De Tijdspiegel. Jaargang 6
(1849)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijLamartine en de revolutie.(Histoire de la Revolution de 1848, par A. de Lamartine. - Revue des Deux Mondes, Tome troisième, troisième Livraison: L'Historien et le Heros de la Revolution de Fevrier, par Eugène Forcade, p. 308-335.)Quoi qu'il arrive, le caractère politique de Mr. de Lamartine est jugé: comme les grands acteurs de notre epopée revolutionaire, il a eu son jour. Er ligt iets zeer weemoedigs in de herhaalde ondervinding, dat groote mannen, door den stroom des tijds als weggedrongen, eenzaam en verlaten op den oever blijven staan, en door den tijdgeest, met opgeheven vinger, gebiedend worden afgewezen. - Menschelijke grootheid en reusachtige krachtsontwikkeling zijn geene waarborgen voor menschelijk geluk, - er ligt iets in dat ons diep smart, als een der voorgangers van volken en staten, ondanks zichzelven, op non-activiteit wordt geplaatst - een nog krachtvolle Invalide in het groote werelddrama! Verschillend zekerlijk zullen de gewaarwordingen zijn, waarmede de Nederlandsche lezer het hoogstbelangrijke geschiedkundige werk van Lamartine over de omwenteling in 1848 heeft gelezen, en in den held den geschiedschrijver terugvond; verschillend, naarmate het staatkundig standpunt, waaruit men den geweldigen ommekeer van zaken beschouwt of wil laten beschouwen. Het heeft (en dit liet zich trouwens verwachten) niet ontbroken onder onze landgenooten aan de zoodanigen, die bij de eerste mare der revolutie met hun anathema gereed waren, anderen oordeelden meer bedachtzaam, en wilden ten minste den afloop, de ontknooping dier schokkende gebeurtenis weten, eer zij den banvloek uitspraken. Sommigen kwamen tamelijk vrijmoedig voor hun gevoelen uit, en waren zoo onvoorzigtig om eene minder ongunstige zijde dáár te ontdekken, waar de staatsstorm in onze nabijheid nog bedreigend loeide. Wie onder hen het naast aan de waarheid stonden, moge de tijd leeren. - Intusschen was de naam van Lamartine op veler lippen. Men kende den dichter; onze beschaafde landgenooten stonden met den schrijver der Meditations, der Harmonies en der Impressions de l'Orient op den besten voet. De geschiedschrijver der Girondins werd bewonderd. Nu trad de zoon van Apollo als diplomaat te voorschijn. Men hoorde hem weder en telkens weder in de kamer; hij steeg op dekwikkolom der volksopinie omhoog, en men wist niet meer wien de voorrang toekwram: of aan den dichter, of aan den staatsman; eindelijk verscheen hij onverwacht als het hoofd aan het hoofd, in den woesten en bedwelmenden volksopstand; men vergat den dichter en zag alleen den volksmenner. Na verloop van 18 maanden | |
[pagina 172]
| |
beschouwt hem een zijner landgenooten met een medelijdend schouderophalen en honenden lach, en werpt den man des tijds met deze woorden als van zich af: ‘Il a eu son jour!’ Indien wij deze woorden met eenige opmerkingen wilden voorzien, zouden wij ze gaarne zoo verstaan: hij heeft zijn dag gehad, zonder dat die dag evenwel geheel is vergeten; de man als persoon en als individu moge geheel zijn teruggedrongen, en ver, ver op den achtergrond in toenemende avondschaduw geplaatst, maar de plek waar hij stond en het woord dat hij sprak, en de tengels die hij eens vastklemde, en de gisting die hemzelven medesleepte in den bajert, welken hij ten minste poogde te ordenen - alles blijft, het blijft als eigendom der geschiedenis; aan haar is de taak, de pligt opgedragen, om den man te beoordeelen, die stoutmoedig genoeg was, om in het laatste werk zijne eigene geschiedenis te schrijven, eene autobiographie, welke hem nu reeds als een auto-da-fé wordt toegerekend. - De schilder, die zijn eigen gelaat in den spiegel aanschouwt, en het beeld op het historieel doek brengt - hoe moeijelijk om hier niet te overdrijven, om de kleuren zoo te mengen, dat men de natuur terugvindt, en het afgespiegelde beeld den levenden meester, die zichzelven penseelde, niet logenstraft! Wij gelooven dat er zeldzaam een moeijelijker taak door een sterfelijk mensch is ondernomen, dan hier, waar Lamartine, als tegenover de gansche wereld, zichzelven moest voorstellen. - Autobiographen zijn witte raven, en dit is zeer gelukkig; want als ergens de schipbreuk dreigt, het is hier: het menschelijke in den mensch verloochent zich welligt nergens minder, dan juist waar de mensch zichzelven boetseert - het is de strijd op leven en dood met de eigenliefde. - Wij gelooven zelfs dat er bij eene autobiographie bovenmenschelijke kracht en eene onbereikbare zelfverloochening vereischt worden, om blootelijk referent te zijn, berigtgever en niets meer. Lamartine, weggeslingerd uit het staatkundig gewoel, ontheven van zijn tijdelijk bestuur, over het hoofd en ook over de schouders gezien, verlaten en miskend, greep de pen op, en beschreef de revolutie waarin hijzelf als een hoofdpersoon moest verschijnen - deze onderneming was, reeds nu, gewaagd, schier roekeloos. De indruk was te versch, de spelers in het bloedig stuk waren, hoewel achter de schermen, of in het een of ander veilig foyer verborgen, nog aanwezig; de wonden der zielen en ligchamen, sedert Februarij 1848, waren nog niet geheel genezen en gesloten. Het plaveisel der Parijsche straten was nog niet genoeg beloopen sedert de barricaden, om nu reeds met bedaarde en kalme zinnen eene geschiedenis te kunnen lezen en beoordeelen, die de vlammen op het papier nog eens deed uitslaan, en de verschrikkelijke dagen weder als onder de warme smeulende assche herleven. - Ware Lamartine niet zeker van zijne zaak, niet even zeker van de waarheid geweest, men zoude zijne gewaagde poging scherp moeten afkeuren, en hem toeroepen: wacht uw' tijd! - Derhalve moeten er krachtige beweeggronden geweest zijn, die hem noopten om het tafereel te schetsen, dat op slechts één jaar afstands, als voor, als naast hem en velen lag. Hij vond bij de verschijning van zijn werk dadelijk duizend, tienduizend beoordeelaars en ooggetuigen. Hij beschreef immers niet slechts zijne, maar ook hunne zaak? aan zijn stift was het oordeel over eene gansche stad, over een gansch land verbonden! | |
[pagina 173]
| |
nogtans werpt hij zijne herinneringen, ook in hoogeren zin, Impressions, der wereld toe - en wacht zijn vonnis. - Het wordt hem spoedig alzoo gegeven: ‘Il a eu son jour!’ Onmiskenbaar is de opmerking die wij menigeen na de lezing der twee deelen hoorden maken: zie hier Lamartine's apologie, zijne zelfverdediging, in het geschiedkundig verband zaamgevlochten. De geschiedschrijver wilde zich voor zijn tijd en voor zijne tijdgenooten legitimeren, als een eerlijk man. Hij wenschte dat men wist en beoordeelde, niet alleen wat hij gewerkt en gesproken, maar wat hij gewild en bedoeld heeft, en reeds uit dit oogpunt is zijn tafereel hoogstbe-langrijk. - Wij kunnen ten minste niet vermoeden, dat hij opzettelijk onedele, verwerpelijke bedoelingen heeft gekoesterd, en die met eene helsche kunstvaardigheid, in boeijende en wegslepende taal heeft bemanteld. Wij staan nevens den geïmproviseerden volksmenner, nevens den voortgejaagden volksleider; maar niet naast een Marat of Robespierre. Wij vinden hier niet de slangentaal der huichelarij, de geheime boevenspraak der bloedgierige Septembriseurs. Oordeel billijk, Nederlander! de dichter Lamartine treedt, ondanks zichzelven, weder te voorschijn. - Te midden der losbarstende revolutie, onder het knallen der geweerschoten op de straten van Parijs, gedragen op de handen van het volk, niet in den figuurlijken, maar in den eigenlijken zin, tegen zijn wil in de hoogte opgestuwd; in dien vreemdsoortigen, duizelingverwekkenden toestand begaf hem zijne idealiserende Muze niet; hij dichtte, onder vuur en vlam, bij het tieren en brullen van woeste volkshoopen - hij dichtte toch voort, en verdichtte - eene republiek! Zult gij hem alleen deswege met een vloek beladen? Zal de zonde van den dichter geene vrijspraak voor uw gestrengen regterstoel vinden? Nog eens, oordeelt billijker. - De lezing van zijne geschiedenis bevestigt deze opmerking als op elke bladzijde. Wij herinneren ons op dezen oogenblik niet in de jaarboeken der geschiedenis het zonderlinge verschijnsel dat hier plaats greep ergens weder te vinden: een letterkundige en dichter herschapen in een oppermagtig volksmenner; een der voedsterlingen van Apollo in de rol van Caesar of Cromwell -! - de staatsman, waarin de gevoelige poëet verborgen lag; de dichter die aan den krater van een Vesuvius stond, daar zelf verzengd en geblakerd, zijne improvisatiën bleef uitspreken, in manifesten en nota's die door het luisterend Europa vernomen werden, te midden van het onderaardsche gebulder. Als Lamartine niet Gode en de wereld in het aangezigt gelogen heeft, toen hij zijne revolutionnaire, republikeinsche beginselen op het papier biechtte, dan is en was hij met dezelve een eerlijk man; hij mogt dwalen, dit deed hij zeker, en anderen mede op het dwaalspoor voeren; maar hem treffe uw verpletterend oordeel niet, zoolang gij het bewijs schuldig blijft, dat hij in zijne twee deelen geschiedkundige bijdragen duizend en tienduizend logens heeft op elkaar gestapeld; de held en de geschiedschrijver moest zijne eigene apologie onwillekeurig aan het volk overbrengen, toen hij datgene beschreef, wat hij zag en hoorde, en met hem duizenden hebben gezien en gehoord. - Het zal den lezer dezer beschouwingen niet onbelangrijk zijn, om de eigene woorden te vernemen van een' zijner hevigste bestrijders, een staaltje van beoordeeling, waaraan menigeen onder ons zich moge spiegelen. - | |
[pagina 174]
| |
De heer Eugène Forcade deelt in de Revue des deux Mondes den indruk mede, welken Lamartine's werk op hem maakte, in dezer voege: ‘La lecture du livre de Mr. de Lamartine vient d'évoquer en moi les visions funêbres et grimacantes de cette heure d'agonie. Les faits qu'il retrace, les idées qu'il exprime, la composition littéraire, respirent également ce hideux et ridicule devergondage qui fut le caractère des premières journées de la révolution de février. La narration est diffuse, tourbillonnante; elle brouille tous les faits, tous les noms, toutes les dates; devant l'inexactitude avec laquelle sont rapportées des scènes auxquelles Mr. de Lamartine a pris part, on dirait qu'un somnambulisme étrange lui a ravi l'observation de ce qui s'est passé sous ses yeux. Les idées les plus contradictoires se heurtent d'une phrase à l'autre, affirmées avec la même emphase dogmatique; c'est une perpétuelle hallucination, qui n'a d'unité que par l'apothéose constante, que Mr. de Lamartine se décerne à lui-même. Ce livre, sans autorité comme document historique, absurde et faux comme inspiration politique, funeste au point de vue littéraire au nom de M. de Lamartine. est précisement par ses défauts, la digne peinture d'un si triste épisode de notre histoire.’ (Reves Deux Mond. (t.a.p.) p. 334. Ziedaar beschuldigingen genoegin éénen adem uitgesproken. - De Heer Forcade heeft zich beijverd om in zaamgedrongene kortheid het werk van den landgenoot te brandmerken, hoewel, zoo als dat bij deze wijze van beoordeelen ex tripode meestal gaat, de nervus probandi, de bewijskracht ontbreekt. Wanneer de bestrijder van l'historien et l'héros iets later zegt: ‘Que reste-t-il de l'oeuvre à laquelle Mr. de Lamartine s'était associé? Il reste le nom de la république,’ dan zien wij dat er toch nog iets is gebleven; want zoude men van menige bestaande monarchie mede niet kunnen verklaren: ‘il reste le nom de la monarchie?’ - Uit de bovenstaande openbare strafoefening, welke de heer Forcade, aan Lamartine, zeer onlangs, heeft meenen te moeten voltrekken, blijkt overigens, welke reactie tegen de republiek veld wint, en hoezeer men zich bevlijtigt, om den held met een schandbordje om den hals ten toon te stellen. Laat ons thans tot de voorstelling van den man, die nu evenzoo zeer in de schaduw staat, als hij eens in het licht stond, terugkeeren. Men kan zijn werk uit een drievoudig oogpunt beschouwen, uit het bloot historieele, uit het aesthetische, en psychologische oogpunt; want deze drie elementen doordringen zich onderling op de met gloed en warmte geschreven bladen. Het zoude, gelooven wij, den zoo even aangehaalden letterkundigen scherpregter in de Revue, moeijelijk vallen, om te bewijzen, dat Lamartine, in zijne narration ‘brouille tous les faits, tous les noms, toutes les dates,’ deze gewone recensenten-rodomontade valt in het water, omdat de historiëele onnaauwkeurigheden niet bepaald zijn aangetoond. Van deze zijde ten minste heeft het werk, dat onze belangstelling opwekt, groote verdienste. Zekerlijk kon de schrijver, naar zijn voormalig standpunt, geen bepaald lofredenaar zijn op den gevlugten koning en zijne raadslieden; hij is opregt genoeg om, in den aanvang zijner geschiedenis, zijne gevoelens rondborstig te openbaren, - dat is intusschen niet inhistoriëel, - evenzoo zoude men den altoosdurenden klaagzang der royalis- | |
[pagina 175]
| |
ten van eenzijdigheid kunnen beschuldigen. Maar wat betreft de aaneengeschakelde mededeeling van de huiveringverwekkende gebeurtenissen, op en na den 24sten Februarij, zoo zal men daarin geene opzettelijke zonde tegen de waarheid verwachten, en de aanteekeningen, die de schrijver nu en dan maakte, bij het kalme herdenken aan die woelige dagen, met de pen in de hand, sluiten de beschuldiging grootendeels uit, ‘dat hier de feiten zouden verward zijn.’ Veeleer hecht zich alles geleidelijk aan elkaar. Als geschiedkundige bijdrage tot de revolutie, behoudt het werk van Lamartine onmiskenbare waarde; wat men zelve zag en hoorde en werkte, treedt na verloop van jaar en dag, nog eens als in het leven terug. Inderdaad de held en de geschiedschrijver moest, wanneer men hem de geschiedkundige waarheid zal ontstrijden, op eene andere wijze aangegrepen worden, dan door een paar klinkende volzinnen. - Wat het aesthetische gedeelte van dit werk betreft, herkent men weldra den dichterlijken geschiedschrijver in deze tafereelen ‘full of blood and horror.’ Welligt staat onder de latere geschiedschrijvers niemand nader aan Lamartine in zijne historische proeven, dan von Schiller, vooral in zijne Geschichte des dreyszigjährigen Kriegs. Het poëtisch vuur wordt bij geen dezer beide meesters door de doode geschiedkundige stof uitgebluscht; zij geven veeleer aan het reeds uitgebrande leven door hunne taal en stijl, door het aanschouwelijke der beschrijving, het leven terug - beide zijn volstrekt plastisch. - Als ge, aan de hand van Lamartine, de woeste volkshoopen stormenderhand ziet optrekken, nu het stadhuis belegeren, dan de tribune beklimmen en overweldigen, dan in de hoogste opgewondenheid den republikeinschen kreet uitdonderen; als ge hemzelven dan telkens terugvindt, nu bedreigd, dan vergood, nu op de handen gedragen, dan ten doel aan één of meer kogels, dan is het niet meer de doode kronijkmatige geschiedenis: het tafereel ademt, spreekt en leeft. - Er zijn in deze twee deelen zeer vele bladzijden, welke de romanschrijver aan Lamartine zal benijden, waar de verbeelding in zoete zelfbegoocheling de levendigste beeldenrij op het papier schept. Van deze zijde behoeft de schrijver volstrekt niet te vreezen dat dit ‘document historique sera funeste au point de vue littéraire au nom de Mr. de Lamartine.’ Wij herinneren den lezer alleenlijk aan het eerste, indrukmakende manifest, waarmede Lamartine zijne korstondige politieke loopbaan opende, en waarvan wij teregt mogen zeggen, dat hetzelve als een meesterstuk der genie, onaangezien de inwendige gehalte, eene blijvende plaats zal behouden onder de diplomatieke stukken, waarmede de kabinetten der negentiende eeuw zich doornen- of bloemen-kroonen hebben gevlochten. De dichter verloochent zich, wat het technische betreft, hier evenmin als elders. Dezelfde pen, die met bewonderenswaardige gave den ongelukkigen Lodewijk den Zestiende voor en op het schavot schilderde, die den onverschrokken Girondijn naar het leven boetseerde, dezelfde pen herschiep de revolutiedagen, en zet aan het geschiedkundig betoog die letterkundige bekoorlijkheid bij, welke hare eigene aanbeveling met zich medebrengt. Geheel anders zal ons oordeel zijn over het psychologisch, of zoo gij wilt, meer naauwkeurig, over het politiek- apologetisch- psychologisch beginsel, 't geen ons hier duidelijk in het oog springt. Lamartine kan niet alleen op den 24sten Februarij beoordeeld worden, men moet | |
[pagina 176]
| |
hem vóór dien dag hebben leeren kennen: men moet den warmen bestrijder van een om zich heen grijpend monarchaal beginsel vergezellen in en buiten de kamer. Men mag niet vergeten dat Lamartine door een groot, overweldigend ideé werd bestuurd en bezield, hetgeen hem het leven van zijn leven was geworden; men moet niet uit het oog verliezen, dat de bekwame en stoutmoedige spreker in de kamer reeds een man des volks was geworden, vóórdat de stem des volks hem telkens een: ‘vive Lamartine!’ toeriep - wie den man van zijnen tijd isoleert en afsluit, alleen dáár begroet waar de tijdstroom hem met reuzenkracht op den voorgrond plaatst, die oordeelt eenzijdig of valsch. - Lamartine werd in zekeren zin opgekweekt om die rol te vervullen, waaronder hij boog en bezweek. Wij mogen hier niet in het breede onderzoeken, in hoeverre het republikeinsche ideé, dat in Lamartine als verpersoonlijkt optreedt, volmaakt en proefhoudend is. Wij zullen hem niet te hard vallen, als de latere royalistische, legitimistische en conservatieve krijgsbenden dezen republikein van alle zijden bestoken en beoorlogen; genoeg: het ideé had den voor waarheid en regt gloeijenden dichterlijken mensch vermeesterd, en dit schrijven wij hier ter neder uit onze diepe overtuiging: hij had nimmer, nimmer die gruwelen, dat bloed, dien moord, die onzinnigheid verwacht, welke helaas! met zijnen naam en aan die der revolutie zaamgekoppeld zijn geworden. - ‘Ook gewenscht?’ vraagt ge. Wij betwijfelen dit stellig. Vergeet het niet, Lamartine had eene geïdealiseerde republiek in het hoofd en in het hart, eene republiek, waar het beginsel van humaniteit allen moest bezielen. Hij was een Fransche Plato; maar niet zoo kalm, niet zoo wijsgeerig en grondig; er zweefde hem mede een Utopia voor den geest, hetwelk noch verwezenlijkt is, noch verwezenlijkt kan worden; hij bleef op en na den 24sten Februarij niet minder dichter dan vóór die dagteekening. Uit dit oogpunt moge de held en de geschiedschrijver beschouwd worden; daarin ligge zijne gedeeltelijke apologie; daarin de vergiffenis voor het kwaad dat men hem toeschrijft, waaraan hij medewerkte, maar dat hij zeker niet gewenscht heeft. - Sedert de treurige wending welke de revolutie heeft genomen, door de aanhoudende teleurstellingen geslingerd, door de veerkrachtige verdeeldheid der partijen - de witte en roode - ten einde raad gebragt en ontmoedigd - pleegt men thans over het bloedig tijdvak in de laatste geschiedenis van Frankrijk een hoogst ongunstig oordeel te vellen - en men werpt de schuld, zooveel mogelijk, op de volksleiders, die toenmaals de teugels van het bewind in handen namen, en onder hen, bovenal op Lamartine. - De scherpregter in de Revue verheugt zich om le héros en l'historien van deze zijde aan eene openlijke executie te kunnen onderwerpen. Forcade tracht de grootste verantwoording behendig op den tijdelijken minister van het buitenland te werpen, en stelt de zaak voor, alsof hij aan eenige zijner medestanders, reeds tijdens het beruchte banket, het woord verpand had om de republiek, ten koste van de reeds wankelende kroon te helpen vestigen. Onder de merkwaardigste bladzijden in het werk van Lamartine, behooren die, waar hij, niet zichzelven verdedigt, maar zichzelven beschuldigt, en niet aarzelt, om zich, als medegesleept door den oppositiegeest, een zwaren steen op het hart te wentelen. - Wij achten het pligtmatig om deze staat- | |
[pagina 177]
| |
kundige biecht in haar geheel mede te deelen, meer als een blijk dat de man die zijn' tijd en dag gehad heeft, vreemd is en was van die zelfvergoding, welke zijn bestrijder in de Revue hem mede op de hatelijkste wijze te last legt. ‘Lamartine avait poussé jusque-là le scrupule jusqu'à blâmer à haute voix l'agitation des banquets comme une amorce aux révolutions. Au dernier moment il paraissait changer de langage. Il ne s'agissait plus, il est vrai, d'un banquet réformiste, mais du droit de réunion légal contesté à force ouverte par des ministres à des députes. La lutte entre l'opposition de toute nuance et le gouvernement se personnifiait dans ce duel politique. Lamartine croyait y voir l'honneur de l'opposition engagé et perdu si elle reculait après s'être tant avancée. L'opposition du centre gauche allait faiblir; en faiblissant elle entraînait dans sa retraite toutes les autres oppositions qu'elle avait compromises dans ses manoeuvres et dans ses manifestations. Lamartine n'avait jamais fait partie de de cette opposition. Il la trouvait plus personnelle que nationale, plus ambitieuse que politique. La satisfaction secrète de prendre une fois de plus cette opposition en flagrant délit de faiblesse, l'orgueil de la dépasser et de la convaincre d'inconséquence, étaient peutêtre à son insu pour quelque chose dans la chaleur de son discours. Ce feu de colère s'évapora dans ses paroles. L'opposition du centre gauche mollit une fois de plus, et abandonna le banquet. Les conséquences qui pouvaient découler du discours de M. de Lamartine furent donc écartées. Il ne fut pour rien dans la suite du mouvement qui prit un autre cours. Mais si ces considérations excusent cette faute de Lamartine, elles ne suffisent pas pour l'absoudre. L'élan qu'il avait donné à l'opposition aurait pu aboutir à un conflit autant que l'obstination du gouvernement. Lamartine livrait quelque chose au hasard. La vertu ne livre rien qu'à la prudence, quand il s'agit du repos des États et de la vie des hommes. Il tentait Dieu et le peuple. Lamartine se reprocha depuis sévèrement cette faute. C'est la seule qui pesa sur sa conscience dans tout le cours de sa vie politique. Il ne chercha à l'atténuer ni à lui-même ni aux autres. C'est un tort grave de renvoyer à Dieu ce que Dieu a laissé à l'homme d'État: la responsabilité; il y avait là un défi à la Providence: l'homme sage ne doit jamais défier la fortune, mais la prévoir et la conjurer.’Ga naar voetnoot1) Rondborstige en tevens beschuldigende woorden! - ‘Lamartine livrait quelque chose au hasard. Il tentait Dieu et le peuple.’ Intusschen lag het eigenbelang, die beweeggronden waardoor de revolutiehelden van 93 werden gedreven, het vurige streven naar eene dictators- of consuls-kroon, dat alles lag, wanneer de schrijver niet ongehoord huichelt, geheelenal buiten zijn wensch, ja boven zijne verwachting, en stiet hem tegen de borst. De loop der zaken dreef Lamartine als met knellenden zweepslag voort. Het hollend paard was zonder ruiter, en boog den kop in den nek, en stormde snuivend voorwaarts; alles, alles dreigde onder zijn hoefgetrappel verpletterd te worden. Ziet gij dien welligt al te stoutmoedigen ruiter, die het waagt, in den zadel te springen, die de vliegende teugels opvat, en ten minste poogt om het ros, welks ijlende vaart hij niet meer bedwingen kan, op een eenigzins effen spoor te brengen? en al snelt het ongetemde | |
[pagina 178]
| |
dier, met het gebit voor de tanden, met den ruiter hollend voort, toch gevoelde het eenen berijder op den rug, toch werd de verdelgende hoefslag verzacht; zult ge nu over den ruiter, uit den zadel geworpen, den banvloek uitspreken, omdat hij niet alles, alles heeft geordend in die mate als gij wenscht? Tegenover de zoo even medegedeelde zelf beschuldiging van Lamartine, staan altijd zegevierend zijn eerste manifestatiën, toen het bewind hem overrompeld had, en het volk, of ten minste een deel des volks, hem met magtige vuist vooraan had geslingerd, waar hij duizelend en verwonderd stond, en beneden zich den volkaan hoorde loeijen, met dienzelfden schorren onderaardschen donderknal, welke, 50 jaren geleden, Europa deed verbleeken. Wij bedoelen zijne wet om de doodstraf af te schaffen, en het vredelievend manifest aan de vorsten en volken van Europa. - Zijn die twee politieke demonstratiën van eenen geïmproviseerden volksleider geene krachtige pleitredenen, die hem eene burgerkroon waardig maken? Of heeft hij daardoor den woesten, bloedgierigen geest dergenen niet teruggewezen en bezworen, welke reeds met de guillottine en het roode vaandel naderden, om het beulendrama der eerste revolutie getrouwelijk te herhalen? Was dan zijne onvoorzigtige, zijne gewaagde, zijne roekelooze poging, om de republiek op den zoo even afgeknakten koningsboom in te enten, eene daad van bepaalde bloeddorst? Vindt ge daar in hem eenen Cromwell, Danton of Robespierre terug? ‘Il y avait là un défi à la Providence,’ - zoo schrijft de mensch in de kalmte van het herdenken; - maar toen ook bij hem de hoogste spanning bestond, waarvoor een sterveling vatbaar is, toen hij zich geroepen voelde, of wilt ge liever dit woord, toen hij zich geroepen waande, om de tierende, onbedwongene en dreigende volkshoopen te leiden, te besturen, te beteugelen, toen in dat beslissend oogenblik zijns levens, alles, alles op het spel stond, toen trad wederom, tusschen vuur en zwaard, het ideaal eener republiek, waar hij zoo dikwerf van gedroomd had, hem betooverend voor den geest; hij zag, met het oog des dichters, in plaats van den bejaarden omzigtigen koning, in plaats van een streng en onbuigzaam ministerie, met den ijzeren Guizot aan het hoofd, hij zag, eene bloeijende volksregering, een heerlijk volksleven, een afgebeden volksheil, uit den ledigen afgrond waarin kroon en schepter verbrijzeld waren nedergeworpen, oprijzen; hij werd het steunpunt eener omwenteling, de tijdelijke hefboom van geweldige krachten, die hemzelven later met overwegend geweld deden zinken. Indien deze onze opvatting, uit een psychologisch oogpunt, niet alle juistheid mist, dan zal de onpartijdige tijdgenoot en nakomeling den man, die zichzelven beschuldigde, anders beoordeelen dan zijn staatkundige tegenstander, wiens hatelijk en tergend brandijzer rood-gloeijend was, toen hij alzoo schreef: ‘On s'indigne du flegmatique lyrisme de ce Philante serieux qui fait mine de s'attendrir sur Mme. la duchesse d'Orléans, et dont les adulations ne s'arrètent pas même devant Blanqui!’ (R. des deux M.p. 309). Deze laatste naam wekt de herinnering van anderen op, welke in de geschiedenis der revolutie, door Lamartine beschreven, vooral in den beginne telkens gehoord werden. Na al het geen er gebeurd is met de drijvers van het communismus en socialismus, nadat ze zeker allen, een voor een, hun treurig exit maakten, verwekt het een zonderlingen indruk, als Lamartine hen nevens en naast zich plaatst, | |
[pagina 179]
| |
op zijne bladen met hen verkeert, hen raadpleegt, en zelfs toegeeft. - Hier welligt is de duisterste zijde van zijn boek, en wij beklagen den volksman, die dadelijk als van alle zijde omgeven was en bleef met volksvrienden, wier invloed zijn' invloed beperkte en belemmerde. Zoude de omwenteling niet eenen geheel anderen uitslag gehad hebben, indien Lamartine door anders gezinde medestanders was omringd en beveiligd geweest, indien allen zijne beginselen hadden gedeeld? Kon hij alleen tegen dien stroom oproeijen? en hebt ge niet in het tweede deel van zijn gedenkschrift dien verkropten tegenzin tegen de meesten hunner erkend, welke hij met moeite en als ondanks zichzelven nog tracht te bemantelen? Deze satelliten, die hem in de beslissende dagen aan de zijde traden, kon de man des volks niet van zich afschudden, als het stof van de voeten; hij moest met hen transigeren, en toen reeds zag hij dat zijne geïdealiseerde republiek, als een nevelbeeld, begon te verdwijnen - hij trad terug, en bleef alleen - de naamdrager van een al te wel bekend groot man (althans in den meest banalen zin des woords) verdrong hem geheelenal, en wij vinden hem terug aan zijn schrijftafel, de tafereelen schetsende, waar hijzelf eene groote rol speelde, waar hij geheel andere uitkomsten had verwacht, waar hij de grievende les heeft gekregen, die den sterveling leert, dat zijne pogingen tot menschenheil dikwerf niet anders zijn - dan optrekkende en dunne morgendampen -!- Als de geschiedenis van latere jaren den naam van Lamartine herhaalt, dan zal zij dat gewisselijk op droevigen, weemoedigen toon moeten doen. - Zij zal den letterkundige, den dichter, eene eerekroon niet onthouden; zij zal den geïmproviseerden volksleider niet zoo in het stof werpen als zijne tijdgenooten; zij zal het beginsel erkennen, den uitslag betreuren, en zekerlijk de sera numinis vindicta beter kunnen aantoonen dan wij, die nog de hitte gevoelen van dien strijd, waaraan Europa, ondanks haarzelve, deel nam. De geschiedenis zal billijker zijn dan de partijschap: zij zal de bedoeling wegen, en niet slechts de feiten als eenigen maatstaf der waarheid optellen, zij zal niet aarzelen om te bekennen, dat Lamartine, door de revolutie van 1848 mede voortgezweept, van vele zijden is bedrogen en misleid, dat zijne medestanders zijne tegenstanders zijn geworden; dat hij, die de pen onder de Aegide van de genie voerde, niet geroepen was om de teugels van een bestuur aan te grijpen; dat hij, die een welsprekend manifest aan het geschokte werelddeel aanbood, nog niet om die reden tot een Caesar of Napoleon geboren was. Dat alles zal de geschiedenis, waar zij de rijke bladzijden der negentiende eeuw te boek brengt, niet kunnen, niet mogen verzwijgen; maar zij zal de edele, misschien voorbarige, maar toch naar humaniteit strevende beginselen van den vaak miskenden man, evenmin ontkennen. - Wij eindigen met de woorden, waarmede Lamartine zijne geschiedkundige tafereelen besluit: ‘Je prie Dieu, mes contemporains et la postérité de me pardonner mes fautes. Puisse la Providence suppléer aux erreurs et aux faiblesses des hommes! Les républiques semblent plus directement gouvernées par la Providence, parce qu'on n'y voit point de main intermédiaire entre le peuple et sa destinée. Que la main invisible protége la France! Qu'elle la soutienne à la fois contre les impatiences et contre les decouragements, ce double | |
[pagina 180]
| |
écueil du caractère de notre race! Qu'elle préserve la république de ces deux écueils: la guerre et la démagogie! et qu'elle fasse éclore d'une république conservatrice et progressive, la seule durable, la seule possible, ce qui est en germe dans cette nature d'institution: la moralité du peuple, et le règne de Dieu.’ philalethes. |
|