| |
| |
[pagina t.o. 152]
[p. t.o. 152] | |
Tentoonstelling van schilderijen (Karikatuur naar Punch.)
| |
| |
| |
Kronijk van den dag.
Julij.
Binnenland.
- Onder het afdrukken van ons vorig verslag werd de gewigtige tijding ontvangen van eene door onze troepen op de weerspannige vorsten van Bali behaalde overwinning. Hetzij de krijgsmagt thans beter berekend of de maatregelen beter overlegd waren, dan bij de vorige ongelukkige expeditie, thans is deze met het gewenschte gevolg bekroond, en eene overwinning behaald, die strekken kan om ons zedelijk gezag over de half barbaarsche rijken in den omtrek onzer koloniën te versterken, en vooral ook om aan onzegelieime belagers en vijanden te toonen dat het onzer regering ernst is met den zeeroof dier volken tegen te gaan en de scheepvaart te beschermen, zoodat hun het voorwendsel wordt ontnomen dat zij ons die taak uit de handen moeten nemen, waarmede zoo dikwijls inbreuken op onze regten werden bewimpeld.
Hoe gaarne wenschten wij verslag te kunnen doen van hoogstgewigtige en voor de toekomst heilvoorspellende werkzaamheden der wetgevende magt. Ongelukkig zijn de vertegenwoordigers des lands niet in de gelegenheid geweest om daartoe stof te geven. Het is waarlijk alsof, nu het groote werk der grondwetsherziening is volbragt, alles ook daarmede afgedaan moest zijn. Wel zijn eenige wetten om de bepalingen dier grondwet in werking te brengen voorgesteld, maar ook, gelijk wij vroeger berigt hebben, als geheel onvoldoende afgestemd. Sedert zijn die hoogst belangrijke onderwerpen blijven rusten, en de weinige nieuwe bepalingen der grondwet, die nu zoo goed mogelijk op inrigtingen, welke reeds gewijzigd moesten zijn, worden toegepast, missen daardoor grootendeels zin en doel. De vergaderingen der provinciale staten zijn thans openbaar, maar die staten zijn op de oude wijs zamengesteld, en zoo wordt het openbaar dat zijzelven moeten twijfelen aan hunne bevoegdheid tot het behandelen van onderwerpen, die aan nieuw benoemde staten hadden moeten voorgedragen worden. Dit was het geval met het ontwerp eener wet op de zamenstelling der gemeentebesturen, waarover het oordeel der staten moest gevraagd worden, namelijk der op nieuwe wijs benoemde, doch waarover nu, om ook niet dit onderwerp weder te laten steken, de nog bestaande vergaderingen haar oordeel moesten vellen. Volgens die wet zouden de burgemeesters en wethouders door den Koning (de laatsten in kleine gemeenten door den commissaris des Konings) worden benoemd, en de leden van den gemeenteraad door de daartoe bevoegde kiezers. De census van het kiesregt zou ten hoogste (in Amsterdam) f 60, ten minste (in Limburg op het platte land)
| |
| |
f 11 bedragen. Op de bijkomende bepalingen der wet zijn in de vergaderingen der provinciale staten verschillende aanmerkingen gemaakt; de census echter schijnt vrij algemeen goedgekeurd te zijn geworden.
Door de Tweede Kamer is een gewijzigd ontwerp der wet op de toelating en uitzetting van vreemdelingen in behandeling genomen, waarbij echter de strekking en beginselen van het eerste ontwerp grootendeels zijn behouden. De wet zou dan ook, aldus aangenomen, niet onder de zeer liberale behooren, maar aan den anderen kant is de gegrondheid niet te ontkennen van het beweren der regering, dat de tijd om eene volkomene vrijheid van komen en gaan te verleenen nog niet gekomen is. Bij de beraadslaging over de algemeene strekking dezer wet is door den minister van Justitie, den heer Wichers, eene verklaring gegeven, welke niet vrij van dubbelzinnigheid is, maar, als wij wel zien, een ingewikkeld verzoek bevat om het hem met bedenkingen en afstemmingen niet al te lastig te maken. Hij zag de mogelijkheid in, zeide Z. Exc., dat hij zich door zijne geschokte gezondheid genoopt zou vinden om zijn ontslag te verzoeken, doch hij koesterde nog de hoop, dat hij niet tot dien stap zou behoeven over te gaan, omdat hij den vasten wil heeft zijn vaderland van dienst te zijn, al is het ook ten koste zijner rust. Mogt Z. Exc. zich genoopt vinden af te treden, hopen wij dan op een minister van Justitie, die zulke welgepaste, juist ineensluitende wetten voordraagt, dat de discussie geene voor hem onaangename wending kan nemen, die een stelsel heeft waarvoor hij rondborstig kan en wil uitkomen, en dat stelsel inderdaad wil en durft verwezenlijken. Het gemis van zulk een opregt aangenomen en rondborstig verklaard stelsel of van den moed om het te willen verwezenlijken, schijnt ook vooral door den heer Groen van Prinsterer te zijn bedoeld in eene merkwaardige rede in de zitting van den 17den Julij gehouden. Hij begon met de aandacht te vestigen op de algemeen bekende daadzaak dat door de tegenwoordige kamer zoo weinig tot stand gebragt is en wordt. Aan traagheid van de ministers of de Kamer was dit niet te wijten, zeide hij, (en inderdaad aan voordragten en
discussiën ontbreekt het niet, maar de voordragten zijn om verschillende redenen onaannemelijk en de discussiën eindigen in den regel met eene afstemming). Waar ligt de oorzaak van die traagheid? vraagt de spreker. Rondborstig zouden wij geantwoord hebben, van traagheid valt hier niet te spreken, maar dat er niets van belang tot stand is gebragt ligt daaraan dat het ministerie wetten heeft voorgesteld, die óf de vrijheden, in de grondwet beschreven, zoo goed als terugnamen, óf hare bepalingen niet verwezenlijkten maar verijdelden, en daarom onaannemelijk waren. De parlementaire redenaar zeide echter een onderzoek naar de ware oorzaak noodzakelijk te achten. Die oorzaak, meende hij, was gelegen in den aard en de zamenstelling van ons bewind. In een constitutioneel bewind was een homogeen ministerie een onmisbaar vereischte, waaronder hij een ministerie verstond, dat op grond van eenheid van beginselen naar een vast plan te werk gaat, en daardoor een invloed verkrijgt en uitoefent, die overeenkomt met de waardigheid en de roeping van een gouvernement. Zoodanig een homogeen ministerie, hoewel onmisbaar, bestond echter, naar zijne meening, bij ons niet, ten gevolge van dit gemis waren vele ongelegenheden ontstaan, en daaraan
| |
| |
vooral moest het worden toegeschreven dat er geene behoorlijke afdoening van zaken plaats had. Het was tijd dat de aandacht van het ministerie, de Kamer en de natie op deze gewigtige aangelegenheid gevestigd werd, en te dien einde verzocht hij verlof om de ministers te interpelleren nopens de beteekenis, die door hen gehecht werd aan artikel 53 en 73 der grondwet, in het bijzonder nopens het al of niet bestaan van een homogeen ministerie in verband met de werkzaamheden der Kamers. - Het verlof werd verleend en het doen der vragen op den 20sten bepaald, alstoen echter de interpellatie weder verschoven tot na de behandeling van eenige wetsontwerpen, zoodat wij van de vragen en hare beantwoording eerst later verslag kunnen doen.
| |
Frankrijk.
- Van het beginsel uitgaande dat de veelvuldige oproerige bewegingen van den jongsten tijd grootendeels aan den invloed van opruijende dagbladen en vlugschriften zouden te wijten zijn, droeg het Fransche ministerie, terstond na het dempen der laatste beweging, bij de wetgevende vergadering eene wet op, of geligk sommigen zeggen tegen de drukpers voor, waarin een aantal straffen worden bepaald op misdrijven, waartegen nog niet was voorzien, onder anderen op het honen en beleedigen van den President, pogingen tot verleiding van het krijgsvolk en het verspreiden van leugenachtige berigten, benevens andere zoo gestrenge bepalingen, dat zij inderdaad grond geven voor het gezegde der ultrarepublikeinen, dat het republikeinsche bewind maatregelen voorslaat, waarvoor zelfs een Polignac zou zijn teruggedeinsd. Tegelijker tijd en later werden al meer en meer heftige republikeinsche afgevaardigden in beschuldiging gesteld; ruim een veertigtal is daardoor vooreerst uit de vergadering geweerd. Om de heftigheid van de leden der linkerzijde verder te bedwingen moesten de disciplinaire straffen dienen, die in het nieuwe reglement van orde waren voorgesteld. Deze straffen (het roepen tot de orde, vermelding in het procesverbaal, censuur en tijdelijke uitsluiting) werden dan ook aangenomen, in weerwil der aanmerking, dat de afgevaardigden aldus met schooljongens werden gelijk gesteld. Het duurde zelfs niet lang of die straffen werden inderdaad toegepast, toen Duché beweerde dat de nieuwe verkiezingen op zekere plaats belemmerd waren geworden, en daardoor het beginsel der volkssouvereiniteit en de constitutie waren geschonden. De voorzitter riep hem daarop tot de orde, en noemde zijn gezegde onvoegzaam, dewijl de meerderheid reeds had beslist dat de constitutie door de bedoelde maatregelen van het bewind niet was geschonden, en de weigering van Duché om zijn gezegde te herroepen had daarop ten gevolge dat hij volgens de beslissing der meerderheid gecensureerd
werd. Dezelfde meerderheid heeft ook de wetsbepaling weder afgeschaft, uit kracht van welke generaal Changarnier eene zijner twee vereenigde betrekkingen had moeten nederleggen. Alles doet zien dat de partij, die met den zonderlingen naam van ultra-gematigden wordt bestempeld, hoe langer hoe meer op hare krachten begint te rekenen, en den tijd gekomen acht om de zaken weder op denzelfden voet als vóór de Februarijomwenteling te brengen, voor als nog met het onderscheid tusschen de namen republiek en president en die van constitutionele monarchie en koning. Het ontbreekt echter niet aan mannen, die inzien dat met het zoogenaamde herstel der orde nog weinig gewonnen is, en in
| |
| |
weerwil daarvan dezelfde gevaarlijke onrust blijft bestaan, welker uitbarsting de maatschappij zoo heftig heeft geschokt. Hoe onaangenaam het aanwijzen van dit gevaar ook moge zijn voor hen, die liefst de oogen daarvoor sluiten en zich na zooveel onrust met de hoop op eenige rust vleijen, heeft Victor Hugo niet geaarzeld, bij gelegenheid der beraadslagingen over het benoemen eener permanente commissie, belast met het dagelijksch onderzoek van alle vraagstukken betreffende den onderstand aan behoeftigen, een schrikkelijk, doch waarschijnlijk maar al te getrouw tafereel van de ellende der lagere standen te schilderen, en te betoogen, dat men zich onverwijld met de verbetering van het lot der noodlijdenden behoorde bezig te houden, en niet langer in het bedwingen en onderdrukken der burgers de eenige middelen moest zoeken om den algemeenen maatschappelijke toestand te verbeteren. Het socialismus, zeide hij, had teregt alle welgezinden bevreesd gemaakt, maar die vrees werd juist daardoor vergroot dat de grondbeginselen der socialisten ook eenige waarheid behelsden, en er in en bij Parijs eene ellende heerschte, waarvan hij voorbeelden opsomde, en die den opstand voedde en de bedoelingen der socialisten bevorderde. De wetgever behoorde doordrongen te zijn van het besef, dat de slechtgezinde altijd een medestander vindt in den ongelukkige, en hij nog niets had verrigt zoolang het volk lijdende was, en arbeiders geen werk, zwakken en gebrekkigen geen brood konden vinden. Het organiseren eener commissie, gelijk door Melun was voorgesteld, zou tot instellingen kunnen leiden om den behoeftige gerust te stellen en den arbeider te bemoedigen, instellingen die strekken zouden, niet om de rust op de straat te bewaren, maar om de eenige waarachtige maatschappelijke rust te waarborgen, die het duidelijke kenmerk draagt, dat de overwinning des volks in de nederlaag der demagogie bestaat. Hij ontveinsde het zich niet, dat het verkondigen van dergelijke
grondstellingen hem kwalijk zou worden afgenomen, maar had zich niet te min verpligt geacht dezelve niet te verzwijgen. - Volgens zijne verwachting is Victor Hugo dan ook zeer scherp aangevallen; hoewel tegen zijn betoog weinig was in te brengen. Men vergenoegde zich dan ook hoofdzakelijk met zijne gezindheid verdacht te maken, hem een vermomden socialist te noemen en te beweren dat de staat buiten magte was om de beschrevene ellende te verhinderen, en de eer des lands veeleer eischte die te bedekken, dan de algemeene aandacht daarop te vestigen. Hoewel aldus gegispt, is er echter geen twijfel aan of de redevoering heeft eenen gewigtigen invloed gehad op de stemming over het voorstel, hetwelk met algemeene stemmen is aangenomen. - Bij de verkiezingen voor de nog opene plaatsen in de wetgevende vergadering hebben de gematigden verreweg de overhand behouden. Ophet oogenblik is er een voorstel tot eene schorsing der zittingen aanhangig, hetwelk de Bourzat tot eene vinnige maar niet onverdiende spotrede aanleiding heeft gegeven. Volgens hem had de vergadering, na zooveel tot nut van den lande gedaan te hebben, na menigvuldige maatregelen voor het lot der behoeftigen, de magtiging tot vervolging van zoo vele afgevaardigden, de ontbinding van nationale gardes, het in staat van beleg stellen van steden, het tot stand brengen van een nieuw reglement van orde en een nieuw stelsel van luchtverversching in de zaal, nu wel wat rust noodig, daar de constitutionerende ver- | |
| |
gadering in dien tijd slechts 60 of 70 hoogst gewigtige besluiten had genomen, waardoor het hare leden ook mogelijk was geweest zonder eenige rust dertien maanden lang bijeen te blijven.
| |
Duitsche staten.
- Deze maand heeft het schimachtige bestaan van het centrale bestuur tot op eenige flaauwe sporen na zien verdwijnen. Die flaauwe sporen zijn de weinige teekenen van leven, die het rijksministerie nog van tijd tot tijd geeft door eenige reclamatie of aansporing, waarvan echter geen het minste gevolg meer bespeurd wordt. De rijksbestuurder, Aartshertog Johann, bevindt zich sedert eenigen tijd ter herstelling zijner gezondheid in de badplaats Gastein en laat van daar bijna niets van zich hooren, hoewel het gerucht, dat hij van zijn nominaal gezag afstand zou doen, zich ook nog niet heeft verwezenlijkt. Van welk gezag de hier en daar agerende rijkstroepen eigenlijk bevelen hebben bekomen is uit de berigten van hunne bewegingen niet wel op te maken. De verwarring der zaken is, hoewel eenigzins, toch weinig minder groot dan vroeger. Het uit Stuttgart verdreven rompparlement is te Karlsruhe tot geene zitting kunnen komen. Daarentegen heeft zich een aantal leden van het gewezen parlement te Gotha vereenigd tot eene vergadering, die zich nog voorstelt door overweging en raad iets voor de Duitsche eenheid te kunnen doen, en erkennende dat de parlementaire constitutie onmogelijk kan worden ingevoerd, ter bevestiging van het zoogenaamde Saksenverbond wil medewerken, daar, naar de meening dier vergadering, de te Berlijn ontworpene grondwet inderdaad veel goeds bevat. Baden en Anhalt zijn tot dat verbond toegetreden, andere Noord- Duitsche Staten hebben zich tot eene toetreding bereid verklaard of onderhandelen daarover, zoo dat men de vereeniging van allen, met uitzondering van Holstein Limburg en Luxemburg, die zich in bijzondere omstandigheden bevinden, meent te kunnen verwachten. Daartegenover zou dan een Duitsch-Oostenrijksch verbond staan, waarin Beijeren, Wurtemberg en eenige kleine staten zich aan de belangen van het grootendeels niet-Duitsche Oostenrijk zouden onderschikken. Voorloopig heeft het scheidsgerigt van het Saksenverbond reeds te Erfurt zitting
genomen, doch zoover men bespeurd heeft, nog niets verrigt. - Veel sneller dan deze diplomatische verwikkelingen gaan werkelijke gebeurtenissen eene ontknooping te gemoet. Achtereenvolgens is het grootste gedeelte van Baden door de Pruissische troepen bezet, zonder dat de republikeinen veel tegenstand hebben geboden. De meesten hunner zijn naar Zwitserland gevlugt, dat hun hoewel met blijk baren schroom en tegenzin bescherming heeft verleend. Alleen zij die zich in de vesting Rastatt hadden geworpen, hebben zich hardnekkig verdedigd, maar zich toch eindelijk onvoorwaardelijk overgegeven. De herstelde Badensche regering schijnt zich reeds weder krachtig te gevoelen; wel heeft zij zich genoodzaakt gezien om het geheele leger, met uitzondering der weinige troepen, die tijdens den opstand getrouw gebleven waren, te ontbinden, maar zij schroomt toch nietrepresailles tegen Zwitserland te nemen, en heeft besloten de regering van dat land tot uitlevering der vlugtelingen uit Baden en der goederen die door deze lieden zijn medegenomen, te dwingen, door de grenzen te bezetten, en de Zwitsersche eigendommen, die in het groothertogdom zijn gelegen, waaronder fabrieken van aanzienlijke waarde, in beslag te nemen. Hoe deze laatste maatregel met de gewone regtvaardig- | |
| |
heid is over een te brengen, is niet gemakkelijk te begrijpen.
De doellooze oorlog tusschen Duitschland en Denemarken schijnt thans te zullen eindigen. De onderhandelingen hebben tot eenen wapenstilstand en voorloopige voorwaarden van vrede geleid. Volgens de bepalingen van den wapenstilstand zou deze zes maanden duren, en gedurende dien tijd het bestuur van Sleeswijk van dat van Holstein worden afgescheiden, Holstein onder een stadhouder worden geplaatst, Sleeswijk onder een gemengd bewind van drie commissarissen, door Denemarken, Engeland en Pruissen benoemd. Voor de militaire bezetting zou Sleeswijk wederom in twee deelen worden gescheiden, van welke het noordelijke door Zweedsche, het zuidelijke door Pruissische troepen zou worden bewaard. Verder zou het beginsel worden gehandhaafd dat Sleeswijk met Denemarken in een staatkundig verband moest blijven. Deze schikking heeft in Sleeswijk, ook in de wetgevende vergadering groot misnoegen gebaard, en misschien zal alleen de onmogelijkheid de voortzetting van den oorlog met eigene krachten beletten. Wat het misnoegen en het vermoeden van door Pruissen aan Denemarken prijs gegeven te zijn vooral vergrootte, was het onheil, hetwelk de Sleeswijksche troepen voor Fredericia, juist op het punt dat de wapenstilstand gesloten zou worden, overkomen is. De Duitsche krijgsmagt was sedert geruimen tijd bijna werkeloos gebleven, en de Sleeswijkers alleen konden het beleg dier sterkte slechts zeer flaauw voortzetten. Onder dat slepende beleg was het den Denen gelukt eene zeer aanzienlijke magt op het tegenoverliggende eiland Funen te vereenigen en onbemerkt naar Fredericia over te schepen. Onverwacht deed deze magt, op 20.000 man begroot, eenen uitval, waarbij de Sleeswijkers, daar de Duitsche troepen, die hen hadden kunnen ondersteunen, wederom werkeloos bleven, moesten terugwijken. Verschansingen en belegeringsgeschut vielen den Denen in handen. Het verlies der Sleeswijkers aan gesneuvelden en gevangenen was ontzettend, dat der Denen, door de dappere verdediging der overvallene
troepen, echter insgelijks aanzienlijk. Even groot als de vreugde en opgewondenheid in Denemarken, waren de schrik en verslagenheid in de Hertogdommen, en de verontwaardiging over de werkeloosheid der Duitschers werd nog grooter toen men vernam, dat reeds voor den uitval zoowel de Deensche als de Duitsche generalen waarschijnlijk onderrigt waren geweest dat de wapenstilstand op het punt was van gesloten te worden. Niet vreemd was aldus het vermoeden, dat die uitval van de Duitsche zijde met opzet was toegelaten, ten einde Sleeswijk de magt en den moed te ontnemen om zich tegen dezen ongevalligen wapenstilstand te verklaren. De gegrondheid van dit vermoeden zal echter wel een diplomatisch geheim blijven.
Pruissen is thans geheel rustig gebleven, doch bij de stemming op den ondersten trap der verkiezing, die thans heeft plaats gehad, is gebleken dat de zoogenaamde radicale partij, hoewel voor het oogenblik magteloos, toch nog talrijk genoeg is. Deze geheele partij heeft zich van de medestemming onthouden, en om openlijk te toonen dat zij zulks deed, zich op dien tijd op openbare plaatsen van uitspanning vereenigd. De verkiezingen zijn dan ook over het geheel in den gematigden zin uitgevallen, zoodat men reden heeft van de nieuwe vertegenwoordigende vergadering eene goedkeuring van de jongste maatregelen der regering te verwachten.
| |
[pagina t.o. 159]
[p. t.o. 159] | |
Generaal Oudinot.
| |
| |
Uit de Duitsche landen van Oostenrijk is niets van eenig belang vernomen. In Hongarije werd de oorlog door de Oostenrijksche troepen aan den eenen en de Russische aan den anderen kant nu met kracht begonnen en voortgezet. De tegenstand bleek echter geducht te zijn. Wel hebben de insurgenten onder meer andere plaatsen de gewigtige steden Raab, Debreczin, Ofen en Pesth moeten ontruimen, maar het schijnt er nog ver af, dat zij hunne zaak als verloren zouden beschouwen. Hoewel de berigten onduidelijk en tegenstrijdig blijven, is er toch uit op te maken, dat nu en dan de Russische en Oostenrijksche troepen gevoelige nadeelen ondergaan, en de oorlog door de Hongaren inderdaad als een nationale krijg wordt beschouwd, waartoe het landvolk door priesters en predikanten wordt aangespoord. De eindelijke afloop moet derhalve, in weerwil van het terugwijken der insurgenten, nog voor onzeker worden gehouden, daar het land hun nog onberekenbare hulpbronnen aanbiedt, indien zij bij hun voornemen mogten blijven om tot het uiterste te volharden.
| |
Italiaansche staten.
- De voormalige hoofdstad der wereld is door eene vreemde krijgsmagt ingenomen, welke bij de legers, die inden jongsten tijd onder de wapenen zijn gebragt, eene handvol volks genoemd mag worden, en tegelijk heeft eene jonge republiek, van welke men voor korten tijd het omverwerpen van alle troonen van Europa vreesde, eene nog jongere republiek omvergeworpen, om eenen half geestelijken half wereldlijken troon te herstellen, welks bestaan in dezen tijd reeds lang voor eene ongerijmdheid en onbestaanbaarheid was verklaard. Van al de vreemde verschijnselen onzer dagen is dit gewis een van de vreemdste, al hebben andere ook meer gerucht gemaakt. Den 29sten Junij had het Fransche geschut eene bres geschoten, waarop dadelijk een storm werd gewaagd. In weerwil der dappere verdediging vatten de Franschen post op het bastion en versterkten zich tegen alle mogelijke pogingen om hen weder te verdrijven. De verdediging van het over den Tiber gelegene gedeelte der stad werd daardoor onmogelijk. Garribaldi wilde de eigenlijke stad blijven verdedigen, maar de driemannen waren het op dit punt niet eens, en het gevolg van dit verschil was dat zij gezamenlijk hun bewind neerlegden, waarop de stedelijke overheid het bestuur aan drie anderen, Saliceti, Marioni en Calandrelli opdroeg. Intusschen nam de constituerende vergadering het besluit om verderen tegenstand, dien zij onmogelijk achtte, te staken, maar op haren post te blijven. In hare laatste zitting werd de Romeinsche constitutie nog eenstemmig aangenomen en voor verbindend verklaard. Op den voet van het behoud dier constitutie wilde het stedelijk bestuur onderhandelen, maar de maarschalk Oudinot bleef bij zijnen eisch van eene onvoorwaardelijke overgaaf. Eindelijk werden de poorten geopend, en den 3den trokken de Franschen beide deelen der stad binnen. Steeds heeft men het den schijn willen geven alsof de verdediging van Rome het werk van vreemde fortuinzoekers en eenige
oproerkraaijers was, en men verzekerde dus ook in het eerst dat de Franschen door de bevolking der stad, die naar rust en veiligheid verlangde, welwillend waren ingehaald. Later kon men echter niet verbloemen, dat de stemming van het meerendeel der bevolking veeleer vijandig dan welwillend was, en er eene zeer dreigende gisting heerschte. De verdere zittingen der constituerende vergadering werden belet.
| |
| |
De stad werd geheel onder militair gezag geplaatst, waarnevens de overheid slechts in naam bleef bestaan. Gestrenge straffen werden bedreigd tegen het moorddadig ombrengen van soldaten, waarmede de Romeinen zich in het begin op hunne overwinnaars wilden wreken; talrijke inhechtenisnemingen hadden plaats; en door deze en dergelijke maatregelen werden de misnoegden in bedwang gehouden. Men had eene volksdemonstratie ter gunste van den paus verwacht, maar zag zich naar het schijnt in die meening teleurgesteld. Alleen de geestelijkheid toonde zich verheugd over den intogt der Franschen, en ontving Oudinot en zijne officieren plegtstatig aan de deur der kerk, waar de generaal een Te Deum kwam bijwonen. Het was in het eerst onzeker hoe de paus zelf het gebeurde zou opnemen, doch toen de maarschalk hem de sleutels van Rome zond, ten blijke dat hij onvoorwaardelijk in zijn gezag was hersteld, beantwoordde Z.H. deze zending met een eigenhandigen brief, waarin onder anderen gezegd werd, dat het Fransche leger niet alleen door zijne dapperheid, maar ook door de regtvaardigheid der zaak, die het voorstond, de overwinning had behaald, en dat hij voor den generaal, het Fransche leger en geheel Frankrijk gevoelens van vaderlijke genegenheid koesterde, en dagelijks den zegen des Hemels over hen afsmeekte. Het ontbreekt niet aan teekenen, dat de bewoners van den Kerkelijken Staat, ook zij die geenszins tot de heffe des volks of de onruststokers behooren, volstrekt niet tevreden zijn met dezen gang der zaken, waardoor een terugkeer tot het vroegere regeringsstelsel schijnt te worden voorbereid: die vreemdsoortige vereeniging van geestelijk en wereldlijk gezag, waarvan het schadelijke voor de belangen van kerk en staat beide te overvloedig is gebleken, om ook voor de toekomst iets goeds daarvan te verwachten.
De betrekking tusschen Oostenrijk en Sardinië blijft zeer gespannen, en het sluiten van eenen bepaalden vrede schijnt even ver als ooit verwijderd te zijn. De Oostenrijkers hebben Alessandria weder ontruimd, maar daarentegen Valenza bezet, eene plaats die als strategisch punt, van veel grooter belang is, endoor welker bezit zij aan hunne overdrevene vorderingen meer klem kunnen geven.
Engeland. - Nogmaals is de voordragt tot wijziging van den eed, die door de leden van het Parlement moet worden afgelegd, en welke thans van dien aard is dat Israëlieten daardoor uit het Parlement worden geweerd, door het Huis der lords verworpen, en nogmaals is daarop door de kiezers van Londen de baron von Rothschild (met 6600 tegen 3100 stemmen) tot lid van het Huis der Gemeenten benoemd. De vraag van de zoogenaamde volkomene emancipatie der Joden zal dus ook wel nogmaals in behandeling moeten komen.
|
|