| |
De eerste Noord-Hollandsche predikanten-vergadering, te Amsterdam, den 3den Mei l.l.
(Briefsgewijze.)
....όμοϑυμαδòν έν τῷ ỉεϱῷ....
Act. Apost. II, 46.
Gij eischt wat veel op eens, waarde B! wanneer gij verwacht, dat ik u een volledig, een allesomvattend verslag der eerste Noord-Hollandsche predikantenvergadering zal mededeelen. Gij weet dat ik, als eenvoudig toehoorder, somtijds wat verstrooid raak, en als mij het ongeluk treft om een geestigen nevenman naast mij te zien, dikwerf den draad, die er wordt gesponnen in zoodanige vergadering, uit de handen laat glippen. Gij zult het evenmin van mij verwachten, dat ik bij den waardigen secretaris der vergadering om licht en raad heb gevraagd, daar ik vooronderstel dat het wel uitgewerkt, volledig verslag ons weldra met den inhoud en den vorm der conferentie officiëel zal bekend maken. Wilt ge dus maar met enkele losse trekken (membra disjecta)
| |
| |
voor lief nemen, en wat er aan ontbreekt aanvullen uit de kerkelijke organen, die wekelijks of maandelijks de stem verheffen? Wilt ge u met mijne subjectiviteit in dezen tevreden stellen, en mij uwe toegevende aandacht voor een paar bladzijden schenken? Ik hoop en vermoed ja.
Het ruim eener kerk - gij kent dat eenvoudige en toch sierlijke bedehuis der Doopsgezinde gemeente - gevuld met omstreeks een 150 tal Protestantsche leeraars, verschillend in kerkelijke geloofsleuze, in aard, in jaren, in opleiding in hoofd en bloedmenging, en toch zoo vriendelijk, zoo eenparig omsloten door dezelfde muren - daarin lag reeds iets, dat tot eenen weldadigen, liefderijken ernst stemde. Een blik op deze, inderdaad talrijke, vergadering geworpen, moest wel een broederlijk gevoel opwekken; er lag iets zeer verheffends in deze gedachte, die zich zeker bij meer dan eenen onzer onwillekeurig openbaarde: deze allen hier meenen het met de heilige en goede zaak des Christendoms opregt en eerlijk; zij meenen het ook even goed en eerlijk met en onder elkaâr. Een zekere drang, eene reeds lang gevoelde behoefte, had niet alleen de deuren van het Godshuis der Doopsgezinden geopend, maar ook de harten dergenen die hier eene eigenaardige soort van Oecumenisch Protestantsch Concilie wenschten te helpen vestigen. Ik zal u niet vooraf behoeven te herinneren, dat de leden van het bestuur eene behoorlijke plaats hadden gekozen, en als omgeven en beveiligd waren door de verschillende predikers der Protestantsche genootschappen, waarbij de Hoogleeraar in de godgeleerdheid aan het Amsterdamsch athenaeum - de emeriti - tot zelfs de kandidaten. Gij zoudet daar de Hervormden, naast de Lutherschen, den Remonstrant naast de Doopsgezinden gezien hebben, en als de geest van vader Menno Simonsz. uit den hemel op deze vergadering heeft nedergezien, deze zal op den 3den Mei zeker geene ontwijding van het nette kerkgebouw ontdekt hebben. Waarde B. gij zijt geen man der notulen en der vormen, evenmin als ik, en gevoelt in die vormen zoo veel gêne, dat gij welligt al te vormeloos zoudet te werk gaan, als gij kondet. Om die reden kan ik over het eerste deel der vergadering zeer kort zijn. Voorzitter en secretaris, na het hartelijk,
krachtig gebed, knoopten deze vereeniging zeer gepast aan de voorafgaande aan; deelden de brieven mede van onderscheiden gehalte en strekking, ook van de afgescheidene broeders, die zich niet ter vergadering wenschten te vertoonen. Ook nog van andere broeders, alom in termen van goedwillige beleefdheid, welke termen weder werden getermineerd met den grooten, alles omvattenden term: ‘aangenomen voor kennisgeving;’ tijd en plaats, - de twee noodzakelijke, daarom niet wijsgeerige kategoriën, voor elke talrijke vereeniging, werden besproken en bepaald, alles broederlijk goedgevonden; en de vrienden stonden als één man op, niet om te stemmen, zoo als men, misschien minder gepast, later deed, maar om zich op verschillende wijze te verkwikken, naar den stoffelijken mensch, door pijp, sigaar, of mokka's meer of min geurig vocht - naar den geest, om dezen of genen Broeder, die er ook bij was, de hand toe te reiken, naar lief en leed, naar vrouw en kind te vragen, of zoo als eens, in vroegere gelukkige jaren, arm in arm, door de nu zeer rijk bevolkte zijgangen op en neêr te slenderen; 't was een echt vriend-broederlijk
| |
| |
fraterniseren - als ik dit revolutionaire woord op zoovele vredemakers mag toepassen. - Men gevoelde zich reeds eo ipso een weinig vereenigd. Ook het onderscheidend geestelijk gewaad was hier vreemd; de leeraars waren gekleed, zoo als ze zich in de wereld vertoonen; als ik mij niet bedrieg, waren er slechts weinigen, die het welbekende, onderscheidende hoofddeksel hadden medegebragt, dat echter in deze vergadering, waar men blootshoofds hoorde en sprak, weinig uitwerking kon doen. - Opgeruimd en zeker zeer broederlijk gestemd, zocht men zijne zitplaats weder, en de eigenlijke werkzaamheden namen een aanvang.
Het eerste punt dat in de vergadering besproken werd, was van dezen inhoud:
In welken zin mag aan de Protestantsche kerk eene wezenlijke eenheid toegekend worden, waardoor zij, als eene afdeeling der algemeene Christelijke kerk, en tegenover het Roomsch Katholicismus, een welverbonden geheel uitmaakt? Wat is vroeger beproefd, en zou nog kunnen beproefd worden, om die eenheid der Protestantsche kerk meer algemeen en voor allen openbaar te doen zijn? In hoeverre is meerdere uitwendige eenheid mogelijk, wenschelijk, noodzakelijk? En welke middelen zijn meest doelmatig te achten, om haar voor te bereiden?
Gij ziet, waarde B. de oude, groote kapitale vraag hier op den voorgrond, en wel schier als academische prijsvraag, in hare verschillende buigzame leden organisch voorgesteld. Men heeft, en toch wel niet ongepast, dadelijk regt op den man af willen gaan, en het was mij en velen goed, toen na het eerste formeele deel der vergadering, dit zeer materiëele deel aan de orde van den dag, of van den middag, was gekomen.
Er hadden zich twee sprekers laten inschrijven, en meerderen, die ad libitum wenschten te handelen, naar den loop der zaken, werden verwacht: de broeder des Amorie van der Hoeven, broeder Liernur, leeraar bij de Evangelisch Luthersche gemeente te Haarlem. Geloof mij, er was stilte in de kerk, en spanning op het gelaat van menigeen te lezen, toen de wakkere vertegenwoordiger van de echt liberale, Christelijke Remonstrantsche broederschap, met de circulaire in de hand, het eerste woord voerde. Men weet, zoo is het mij ten minste gegaan, bij dergelijke gelegenheid nog niet, wat er van worden zal, even als bij de eerste manoeuvres op een slagveld, omdat de veldheeren, en dat is zeer goed, hunne taktiek niet hebben bekend gemaakt, en de zege van den dag eerst later kan beslist worden. - De hoogleeraar van der Hoeven sprak met ernst, nadruk en gevoel: over het wenschelijke eener problematische eenheid; hij trad even in eene historische ontwikkeling (vergelijk het tweede lid der vraag) van datgene wat er beproefd was, om die eenheid meer openbaar te doen zijn; herinnerde de vergadering aan de grootendeels mislukte irenische pogingen van de zijde der broederschap, tevens aan het keurige werk van vader Broes, den Nestor, die mede aanwezig was, bragt het schoone grafschrift van vader Scharp ter kennisse zijner hoorders, drukte bovenal op het festina lente, haast u langzaam, en waarschuwde voor de opvatting dezer spreuk in dien zin, om zich in het geheel niet te haasten, terwijl hij eindigde met het voorstel, om eene commissie te benoemen, die de groote tijdsvraag naauwkeurig zoude onderzoeken, en daarop een gemotiveerd antwoord geven. - Voorwaar! de voorstander van
| |
| |
eenheid in het noodige, vrijheid in het onzekere, en der liefde in alles, kon ook in geen anderen toon spreken. Hij sprak hier wederom zijn geheel theologisch en academisch leven in zaamgedrongene volzinnen, welsprekend, uit. Was het geen merkwaardig, geen onvergetelijk oogenblik, toen een hoogleeraar der Arminianen, tegenover een honderdtal Gereformeerde predikanten, alzoo ongestraft kon en mogt spreken, en zekerlijk op verre na door het grootste deel stilzwijgend werd toegejuicht? -? - In eenen eenigzins anderen geest nam broeder Liernur het woord op, en lichtte het vraagstuk van eenige bijzondere zijden zeer geleidelijk toe. Ik ben door een gelukkigen zamenloop van zaken in staat, u de kern van 's mans weldoordacht betoog, dat, hoewel het tamelijk lang duurde, de aandacht toch zeer gespannen hield, hier mede te deelen. Gij zult er eenige bijzonderheden in aantreffen, die op de vergadering bepaalden indruk maakten.
‘De eenheid der Protestantsche kerk is schoon en wenschelijk wegens het kwaad, dat, blijkens de geschiedenis, door de verdeeldheid der kerk is gesticht. Zooals in 1817 en daarna eene Evangelische kerk in Duitschland is tot stand gebragt, zoo begint men meer en meer zulk eene kerk in ons vaderland te wenschen, zelfs pogingen te doen om die tot stand te brengen. - Ik zal de vraag, door de bestuurders dezer vereeniging voorgesteld, en die hoogst gewigtig is, niet beantwoorden, omdat zij van te grooten omvang is; - maar eenige wenken, tot derzelver beantwoordiging leidend, in het midden brengen. - Het daartoe dienende zij te zamen gedrongen in eene stelling, die, als zij waar is, ons juist leert wat voor ons is te doen en te vermijden. Zij is deze: de Protestantsche kerk in Nederland in hare onderscheidene afdeelingen, heeft uit zichzelve, onafhankelijk van opzettelijk daartoe genomene maatregelen, zelfs in spijt van belemmerende omstandigheden, vooral bij de tegenwoordige wetgeving, de volkomenste eenheid verkregen, waarvoor de Protestantsche kerk, zal zij hare voor haar bestaan onmisbare vrijheid bewaren, vatbaar is; zij is een organisch zamenhangend geheel geworden, en elke poging om aan deze eenheid een bepaalden vorm te geven, ten einde daardoor eene tot alle hare deelen zich uitstrekkende gelijkvormigheid te weeg te brengen, zou haar in gevaar brengen.
Zoo als nu de Protestantsche kerk bij ons bestaat, hangen hare afzonderlijke afdeelingen daardoor te zamen, dat zij alle aan eene openbaring Gods in Jezus Christus gelooven, den Bijbel beschouwen als de bron, waaruit de kennis dier openbaring geput kan worden, godsdienstigheid en moraliteit voor onafscheidelijk verklaren, en zich ernstig verzetten tegen alles, wat de waarheid zou kunnen benevelen, en de vrijheid van geweten zou willen belemmeren. Deze eenheid, die niet gemaakt maar geworden is, heeft de onderlinge liefde vermeerderd en bewaard, en velerlei goeds bij ons doen ontstaan, dat elders minder of niet gevonden wordt.-
Behalve deze bij ons gewordene en bestaande eenheid is er nog eene andere denkbaar, welke met die der Roomsch-Katholieke Kerk overeenkomst zou hebben. Dit zou daarin bestaan, dat alle Protestantsche afdeelingen door een centraal kerkbestuur, en door dezelfde reglementen, ten koste der vrijheid zouden verbonden zijn; dat er een volstrekt eenparige eeredienst wierd ingevoerd, en dat òf de belijdenisschriften overal
| |
| |
wierden afgeschaft, òf dezelfde ingevoerd. Zulk eene bezit de Roomsch-Katholieke Kerk, maar ten koste der vrijheid, die de Protestantsche Kerk bezit. Zij is dikwijls door de Protestantsche Kerk gewenscht, en in onze dagen in Duitschland, maar met het slechtste gevolg, beproefd. - Ullmann zegt ons, na dat hij ook Nederland had gezien, en de Protestantsche Kerk daar met opmerkzaamheid had gadegeslagen: ‘“Ihr stehet in kirchlicher Hinsicht. weit besser als wir. Ihr heisset getrennt, und seyd wirklich ein. Wir heissen unirt, und sind wirklich getrennt, und die kirchlichen Partheyen stehen einander schroff gegenüber. Wenn ich mein Votum hier abgeben sollte, so wäre es, an dem was schon gut ist nicht besseren zu wollen, damit man es nicht verdirbt.”’
Ik raad dus aan, dat wij met de tegenwoordige eenheid tevreden, geene dwaze pogingen doen om eene andere tot stand te brengen, en veeleer de handen ineen slaan, om zulke pogingen nutteloos te maken; dat wij daarvoor zorgen, dat de onderscheidene afdeelingen elkander bij voortduring met achting behandelen, en elkanders regten eerbiedigen. Hierdoor zal de Nederlandsche Protestantsche kerk in hare waarheid een genoegzaam wapen hebben tegen de aanvallen der Roomsch-Katholieke kerk, zonder dat zij tot stoffelijke middelen hare toevlugt zou hebben te nemen; - een wapen aan welks gebruik het ontstaan en bestaan der Protestantsche kerk en de tegenwoordige gebeurtenissen in de Roomsch-Katholieke kerk buiten het vaderland kunnen worden toegeschreven.
Wie al het gezegde als een advies mogt beschouwen, dat door iemand gegeven is, die der conservatieve partij is toegedaan: het zij zoo. Maar het is iets anders, gaarne te zien, dat een opgroeijende boom van tijd tot tijd eigenaardige veranderingen onderga, maar evenwel dien boom zorgvuldig te bewaren: iets anders, den boom te willen anders maken, dan hij naar zijn eigene natuur zijn kan, er mede te werk te gaan als ware hij een dood stuk hout, en hem daardoor te doen sterven. Wie mij tot de conservatieven rekent, dien verzoek ik mij te tellen onder hen, die het eerstgenoemde voor wijzer en beter honden dan het laatste.’-
De tweede spreker, gij zult dit bemerkt hebben, stond op een ander standpunt dan zijn voorganger, maar als ik hem wel versta, is zijn conservatisme toch geenszins van eene uitsluitende en afsluitende strekking, maar veeleer de vrucht eener bezadigde en aan ondervinding rijke beschouwing van den werkelijken toestand der Protestantsche kerk in ons vaderland. De aanhaling van Ullmann's woorden is gepast, hoewel wij later en welligt teregt de aanmerking hoorden maken, of de wakkere Duitsche Professor wel gedurende zijn verblijf in Holland zoo geheel en al op de hoogte zou gekomen zijn, om onze werkelijke of ideale Union te beoordeelen en te waarderen?
Ziet gij daar dien jeugdigen, ernstigen spreker oprijzen, op wiens gelaat even veel ernst als gemoedelijkheid ligt? Men zal hem niet zonder bijzondere aandacht volgen. Hij is de dichterlijke herder, en de diepgeloovende leeraar, Nicolaas Beets. Ook zijn standpunt, wat de eerste vraag betrof, was eigenaardig, eenig zins afwijkend van dat, waarop de twee vorige woordvoerders (kan dat woord er door gevoerd worden, vriendje?) stonden; want hij poogde het vraagstuk zooveel mogelijk terug te brengen op het gemoedelijk gebied, en wat de welbespraakte en onbeschroomde jeugdige man met eenige woorden omkleedde, kwam hoofdzake- | |
| |
lijk neder op het oude en zoo rijke denkbeeld der onzigtbare kerk, welke in haarzelve reeds den waarborg eener werkelijke eenheid droeg, daarom wilde deze spreker dat men, zooals hij met nadruk zeide, zoude beginnen om te gelooven, te gelooven aan ‘eene heilige, algemeene Christelijke kerk,’ (volgens het derde artikel des Apostolischen geloofs) en hoe hier allen, door geloof, hoop en liefde geleid en bezield, die eenheid vinden en zoeken, welke de hoogste, de meest duurzame is. - Ter bevestiging van een en ander bragt bij zijne eigene ondervinding mede, opgedaan en zeer gepast ter tafel gebragt, toen hij de welbekende Evangelische vereeniging, op Engelschen bodem ontwikkeld, had bijgewoond, en vond daar, en te regt, den spiegel, die, onder gewijzigde omstandigheden, voor deze vergadering nuttig kon zijn. Er zal wel niemand geweest zijn, die den dichterlijken spreker niet met een zeker welgevallen hoorde expectoreren; want de eigenaardige warmte, waarmede hij zijn irenisch amendement voordroeg, moest weêrklank vinden. Ook was het meer algemeen, het zeer universeel oogpunt, waaruit Beets het vraagstuk beschouwde, van dien aard, dat redelijker wijze, geen der aanwezigen, welke kleur hij droeg in de godgeleerde wereld, daar iets tegen in kon brengen - een voordeel voor den spreker,
waar hij het onderwerp op zulk een terrein weet te brengen, en hetzelve daardoor neutraliseren kan - slechts, als ik wel hoorde, verkreeg de rede van den talentvollen, jeugdigen man, eene meer bepaalde dichterlijke vlugt en nuance, toen hij de dichterlijke taalvormen der Openbaring van Johannes, den Theologus, in zijn schoon betoog opnam, en ons even herinnerde aan den troon des Lams. - Maar zoudt gij dan wenschen of eischen, dat de gevoelige, en voor het geloof en de liefde gloeijende prediker, zich geheel en al verloochende, om dor, treurig, nuchter proza te spreken? Genoeg, mijn vriend! het woord sloeg zekerlijk algemeen aan; want velen der sprekers, die hem opvolgden, beriepen zich achtereenvolgens op de zienswijze van Broeder Beets, waaronder misschien ook zij, die dit juist te voren niet zóó hadden gedacht of bedoeld. Volgens het medegedeelde zult ge bemerken, dat het vraagstuk, betreffende de wezenlijke, en vooral betreffende de uitwendige eenheid, eenigzins van het voetstuk werd verschoven, waarop de redactie der vraag hetzelve had geplaatst; men kwam ongevoelig tot zeer algemeene opvattingen en beschouwingen, die eenigzins in strijd schenen met den uitgedrukten zin en werisch van het eerste punt dat behandeld werd. Waarschijnlijk dat het bestuur deze manoeuvre mede bespeurde, hoewel de voorzitter, de bezadigde en verlichte Dr. Spijker, het eerste standpunt trachtte te beveiligen. - Maar ik word al te wijdloopig, vriend B! en vrees uwe belangstelling in deze eerste vergadering op eene te zware proef te stellen, als ik in het breede wilde mededeelen, wat er al werd gesproken. Alleen mag ik niet verzwijgen, omdat de broeders, die thans het woord namen, ook niet zwegen, dat de Doopsgezinde vrienden zich vrij ernstig en bepaald tegen eene meer wezenlijke, meerdere uitwendige eenheid hebben verklaard, en wel in zoodanige ondubbelzinnige termen, waardoor men meende te bespeuren, dat van
deze zijde, vooreerst, geene dadelijke toenadering te verwachten of te hopen was: ten minste was de onverwachte bedreiging van den Hoogleeraar S. Muller, in korte, krachtige taal, indrukmakend genoeg, vooral
| |
| |
toen hij onbewimpeld verklaarde, in gevalle men in zulk eene uitwendige, kerkelijke eenheid deelde, de vergadering voor de laatste maal te zullen bezoeken. Het ligt geheel buiten mijn' kring van beoordeeling, om hier eenige opmerking bij te maken; doch, vergunt gij mij deze aanteekening, anders haal ze met uwe pen door: de Doopsgezinde broeders, door hun kerkelijk grondbeginsel van vrijheid geleid en gesteund, gevoelen zich van eene formeele, of niet minder materiëele zijde, veel te zelfstandig, om vooralsnog tot een Protestantsch Evangelisch verbond toe te treden, waar welligt wat meer dan gewone rekkelijkheid vereischt zal worden, en waar enkele vastgewortelde kerkelijke instellingen - almede - even als de vraag des bestuurs, aan eene kleine verschuiving op het oude voetstuk zouden kunnen blootgesteld zijn.
Zoo ging het al voort; de wakkere en voor de ware eenheid stemmende en niet minder gestemde Hoogleeraar van der Hoeven, heeft, goedschiks en broederlijk, zijn voorstel teruggenomen, en als wij ons niet bedriegen, zal het bestuur, bij eene tweede vergadering, de redactie van het eerste vraagstuk nader toelichten, of in zulk een vorm voorstellen, dat men tot een meer beslissend resultaat kome. - Wie zoude daar geen vrede mede hebben? En wie zou nu reeds wanhopen aan zulk een resultaat, al schijnt deze eerste proeve niet geheelenal aan de verwachtingen voldaan te hebben? Ook hier geldt ons oud spreekwoord, als het ooit gelden mag: ‘Keulen is niet op één dag gebouwd;’ te meer nog koesteren wij dit vooruitzigt, omdat de verschillende sprekers - zij behoorden immers tot de verschillende kerkgenootschappen - met eene bewonderenswaardige kieschheid en echte verdraagzaamheid, alle dogmatische spitsvondigheden, of betwiste kerkelijke leerstukken, buiten het spel lieten, en daardoor gevoelden en bewezen, dat zij de problematische eenheid op zeer hoogen prijs stelden; in hoe verre menigeen zichzelven hier geweld heeft aangedaan, waag ik niet te beslissen. - Vergelijk eens, mijn vriend, de acten dezer eerste vergadering, den geest en den loop der discussiën, met die, u niet geheel onbekend, welke de voorgaande Amsterdamsche Vereeniging in het Odéon op den 18den Augustus, onder voorzitterschap van Ds. Heldring, openbaarde; zie eens het verschil van toon en bedoeling, deze vergelijking zal u veel leeren. Ook toen, gij weet dit, heeft men zoo veel mogelijk de formulierenquaestie voorzigtig ontweken; maar toch, welk eene botsing van opiniën! Vergeet daarenboven niet, dat hier de verschillende kerkgenootschappen hunne sprekers en vertegenwoordigers vonden, en dáár immers alleenlijk voorstanders, handhavers, predikers,
bolwerken der oud-Gereformeerde kerk bijeen waren.
Wat betreft de overige punten: ‘de bevordering van de godsdienstige inzegening des huwelijks, de meer plegtige viering van den goeden vrijdag en de doeltreffende wijzigingen in de openbare eeredienst,’ is er nog menig nuttig woord ter tafel gebragt. De Hoogleeraar Domela Nieuwenhuis drong aan op eene verbeterde Doopbediening, meer afzonderlijk op eene eigenlijke Dooppredikatie, waardoor hij zich aan den voorslag van Mr. J. van Lennep, in de Boekzaal, aansloot, die mede den Christelijken cultus heeft ter harte en in de pen genomen (vergelijk Tijdspiegel, April blz. 244, volgg.). Prof. Moll deed eene zuiver wetenschappelijke aanvrage, om nadere inlichtingen betreffende de afwijkende kerkelijke vormen,
| |
| |
en trad daardoor in zijne oude, eigene, hem zoo uitstekend toevertrouwde regten, welke aanvrage, vriendelijk voorgesteld, door een eenparig voet-applaudissement werd beantwoord, en nu kwam zoo als gewoonlijk het stoffelijke element met het geestelijke element in botsing; hier en daar (de kerkklok wees reeds over half vier ure) was reeds deze en gene heengeslopen, de geest was en bleef wel gewillig, maar het arme vleesch! Ook ik had mijn hoed reeds in de hand, toen een jeugdig predikant nog ten slotte aan de vergadering de treurige mededeeling deed, dat er in zijne gemeente, gedurende 28 jaren, geene kerkelijke huwelijks-inzegening had plaats gevonden, een zeer krachtig bewijs, hoe noodzakelijk het tweede punt ter behandeling door het Bestuur was gekozen; maar zulke mededeelingen waren en werden te treffend, om er nog meerdere te verwachten, en - ik verliet het kerkgebouw en de broeders, die allen, of toch wel de meesten, met een opgeruimd hart weldra hunnen weg gingen of zochten.
Ziedaar mijn verslag, en daardoor aan uw wensch voldaan. Gij zult mij, met uwe goedwillige conniventie, het oppervlakkige daarin ten goede houden, en zoo als ik u waarschuwde mijne subjectiviteit niet te hard vallen. Het verslag, zoo ik hoop door den bekwamen secretaris reeds gesteld, zal mijne peccata en omissiones verbeteren, en nu het resultaat? - Ja, dat ligt vooralsnog onder den horizon, en zal eerst later in morgenschemering of middagluister oprijzen; zooveel is zeker, de vereenigde predikanten zijn door de kortere of langere speeches over de eenheid, niet onvereenigd, gescheiden - blijkens, als mijne berigten getrouw waren, de amica collatio des avonds in den tuin: de Nederlanden. - Als ook hier het iteretur gelezen wordt, en zich de verschillende leeraars weder verzamelen, zal men zich beter verstaan, beter nog de hand reiken; het groote doel door eene broederlijke zamenwerking zal meer en meer bereikt worden. Het rijk van Christus zal, telkens meer ontdaan van alle kerkelijke, bloot kerkelijke banden en boeijen, door dergelijke irenica worden bevorderd en bevestigd. - Ja, de ware Christelijke eenheid, die met de Christelijke vrijheid en de Christelijke waarheid zeer wel bestaanbaar is, zal op die wijze, bedachtzaam ontwikkeld, nog wel eerder gevonden worden, dan de eenheid van het gistende Duitsche rijk. Als wij nu maar vooreerst in den geest, ИαΤà διáνοιαν, al is het niet ИαΤà ῥητóν, unirt zijn en blijven, zal de latere, de meer uitwendige en werkelijke unie ook wel volgen. - Gelooft en hoopt ge dat niet? Daarop reikt ge mij de broederhand, en ik roep u en alle broeders van den 3den Mei uit den grond mijns
harten toe:
‘Één is uw meester.... Gij zijt allen broeders.’
Spiritus Asper en Lenis.
|
|