De Tijdspiegel. Jaargang 6
(1849)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijOpmerkingen, waarnemingen en vermoedens, opgeteekend door Democritus en Heraclitus,
| |
[pagina 59]
| |
liever, vermeerderen bijkans met den dag, het voorvaderlijk eerwaardig zwart verdwijnt bijna geheel; de geachte lezer wordt verzocht daarover eens het Peper en Zout van wijlen vader Bilderdijk na te lezen.
Men heeft van meer dan ééne zijde vernomen, dat het geheele bonte opgeschikte feest noodig zoude zijn om het in mindere achting gerakende koningschap, zoo als men het noemt, te releveren.- Men kan wel geen onbeduidender reden van verontschuldiging voor de kostbaarheid der vertooning zich voorstellen, dan die gegevene. - Als het koningschap inderdaad door zoodanigen opsmuk gereleveerd kon worden, dan zoude 1o. het koningschap zelve niet anders dan eene ellendige tooneelvertooning zijn, en 2o. de menschen, op wie het de verlangde uitwerking werkelijk had, tot de nietigste hunner soort behooren: het ware een slecht compliment aan het Nederlandsche volk gemaakt.
Men heeft met hartverheffend gevoel opgemerkt, hoe heerlijk het kleine Nederlandsche volk door verdiensten van allerlei aard onmiskenbaar schittert; de talrijke eereteekenen van allerlei aard verkondigen luide de weêrgalooze dapperheid der bevelhebbers onzer geduchte drommen in strijd op strijd sedert 1815 zoo te land als ter zee door hen overwinnend beslist; zij doen aan de andere zijde ook in het burgerlijke, en in het intellectuele leven onze natie kennen als het volk dat zich aan het hoofd der West-Europesche beschaving kan plaatsen, de verdiensten onzer groote mannen in alle vakken kunnen dan ook niet anders dan door den buitenlander, ik zou zeggen, bijna knielend bewonderd worden. - Hoe armoedig en ongelukkig steekt het slaperige, domme Groot-Brittanje, in onze nabijheid, daarbij af!
Men heeft opgemerkt dat een der grootste schreeuwers, die rondom het paard des konings rondwoelden, met eene enorme jeneverkruik gewapend was; het is toch te hopen dat de matigheids-genootschappen meer en meer op het volk inwerken.
Het is den opmerker duidelijk geworden hoe waarlijk gevaarlijk het nog immer is het infima plebs in beroering te brengen. - De kannibalenvreugde doet aan kannibalenwoede denken.
Men heeft opgemerkt, dat eenige ongelukkigen die het niet mogt gelukken een toegangskaart voor de kerk te ontvangen, van het dak door de vensterruiten een blik op het feest trachtten te werpen en hoe die poging werd teleurgesteld door de gelukkigen binnen het gebouw, die er groene gordijnen voor lieten trekken.
Men heeft opgemerkt, dat bijna op het oogenblik toen de Vorst zwoer, het zonnelicht ter zijde van en achter den troon la troupe dorée bescheen; moge dit de bonne augure zijn, en gedurende 's Konings regering, het licht der waarheid die vergulde dienaren ter zijde van den troon vooral voor het vorstelijk oog kenbaar maken.
Men heeft er velen opgemerkt, die door een genadigen blik des konings gelukkig werden.
Men heeft er velen opgemerkt, die naar den voorschreven blik hebben getracht en gezegden blik niet hebben bekomen, en daardoor, och armen! zeer ongelukkig zijn geworden en gebleven. | |
[pagina 60]
| |
Men heeft opgemerkt ten opzigte van den koninklijken stoel, dat het alziend oog Zijne Majesteit in den rug zag.
Men heeft opgemerkt dat tapijten enz. die den grond rondom den troon bedekten van minder kostbare stoffen waren dan die bij de voorgaande huldiging gebezigd; och! moge het budget, de liste civile enz. dàt voorbeeld toch volgen.
Men heeft de borst van den voormaligen admiraal de Ruiter met die van den tegenwoordigen admiraal, minister van marine, vergeleken.
Men heeft opgemerkt dat de Rijksappel in het wijde kerkruim bijzonder klein voorkwam.
Men heeft opgemerkt dat bij alle koninklijke versieringen het rood zoo bijzonder de heerschende kleur is; hier schijnt het monarchale het ultra-republikeinsche te ontmoeten. - (most horrible!)
Onaangename hatelijke menschen hebben opgemerkt dat een rouw, die door een vreugdedag wordt afgebroken, en dan daarna weder opgevat, een zonderlinge rouw of eene zonderlinge vreugde moet zijn, en dan vervolgens aan de opregtheid van een van beiden willen twijfelen; wij voor ons gelooven dat zij beide even opregt, even waar, even welgemeend zijn.
Men heeft vernomen dat het tal van eernamen die de genegenheid enz. der vorstenminnende Nederlanders bij het overlijden van den vorigen koning heeft bedacht, op den dag van den intogt enz. van den tegenwoordigen nog vermeerderd is met dien van den vriendelijken. H. Men heeft opgemerkt dat er groot verschil bestond tusschen de gelaatstrekken van den koning, van de vrijwillige eerewacht te voet uit de stads achterbuurten, en van die der twee lakkeijen, naast de staatsiekoets der koningin.
Men heeft opgemerkt, dat de wapenherauten met niet minder gejubel en vaderlandsche geestdrift zijn ontvangen en toegejuicht, dan de vorst zelf, bovenal toen zij de penningen uitstrooiden.
Men heeft opgemerkt, dat de Muze der dichtkunst zich tot aan de voorgevels van sommige huizen op de Heerengracht, niet geheel onbetuigd heeft gelaten, waaronder wij de indrukmakende opschriften, aan de huizen, bewoond door de heeren.... en Höveker stellen, waarbij dient aangeteekend, dat er bij den boekhandelaar eene syllabe te veel was, natuurlijk door de vaderlandsche geestdrift in der haast overcompleet geworden; gelieve Willem als Wilm uit te spreken. (Taalkundige waarneming.)
Men heeft waargenomen dat een zeer beroemd Fransch dichter en schrijver, die somtijds zeer gejokt en gelogen heeft, en zijne reizen opzijn fauteuil geimproviseerd;Ga naar voetnoot1) bij de feesten heeft gehospiteerd, men vermeldt dat ZEd. weldra, in een der Fransche Revuës het getrouw verslag der Amsterdamsche festiviteiten zal mededeelen, en onzen landaard behoorlijk verheerlijken.
Men heeft opgemerkt, dat de opmerkers op den dag der ‘blijde inkomste’, hun voordeel opgemerkt hebbende, de gelukkige vensters en hoogbevoorregte stoepen zoo duur mogelijk hebben verpacht, om | |
[pagina 61]
| |
de kosten der guirlandes en illuminatieglazen goed te maken.
Men heeft een burgerman waargenomen en gehoord, dat hij, verfoeijelijk onvaderlandsch! verklaarde, liefst niet te willen verlichten zijne kleine woning, omdat de noodzakelijke kosten, beloopende ruim 24 oude stuivers voor smeerglazen, konden beter geemployeerd worden, om zijn arm zoontje een paar schoenen te koopen.
Men heeft opgemerkt, dat de koning en de koningin beide, eerst ter regteren dan ter linkerzijde hebben gebogen, en dat konden volhouden van de Willemspoort tot aan den Dam; ook nog verder?
Men heeft waargenomen, dat sommige heeren nog meer belang stelden in hunne dames, vooral als ze jong en schoon waren, toen de koning voorbij kwam, dan in denn koningzelven, dat volstrekt niet verder te verklaren is en zeer wordt afgekeurd.
Men heeft opgemerkt, dat de koning, binuenrijdende, zeer bedaard, de kurassiers nog bedaarder, en de heeren van de eerewacht veel minder bedaard op hunne respectieve paarden waren gezeten.
Men heeft waargenomen, dat de vreugdekreten des volks zich in een zeer onduidelijk, onverstaanbaar, Amsterdamsch, dialect, dat door geene drukletters kan uitgedrukt worden, deed hooren, iets of wat gelijkende op het bruisen der zee, bij naderenden storm.
Men heeft waargenomen, dat de algemeene opmerkzaamheid schier onverdeeld en geweldig werd heengeleid op de hoogst prachtige staatsiekoets der minzame koningin, en de wielen, de koetsiers, bovenal de lakkeijen, en niet minder de paarden en het tuig, uitbundig zijn toegejuicht.
Men heeft opgemerkt, dat het paard waarop de koning was gezeten, niet eens heeft gehinnikt, waar de volksgeestdrift zich op den Dam en aan de Willemspoort in onverstaanbare maar diepgevoelde klanken poogde te uiten.
Men heeft vele schoone jonge, en minder schoone oude dames vooraan op de stoepen en balcons ontdekt, wier natuurlijke of kunstblos zeer merkelijk is verhoogd, toen de koning haar, niet geheel en al onopgemerkt, voorbijreed.
Men heeft opgemerkt, dat de stadsgrachten geene ondragelijke dampen uitwasemden, toen de koning zijn ‘blijden intogt’ deed, dat toe te schrijven is aan de overwinnende, damp kring zuiverende bloemengeuren, welke de gevels der huizen over het jubelend Amsterdam verspreidden.
Men heeft menig fier en vaderlandsch medejubelaar waargenomen, die gedurende den 13 en 14 der maand Mei, onophoudelijk het derde knoopsgat van den fijnen, zwarten rok, met de twee voorste vingers der regterhand onderzocht en poogde te verwijden, welke vrij algemeene manoeuvre volstrekt onverklaarbaar is gebleven, tot op den 15 en 16 dier maand - vergelijk de couranten.
Men heeft opgemerkt, dat de vlaggen, in hare drie kleuren, sommige aangezigten meer rood, anderen meer wit, anderen ten gevolge van overspanning meer blaauw hebben gekleurd, dat misschien uit inwendige oorzaken kon afgeleid worden. | |
[pagina 62]
| |
Men vermoedt dat de lakkeijen der koningin meermalen met de bloem van Amstels vrijwillige eerewacht te voet, in zeer naauwe en onaangename aanraking zijn gekomen, en toch geen oogenblik hunne bedaardheid verloren, maar diepzinnig zijn voortgewandeld, hopende op de naderende verlossing op den Dam.
Men heeft opgemerkt, dat het dak der Nieuwe kerk, onlangs gerepareerd, niet alleen voor vogels en zwaluwen, maar ook voor menschen, die heeren en dames heeten, was geschikt en ingerigt, en zonder gevaar voor armen en beenen kon beklommen worden.
Men heeft vermoed, dat het groene kleed van het paleis naar de kerk, op de straatsteenen uitgespreid, een liefelijk zinnebeeld was, overeenkomstig het stout gedachte en kunstkeurige vers aan den voorgevel van zeker huis op de Heerengracht, waar melding werd gemaakt van een ‘veldtapeet.’
Men heeft waargenomen, dat de bloemen en festoenen der geestdrift, spoedig verlept en treurend, dadelijk, toen de vorstelijke familie de stad verlaten had, weder afgenomen en zelfs op kruiwagens zijn vervoerd naar???
Men heeft opgemerkt, dat de gouden en zilveren uniformen, met de kruisen en sterren beladen en bezaaid, als een heldere Augustusnacht voor den sterrekijker, zeer merkwaardig contrasteerden met de roode baai en de bruine, versletene, gescheurde uniformen van de huppelende eerewacht te voet, vrijwillig opgekomen uit Amstel's oude buurt: Kattenburg, Marken en Vlooijenburg. Men heeft vernomen dat er na den 13, 14, 15 Mei, verder niet of zeer weinig in de stad en op de beurs vernomen is.
Men heeft opgemerkt, dat de toegangkaartjes tot de Nieuwe Kerk eene eigendommelijke terugwerkende aantrekkingskracht hebben gehad op de heeren predikanten, ouderlingen en collectanten der Hervormde Gemeente, zelfs in die mate, dat sommigen, die niet door kerkgeloof of bediening, of Christelijke liefde aan de Nieuwe Kerk verbonden waren, met eene afstootende kracht werden ontvangen.
Men heeft waargenomen, dat de meergemelde kaartjes, welligt door de nabijheid der Beurs, tot een winstgevend effect zijn verlaagd geworden, dat juist 9 ure voormiddags den hoogsten cours bereikte, omstreeks 2 ure enorm in prijs is gedaald, en thans - hoeveel percentgeldt?
Men heeft opgemerkt, dat zeer vele hoogleeraren, predikanten, ouderlingen, die in geene dadelijke, maar slechts algemeene en bloot Christelijke, broederlijke betrekking tot de vaderlandsche Nieuwe gedecoreerde kerk stonden, in de gelegenheid zijn gesteld, om alleenlijk het gebouw van buiten te beschouwen, de kurassiers en policie-agenten te bewonderen, en zich weder te verliezen in de menschenzee.
Men heeft vernomen, dat sommige aanzienlijke, hoogbevoorregte leden van het kerkbestuur der Hervormde Gemeente, eigenaars der Nieuwe Kerk, evenzoo vele toegangkaartjes hebben ontvangen, als er stammen Iraëls en Apostelen waren, en maanden in het jaar zijn, als belooning voor hunne volstrekt belangelooze kerkdienst. | |
[pagina 63]
| |
Men heeft vernomen, dat iemand met nog iemand, de inhuldiging zonder kaartje heeft bijgewoond, en door niemand is aangehouden, en niemand dezen iemand daarover iets heeft te last gelegd.
Men heeft opgemerkt, dat de gasverlichting aan het beursgebouw, welligt door eene geheime terugwerking uit den effectenhoek, aan eene zeer merkbare ongestadigheid was onderhevig, en dat de ijzeren kroon niet altijd even veel licht verspreidde.
Wat men verder waargenomen, gezien, en gedacht heeft, zal, ten gerieve van de vaderlandsche lezers des Tijdspiegels, nader door Heracliet en Democriet worden opgeteekend; voor het tegenwoordige genoeg. D. |
|