De Tijdspiegel. Jaargang 6
(1849)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 209]
| |
Volkslectuur.De Nederlandsche Volksbode, een tijdschrift tot Nut van 't Algemeen, door C. van Schaick. Tweede Jaargang. Te Arnhem, bij Is. An. Nijhoff, 1849.Volkslectuur. Wat verstaat gij er onder? wat is het volk, waarvoor ge schrijft? De lagere standen, door demagogen als het volk bij uitnemendheid voorgesteld, of de gansche natie, - plebs of populus? Op 't gevaar af van door u als een besmette met revolutionaire, demagogische, socialistische beginselen geschuwd te worden, verklaren wij ons voor't eerste, zij 't ons ook niet onbewust, hoe vóór weinig dagen pas het tegenovergestelde gevoelen is voorgedragen, aanbevolen door hooggeleerden mond. Wat wilt gij met uwe volkslectuur, leeren of roeren, werken op 't verstand of op het hart uwer lezers? Het laatste, dan stem ik u gaarne toe, dat er volksdichters mogelijk zijn, mannen, die de snaren weten te treffen, welke in alle harten trillen - een zakkendragershart is niet anders zaamgesteld dan dat van den kamerheer. Laat ze beiden voelen: ze voelen 't zelfde, slechts wat fijner de een dan de ander. Eene liefdesverklaring van beiden verschilt alleen in den vorm, de inhoud is dezelfde, al sinds zestig eeuwen. Met het verstand is 't wat anders. Daar staat de mindere man vrij wat lager dan de beschaafde standen; niet omdat de goede moeder natuur van opinie was, dat een arme slokker, die van eigen werk leeft, met zooveel minder toe kon, dan de mijnheer, die op den arbeid van anderen teert, - och neen, ze heeft geen zwak voor fluweel en satijn; maar wijl uw beschaafde man wat meer gelegenheid had, om zijn groote of kleine dosis verstand te ontwikkelen. Schrijft ge voor hem, ge kunt zoo al geen centenaar dan tòch eenige Nederlandsche ponden kennis van geschiedenis, enz. bij hem vooronderstellen. Vooronderstelt ge die bij den minderen man ook, dan valt uw heele geschrijf in 't water. Vertel hem de bekende historie van de regtspleging van Karel den Stoute, om hem tot strenge regtvaardigheid, zonder aanzien des persoons, op te wekken, - dan behoort ge hem eerst eens aan 't verstand te brengen wie en wat die Karel de Stoute is. Goed, maar leest nu een wèl opgevoed man uw werk, dan werpt hij 't uit verveling neêr eer hij aan de historische anecdote zelve gekomen isGa naar voetnoot1). Ook wanneer gij door 't verstand op den wil zoekt te werken, zult gij bezwaarlijk denzelfden weg kunnen volgen bij dezen en bij genen. Een enkele wenk, dat dít nuttig, dát pligtmatig is, zal volstaan bij den veel, te weinig zijn voor den luttel ontwikkelde. We blijven dus, ouderwetsch als we zijn, nog gelooven aan de noodzakelijkheid eener zoogenaamde volkslectuur, d.i. van geschriften, zamengesteld met het opzettelijke doel om meer bijzonder op de lagere standen te werken. Wat wilt ge nu met dat volk? 't Wijzer en beter maken, hoop ik? Ja, uw eerlijk gezigt zegt het mij, dat ge 't geen luilekkerland zonder belastingen en groote mijnheeren voorspiegelt? Maar hoe zult ge dat doel bereiken? O, wat zijn er niet al wegen voor ingeslagen, de mees- | |
[pagina 210]
| |
ten bespoeld door de kabbelende golfjes van 't Jan Salienat! Nu eens een flaauwe kinderachtige toon, dan hoogdierbare traktaatjes, bloedig van top tot teen, riekende naar den smook van 't onuitblusschelijk vuur; hier gaat er een afgetrokken betoogen dat huiselijkheid een deugd en onmatigheid een zonde is; elders maakt men 't zich nog wat gemakkelijker: men neemt een stuk, voor den ontwikkelingstrap van geheel ander, hooger publiek geschikt, verandert Henriette in Katrijn, Louis in Flip, gij in jij en - 't is volkslectuur. Leve de populariteit! Nog anderen, te flaauw en te smakeloos om een' fatsoenlijk man een' oogenblik bezig te houden, werpt zich tot volksvriend op en moraliseert er je bladzijden vol, dat mijn arbeider zegt: wijf, geef me de flesch is, 'k moet dien flaauwen smaak eens wegspoelen. - Hoor, ik recenseer tienmaal liever een fiksch boek voor den Tijdspiegel, 'k zou haast zeggen voor den Gids, eerste serie, dan dat ik voor 't volk schrijf. Hoe ik 't gaarne heb, hoe ik 't gaarne deed, als ik maar kon? Zoo als van Schaick in zijn' Volksbode 't althans hier en daar doet. 'k Zal 't u zeggen, hoe hij er meê omspringt. Vooreerst kent hij het volk, hij weet zoo wat die menschen noodig hebben en waaraan 't bij hen hapert. Hij heeft ze bespied toen ze nuchter en toen ze dronken waren, bij het trouwen en bij 't vrijen. Hij weet precies, als ze zoenen en als ze huilen, niet maar hoe hun oogen staan, maar ook hoe 't er in hun hart wel uitziet. De donkere hoeken en hoekjes in hun hersenkas weet hij tamelijk wel te vinden. Daarbij komt, dat hij 't volk lief heeft. Dat begrijpt ge al zoo wat, omdat hij 't zoo wat kent, want die kennis waait iemand niet zoo maar aan. Maar hij toont het ook dat hij weet dat het ook menschen zijn met een ziel, die, kijk, geen' penning minder waard is dan de uwe, hij is zoo wat men noemt Christelijk, en nu kan hij 't niet velen, dat die arme slokkers, die hier zoo hard ploeteren moeten, zich nog in zedelijk ongeluk er bij storten en hun toekomst - de naaste en de verdere - zelve verwoesten. Daarom spreekt hij hun een hartig woordje toe. Maar nu komt hij niet met een effen gezigt: lieve vriend, ik zal u eerst eens verklaren wat kuischheid is, dan betoogen uit rede en Schrift, dat de kuischheid pligt is, eindelijk u opwekken om dien pligt te vervullen.... Neen, hij zegt: jongen, daar moet ik je eens een raar geval vertellen; daar is nu die en die er leelijk ingeloopen, hij heeft enz. enz. Nu luistert de eenvoudige man, de geschiedenis trekt hem aan, afgetrokken waarheden voelt, begrijpt hij niet; maar als van Schaick ophoudt, zegt zijn hoorder: jongen, mijnheer, 'k zie toch wel, dat het maar zaak is om...., en als die hoorder nu in verzoeking komt, denkt hij: drommels neen, 't is zaak om op te passen, anders ging 't mij net als die.... daar die mijnheer me van sprak. Zou 't zoo niet goed wezen, dunkt u? Welnu, laat ons dan van Schaick vragen om zoo voort te gaan, hem raden om zich medearbeiders te kiezen, die aan dezelfde liefde voor 't volk gelijke geschiktheid paren, laten we hem vragen om o.a. den heer Bosdijk, die zooveel kan schrijven en vaak zoo goed schrijft, te verzoeken dat hij zich dien vorm ook wat eigen maakt, - laten we dan Gods zegen afbidden over het zaad dat de Volksbode uitstrooit, en ook - dat is er niet kwaad bij - dien Bode menige deur ontsluiten. Zeg, willen we dat doen? - IJ- |
|