben doen vernemen, zijn telkens weder gelogenstraft; intusschen zal de beslissing van den Hongaarschen oorlog misschien ook aan deze zijde tot eene beslissing leiden.
|
|