bedrijvig dan ooit. - Vooral sedert een paar jaren heft het Vlaamsch het hoofd in eere, iets wat niet dan gunstig kan werken op de Belgische nationaliteit. De beenderen eerst verspreid komen waarlijk tot elkander. Den Heere Michiel van der Voort komt de eere van het goede en grootsche denkbeeld toe om de verspreide krachten en het uiteenloopend streven een vereenigend middelpunt te geven onder den naam van het Vlaemsch taelverbond. De drie hoofdgezelschappen voor de Vlaamsche rigting, de Olijftak te Antwerpen met zijn' Conscience, van Rijswijk, de Laet, - de tael is gansch het volk te Gent met een Snellaert, Blommaert, Jules de St. Genois, - de Maetschappij van Nederduitsche Letterkunde te Brussel, met van der Voort en anderen hebben de leiding van het tael verbond op zich genomen, dat tegen den 26 Augustus een eerst congres heeft uitgeschieven. Nederduitsche taal- en letterkunde, geschiedenis, tooneel, muziek en volksgezang zullen, benevens de Nederlandsche boekhandel, de onderwerpen zijn die ter sprake zullen komen.
Wij ontwaren nog wel geen gansch zeer groot heir, maar niettemin eenige gestalten. Eene daarvan treedt ons nader. Gij leest haar naam hierboven. Wat spellen zijne trekken, wat verkondigt hij? - Het is een echte Vlaming, niet een logge, bierdrinkende, wat lomp schertsende, zoo als Teniers ze ons te aanschouwen geeft, maar een dier wakkere zonen van Lijs en Schelde en Maas, voor wie eens ridders weken, niet te rustig, wij zouden haast zeggen met eenig inmengsel van zuidelijker bloed, tot wie wij noordelijker broeders ons aangetrokken voelen, maar niet zonder eenige terugstooting te bespeuren.
Wij hebben echter gesproken van een' raauwen kreet, welken wij in het werk vernemen. Het is dezelfde, die door geheel Europa en ook bij ons (God dank! nog niet zoo hartdoorvlijmend, niet zoo als wraakgeschrei) wordt gehoord. Het is de roep van het pauperismus, het pauperismus, zoo als dat zich vertoont in vroeger misschien te welvarende fabrieksteden; een roep, evenzeer door nood den gorgel ontwrongen, als door verbittering uitgestooten, een roepstem des regts hier, der schaamtelooste onbillijkheid elders, naarmate die armoede schuldig of onschuldig mag heeten, naarmate zij hare eischen matigt, of tot de hoogte der dolzinnigheid opvoert, om aan den rand des afgronds den strijd der vernieling te voeren.
Wij hebben het met den roman de caractère te doen. Daarvoor werd hij gegeven en aangenomen. Aan dezen worden hoogere waarheidseischen gedaan dan aan de gewone soort. Die moet niet loutere fantazyën, hij moet typen, portretten leveren als hij de stof uit de werkelijke wereld ontleent, hij is op het gebied der geheele verdichting in zoo verre aan meerdere waarheid gebonden dat hij meer ontwikkelen, meer motiveren moet, ook wanneer hij niet altijd de draden der verbinding ontleedkundig aantoont. - Zondigt hij door te weinig te geven, dan laboreert zijn werk aan flaauwheid; komen de voorstellingen niet krachtig uit, het wordt flets; geeft hij ruim veel dan outreert hij; geeft hij enkel het goede of alleen het slechte dan wordt hij eenzijdig. Men vraagt den mensch, den stand, afgebeeld gelijk ze zijn. Zedelijke strekking is natuurlijk een vereischte. Heeft Zetternam zich vrij gehouden van de klippen? Kan men zeggen: tulit punctum?
Hij heeft het fabrieksleven geschetst, den stand der arbeiders, over wie zoo