| |
| |
| |
Kronijk van den dag.
April.
Binnenland.
- Op den vierden der afgeloopene maand is het lijk des overledenen konings op de plegtigste wijs ter aarde besteld, nadat hetzelve den vorigen dag van Tilburg naar Rotterdam was vervoerd. Uit de rouwzaal in het marinegebouw te Rotterdam gedragen, werd de kist in den prachtigen lijk wagen geplaatst, en aldus, gevolgd door eene rouwkoets, waarin Zijne Majesteit de koning, Z.K.H. prins Hendrik en Z.K.H. prins Frederik gezeten waren, met een behoorlijk geleide naar Delft overgebragt. Aldaar aangekomen, volgden de vorstelijke personen den lijkwagen verder te voet. Volgens het uitgevaardigde programma in orde geschaard, begaf de statige rouwstoet zich naar de Nieuwe kerk, waar de kist, die het stoffelijk overschot van Willem II bevatte, na een kort maar treffend woord van Ds. Ruitenschild, predikant te 's Gravenhage, en een statelijk eerbewijs in naam van het Nederlandsche volk door Z.M. aan zijnen overledenen vader en voorganger gebragt, in den grafkelder werd nedergelaten. De ontzaggelijke menigte van treurig en ernstig gestemde toeschouwers, die zich langs den weg van den trein te Delft had verzameld, verhoogde nog den indruk der statige rouwplegtigheid, terwijl in de residentie, de hoofdstad en andere plaatsen door het sluiten der winkels en het gemis der gewone levendigheid op de straten, eene plegtige stilte heerschte, welke de deelneming der geheele bevolking aan den rouw over den dood van eenen beminden vorst en de vereering zijner nagedachtenis kenmerkte.
Reeds kort na het overlijden des konings was het voornemen ter sprake gekomen om zijner nagedachtenis eene buitengemeene hulde te brengen door het oprigten van een standbeeld. In de residentie vormde zich een commissie te dien einde, en niet onnatuurlijk ging deze van de gedachte uit dat het standbeeld te's Gravenhage zou worden geplaatst. Waarschijnlijk zal men daarbij aan geene tegenspraak of tegenwerking gedacht hebben. Deze liet zich echter al spoedig vernemen. Uit Amsterdam ging een heftige kreet tegen deze zoogenaamde aanmatiging op. Aldaar vormde zich eene andere commissie ter oprigting van een standbeeld in de hoofdstad, en sommige dagbladen, die zich de zaak aantrokken, wilden de eer en het regt dier stad doen gelden, op eenen toon alsof die inderdaad krenkend waren miskend. Het bleef hierbij nog niet, ook van Tilburg lieten zich stemmen ter gunste van deze door den overledenen vorst bijzonder begunstigde stad hooren. Daarop volgde Utrecht met een afzonderlijk plan, waartoe zelfs reeds het model gereed was.
| |
| |
Dit laatste ontwerp werd door een Amsterdamsch dagblad vinnig bestreden, en toegeschreven aan het baatzuchtig oogmerk om de gevreesde opheffing der Utrechtsche academie aldus af te wenden. Als eenvoudige berigtgevers die slechts vermelden wat er geschiedt, kunnen wij toch niet nalaten te wenschen dat liever het ontwerp van een standbeeld geheel achterwege gebleven ware, dan dat het aanleiding tot een hatelijken wedijver moest geven. De voorname reden waarom men den overledenen vorst een standbeeld wil stichten is zijne opoffering van vroegere meeningen en bijzondere belangen aan den wensch om inwendigen vrede te bewaren; en zal nu juist die gedachte aanleiding tot bitterheden geven? Zou het niet meer in den geest des overledenen gehandeld zijn, als men van die drie of vier standbeeldontwerpen afzag, en eene gemengde commissie benoemde om een of ander blijvend weldadig doel voor te stellen, waartoe de vereenigde bijdragen zouden kunnen besteed worden? Wij gelooven dat dit medewerking zou vinden bij velen, die zich thans zullen onthouden van tot een of ander standbeeld bij te dragen.
De tot nog toe door de ministers voorgedragene wetsontwerpen vinden in de Tweede Kamer zeer weinig goedkeuring. In het rapport over de wet tot dekking van het te kort, wordt aangemerkt, dat vooreerst de raming van dit te kort niet juist zou zijn, ten andere dat men ongeneigd was om tot een afdoenden maatregel mede te werken, maar eerst het stelsel van vereenvoudiging en bezuiniging wenschte te kennen, waartoe de regering dacht over te gaan. Verder verklaarde de groote meerderheid zich tegen eene belasting op de inkomsten. Als middelen om het tekort te dekken werd de aandacht gevestigd op het voorstel van den heer Sloet tot verkooping van gronden op Java, en de uitgaaf hetzij van muntpapier of van losrenten, af te lossen door afdoende en doortastende bezuinigingen in de eerstvolgende twee of drie jaren. In bijzonderheden tredende wordt de voorgedragene belasting afgekeurd als ongelijkmatig drukkende, en wat de inhouding op de renten aangaat als een eerste stap op eenen verderfelijken weg; zoodat indien deze wet niet teruggenomen wordt, de afwijzing bijna met zekerheid te wachten is.
Bijna even ongunstig luidde het rapport over de wet op de ministeriële verantwoordelijkheid. Over het algemeen vond men die zoo onduidelijk, dat het hoogst twijfelachtig was waartoe deze voorschriften al dan niet zouden kunnen voeren. De andere aanmerkingen betreffen een aantal bijzonderheden, en doen insgelijks eene geheele omwerking dezer wet, of een afstemming te gemoet zien.
Na de hervatting der voor eenigen tijd geschorste zittingen is bij de Tweede Kamer ingekomen een ontwerp van wet op het regt van enquête. Verder heeft zij zich bezig gehouden met beraadslagingen over een reglement van orde, waarbij vooral de benoeming der beambten van de griffie tot langdurige woordenwisseling aanleiding heeft gegeven. Tegen het gevoelen der ministers en sommige leden is eindelijk bepaald, dat niet alleen de griffier, maar ook de onder-griffier en het verdere personeel door de Kamer zullen worden benoemd. De strekking om de volkomene vrijheid en onafhankelijkheid der Kamer te handhaven is in deze bepaling duidelijk, doch aan den anderen kant zou men kunnen vreezen, dat de betrekking der bedoelde ambtenaren daardoor te onzeker en ongunstig is geworden, en zich hiervan te eeniger tijd de nadeelige gevolgen zullen doen gevoelen.
| |
| |
In de drie eerste maanden dezes jaars hebben de rijksmiddelen f 105,177 minder opgebragt dan in hetzelfde tijdperk van 1848, of eigenlijk nog f 271,285 minder, zijnde de verhooging van de opbrengst der directe belastingen, voortvloeijende uit de percenten voor kwade posten, welke in 1848 niet onder de opbrengst begrepen waren. De verminderingen worden op het hoofdstuk van registratie, zegel enz, en dat van posterijen aangetroffen, namelijk tot een bedrag van f 636,799 en van f 31,142. De overige hoofdstukken hebben daarentegen meer opgebragt.
| |
Duitsche staten.
- De laatste maand is getuige geweest van gebeurtenissen, welke voor Duitschlands toekomst van veruitziende strekking kunnen zijn. Nadat, gelijk ons laatste berigt vermeldde, het voorstel van Welcker door het Duitsche parlement was verworpen, en daarmede zelfs de waarschijnlijkheid eener eindelijke beslissing van het vraagstuk over het oppergezag verdwenen scheen, daar de partijen te zeer verdeeld schenen om tot eenig besluit te kunnen komen, heeft de zaak eene geheel andere en onverwachte wending genomen. De geheele rijksconstitutie werd voor de tweede maal gelezen en goedgekeurd, tot men weder aan het netelige vraagstuk kwam. Nogmaals werd het erfelijke keizerschap voorgesteld, en nu beslist met 379 tegen 255, dat de waardigheid van rijksopperhoofd aan een der regerende Duitsche vorsten zou worden opgedragen, en met 267 tegen 263 dat die waardigheid erfelijk en de titel die van keizer zou zijn. Vervolgens werd bij hoofdelijke oproeping over de benoeming des keizers gestemd, en met 290 stemmen de koning van Pruissen daartoe verkozen; terwijl 248 leden, waaronder al de Oostenrijksche afgevaardigden, zich van de stemming onthielden. Terstond werd ook eene commissie benoemd om dien vorst van deze benoeming kennis te geven. Zeer gespannen bleef eenige dagen de verwachting of de opdragt al of niet, of voorwaardelijk zou worden aangenomen. Intusschen wilde de rijksbestuurder, aartshertog Johan, thans reeds zijn ontslag nemen, doch liet zich overhalen om zijne waardigheid nog voorloopig te blijven bekleeden. Te Berlijn verklaarde de algemeene stemming zich zeer sterk voor de aanneming der opdragt, en de koning werd als het ware met aanzoeken overstelpt om dit onvoorwaardelijk te doen. De vorst en ook het ministerie schenen echter daartoe niet gezind te zijn. De commissie van het parlement werd bij hare aankomst met veel eer ontvangen en door den burgemeester van Berlijn met eene hoogdravende aanspraak begroet. Het antwoord des konings was van den volgenden inhoud:
Uwe boodschap heeft mij diep getroffen. Zij heeft mij genoopt, mijn oog te wenden tot den Koning der koningen, en tot de heilige pligten, die mij als koning en als een der magtigste Duitsche vorsten zijn opgelegd. Dergelijk een blik verheldert het oog en versterkt het hart. In het besluit der vergadering erken en waardeer ik de stem van het Duitsche volk. Het vordert, wanneer ik daaraan voldoe, onmetelijke opofferingen van mij, en legt mij drukkende lasten op. De vergadering heeft op mij gerekend. Ik vereer en betuig haar mijnen dank daarvoor, en ben bereid met de daad te bewijzen, dat zij, die op mijne liefde en trouw voor het Duitsche volk hebben gebouwd, zich niet hebben vergist. Maar, mijne heeren, ik zou uw vertrouwen niet regtvaardigen, ik zou aan den zin van het Duitsche volk niet beantwoorden, indien ik, met verkorting van heilige regten en vroegere
| |
| |
plegtige verklaringen, zonder de vrije toestemming der gekroonde hoofden, vorsten en vrije steden van Duitschland, een besluit nam, hetwelk voor hen zoowel als voor de door hen geregeerde stammen de gewigtigste gevolgen moet hebben. Het zal alzoo aan de regeringen der afzonderlijke Duitsche staten verbleven zijn, om in gemeenschappelijke overweging te onderzoeken, of de constitutie zoowel aan de bijzondere deelen als aan het geheel voegt, en of de mij toegedachte regten mij in staat zullen stellen om met de krachtige hand, welke eene dergelijke roeping van mij vordert, het lot van het Duitsche vaderland te besturen en aan de verwachting zijner volkeren te voldoen. Hiervan kan Duitschland echter zeker wezen, en verkondigt dit in alle landen: mogt hetzelve het Pruissische schild en zwaard tegen binnen- of buitenlandsche vijanden behoeven, dan zal ik, ofschoon ongeroepen, niet achterblijven. Dan zal ik getroost den weg van mijn volk gaan, den weg van Duitsche eer en trouw.
Dit antwoord waardoor de keizersbenoeming en zelfs de constitutie van de goedkeuring der afzonderlijke regeringen afhankelijk werden gemaakt, baarde zoowel te Berlijn als te Frankfort groote ontevredenheid. Tegelijk echter zond het Pruissische ministerie eenen brief aan de andere Duitsche staten, inhoudende, dat de koning omzigtigheidshalve de keuze zelfs niet onder voorbehoud van nadere toestemming had aanvaard, maar zich toch geregtigd achtte te verklaren, dat daar de rijksbestuurder zijne betrekking wilde neêrleggen, de koning bereid was zich voorloopig met het rijksbestuur te belasten, dat hij verder bereid was en besloten had zich aan het hoofd te stellen van zulk eenen Duitschen bondsstaat als door vrijwillige toetreding der verschillende staten zou kunnen worden gesticht, en derhalve de regeringen uitnoodigde om terstond gevolmagtigden naar Frankfort te zenden, ten einde volledige verklaringen van hare gezindheid te geven.
De commissie van het parlement stelde terstond een wederantwoord op, waarin zij hare opvatting van des konings antwoord blootlegde; de koning zag in de wettig afgekondigde constitutie, volgens zijn antwoord, nog slechts een ontwerp, en derhalve moest de hem gedane uitnoodiging ter aanneming eener op die constitutie gegronde waardigheid als afgewezen worden beschouwd. Zij keerde daarop naar Frankfort terug, en deed aldaar verslag aan het parlement, waarop terstond een aantal voorstellen werden gedaan, van welke datgene, waarbij de constitutie en kieswet in stand werden gehouden en eene commissie tot het doen van verdere voorstellen werd benoemd met 276 tegen 159 stemmen werd aangenomen. Gelijk gewoonlijk het geval is kon de benoemde commissie het onder elkander volstrekt niet eens worden. Intusschen verliep er eenige tijd, in welken Oostenrijk een antwoord op den brief van Pruissen aan de verschillende regeringen gaf, daarbij verklarende de beginselen van dien brief geheel af te keuren. Het parlement, werd verder gezegd, was door het verbindend verklaren der constitutie en de benoeming van eenen keizer zijne magt te buiten gegaan, en de rijksbestuurder kon, bij het nederleggen zijner waardigheid, alleen worden vervangen op eene wijs, waardoor aan de gezamenlijke regeringen eene regtmatige vertegenwoordiging werd verzekerd. Oostenrijk kon over de nu gestelde beginselen niet onderhandelen of beraadslagen, en protesteerde tegen alle maatregelen die uit
| |
| |
zulk eene beraadslaging mogten spruiten. Tegelijk werd aan de 80 Oostenrijksche afgevaardigden last gezonden om het parlement te verlaten en terug te komen. Deze evenwel waren niet gezind hieraan te voldoen; maar toen het aankwam op het opmaken van een protest begonnen velen te wankelen, met dit gevolg dat toch slechts weinigen de vergaderingen van het parlement zijn blijven bijwonen.
De tegenkanting van Oostenrijk schijnt echter de zaak der Duitsche eenheid meer bevorderlijk dan hinderlijk te zullen zijn. Al de vorsten der kleinere Duitsche staten hebben zich reeds voor het opdragen van het erfelijke keizerschap aan den koning van Pruissen verklaard. De gang der zaken in Duitschland heeft echter reeds zoo dikwijls eene verrassende wending genomen, dat ook thans nog niet met eenige waarschijnlijkheid is te gissen hoe het ingewikkelde vraagstuk zal worden opgelost.
De oorlog over de hertogdommen is hervat, aanvankelijk met eenen voor Denemarken zeer nadeeligen uitslag. Niet zoodra was de blokkade der Sleeswijksche en Duitsche havens en rivieren aangekondigd, of een gedeelte der Deensche vloot begon de operatiën met eenen aanval op het onbeduidende aan de Oostzee gelegene stadje Eckrenförde, door eenige batterijen verdedigd. Het linieschip Christiaan VIII, de fregat Gefion en twee stoombooten liepen de baai in, volgens sommige berigten een dolzinnig waagstuk. Hoe dit zij, de Christiaan geraakte in eene zeer ongunstige ligging aan den grond, werd door gloeijende kogels in brand geschoten en sprong in de lucht; de Gefion verloor het roer en werd genomen. De stoombooten ontkwamen te naauwernood en moeten op de terugreis nog groote schade hebben beloopen. Ruim 800 gevangenen moeten door deze gebeurtenis den Duitschers in handen zijn gekomen. De opgetogenheid over deze gebeurtenis was aan den eenen kant zeer groot, aan den anderen ontveinsde men de neerslagtigheid, die echter later hare uitwerkselen genoegzaam deed bespeuren. De krijgszucht der Deensche bevolking heeft voor eene tegenovergestelde stemming plaats gemaakt, en men spreekt van onrustige bewegingen, thans niet meer ten doel hebbende om de regering tot oorlogzuchtige, maar integendeel tot vredelievende gezindheden te bewegen. Na de ramp te Eckrenförde werden ook de tegenover Alsen gelande Denen teruggedreven, en dit eiland zelf wordt door de Duitsche troepen bedreigd. Ongelukkig met de wapenen, poogt Denemarken vooral den handel van zijnen vijand te benadeelen; de geheele Duitsche kust is in blokkade verklaard, een aantal koopvaardijschepen moet reeds zijn opgebragt, en een der Deensche scheepsbevelhebbers heeft verklaard ook schepen met landverhuizers te zullen opbrengen. Tegenover deze barbaarschheid heeft het Duitsche Parlement het besluit genomen, geene kaperbrieven uittegeven, maar Denemarken tot het geven van schadevergoeding voor de
aangehoudene schepen te noodzaken.
Uit de Oostenrijksche landen, waar, in weerwil der op het papier bestaande liberale constitutie, de drukpers toch wederom aan strenge banden is gelegd, wordt weinig vernomen behalve de tijdingen uit Hongarije en Italië. Van de laatsten zullen wij op hare plaats het hoofdzakelijke mededeelen. De eerste hadden geruimen tijd steeds gunstig voor de zaak van het tegenwoordige militaire gezag geluid, hoewel, ondanks de telkens gemelde overwinningen en voordeelen de troepen toch weinig vorderden. Eindelijk heette het dat de opstandelingen, door
| |
| |
de Oostenrijksche en Russische troepen geheel overstelpt en geslagen, verstrooid en gevlugt waren, en Bem gevangen genomen was. Op deze tijding volgde echter de tegenovergestelde; de insurgenten hadden de Russen weder naar Wallachije teruggedreven, de Oostenrijksche troepen aanmerkelijke verliezen toegebragt; zij hielden geheel Zevenbergen bezet, en dreigden met geduchte invallen, zoodat alle beschikbare krijgsmagt naar Hongarije moest worden gezonden om hen te stuiten. In dien staat van zaken is het opperbevel over de troepen in Hongarije aan den generaal von Welden gegeven, en het gezag over het nog steeds in staat van beleg verkeerende Weenen op den generaal Böhn overgegaan. Onzeker was het welke bestemming Windischgrätz nu zou verkrijgen. Van Jellachich, die met zijne Kroaten zulk eene dubbelzinnige rol heeft gespeeld, wordt in deze berigten volstrekt niet gesproken. Tusschen hem en de andere generaals en het ministerie schijnt geenszins de beste verstandhouding meer te bestaan.
| |
Italië.
- Reeds voor het eind der maand Maart was de strijd tusschen Oostenrijk en Sardinië beslist, en het getal der afgetredene vorsten wederom met een vermeerderd. Karel Albert heeft insgelijks afstand van den troon gedaan, nadat de geest, dien hij bij zijn volk had opgewekt, hemzelven te sterk was geworden, hoewel te zwak tegenover den buitenlandschen vijand. Na de opzegging van den wapenstilstand drong Radetsky met welberekende vermetelheid voorwaarts in de rigting van Turijn. Na eenen niet beslissenden maar toch voor het Piemontesche leger nadeeligen strijd kwam het, den 23 Maart, bij Novara tot eenen grooten slag, waarin een gedeelte der Piemontesche troepen dapper streed, maar ook een gedeelte, door uitgestrooide geruchten of slinkschen invloed misleid, weigerde te vechten. De afloop van den slag was de volkomen nederlaag der Piemontezen. Het leger werd geheel verstrooid, met uitzondering der troepen onder generaal Lamarmora, die, als te ver verwijderd, geen deel aan den strijd hadden kunnen nemen. De koning zocht den dood door zich aan het grootste gevaar bloot te stellen, maar daar de kogels hem spaarden, was ook hij genoodzaakt het slagveld te verlaten, om niet in de handen der Oostenrijkers te vallen. Terstond daarop deed hij afstand van de regering ten behoeve van zijnen oudsten zoon, die het bewind onder den naam van Victor Emanuel aanvaardde. Bij den daarop volgenden wapenstilstand bedong Radetsky de volgende voorwaarden, die tevens voorwaarden van eenen vrede moesten zijn: het verblijf van 20,000 man Oostenrijksche troepen tusschen de Ticino en Sezia, de ontruiming van Modena, Piacenza en Toscane door de Piemontezen, de terugroeping der Sardinische scheepsmagt in de Adriatische zee, en de bezetting der vesting Alessandria voor de helft met Oostenrijks krijgsvolk. De mededeeling dezer voonvaarden door een nieuw benoemd ministerie deed in de Kamer der afgevaardigden van Sardinië een geweldigen storm ontstaan. Zij nam dadelijk het besluit
om dit verdrag voor eene verkrachting der grondwet te verklaren, het bewind te verzoeken om de geheele krijgsmagt bij Alessandria te vereenigen en alle weerbare manschappen te Genua bij een te roepen, en bij voorraad den Minister die het verdrag zou doen uitvoeren aan hoog verraad schuldig te verklaren. Daar deze onstuimige opgewondenheid het land geheel in het verderf dreigde te storten, werd de Kamer ontbonden, zonder dat
| |
| |
te gelijk nieuwe verkiezingen werden bepaald. Te Genua maakte dit alles eenen zeer ongunstigen indruk; de heethoofdigsten wilden den oorlog tot het uiterste voortzetten. De uitslag eener bezending uit die stad aan het nieuwe ministerie vergrootte nog de spanning. Daarop geraakte de menigte in beweging, zoodat de troepen onder den generaal Asarta de stad moesten ontruimen, en er werd eene revolutionaire regerings-commissie benoemd, zoo het heette, om de stad tegen de Oostenrijkers te verdedigen. De jonge koning verklaarde daarop Genua in staat van beleg, en generaal Lamarmora werd met eene uitgebreide volmagt afgezonden om de stad tot gehoorzaamheid te brengen. Spoedig bemagtigde de generaal de buitenforten, waarop door bemiddeling der vreemde consuls een wapenstilstand werd gesloten om over de overgaaf te onderhandelen. In dien tijd hervatten echter de opstandelingen de vijandelijkheden; na een heftigen strijd, werd de stad 24 uren lang gebombardeerd, en nogmaals een wapenstilstand gesloten. Intusschen begaven de leden der revolutionaire regering zich op de vlugt, en daarna werd de stad op belofte van straffeloosheid, waarvan slechts twaalf personen waren uitgezonderd, overgegeven.
Genoodzaakt om Lombardije van troepen te ontblooten, ten einde den oorlog tegen Sardinië te hervatten, had Radetsky de bevolking met de strengste tuchtiging bedreigd, wanneer zij deze gelegenheid tot eenen opstand mogt willen aangrijpen. Evenwel vertoonden zich op sommige plaatsen bewegingen, die vooral te Brescia eenen zeer ernstigen aard aannamen, en op het geheele verderf dier ongelukkige stad uitliepen. Bij het uitbarsten van den opstand was de bevelhebber van het kasteel door de verwoede menigte omgebragt, en ook na het berigt van de nederlaag der Piemontezen besloten de stedelingen zich tot het uiterste te verdedigen. Hoewel uit het kasteel en door de nu weder beschikbare Oostenrijksche troepen bestookt, hebben de stedelingen zich dan ook in de straten en de huizen blijven verweren. Gelijk te voorzien was is de stad echter overmeesterd, gedeeltelijk verbrand, gedeeltelijk geplunderd. Na de bezetting heeft de Oostenrijksche generaal Hainau deze geplunderde puinhoopen nog eene oorlogs-belasting van 6 millioen livres opgelegd. Wel te regt vroegen de Turijnsche dagbladen bij het berigt der wederzijds gepleegde gruwelen, of bij eene zulke gemoedsstemming van de bewoners des lands een duurzame vrede met het bewind van Oostenrijk in Lombardije mogelijk kan geacht worden.
Terstond na de nederlaag der Piemontezen heeft eene Oostenrijksche krijgsmagt onder den generaal d'Aspre ook Parma en Piacenza bezet. De generaal verklaarde het bewind op zich te nemen ingevolge eener proclamatie van den afwezigen Hertog, den 21 Augustus 1848 uit Weisstropp gedagteekend, en verder alle regeringspersonen en ambtenaren afgezet en hunne vroegere daden voor nietig verklaard, alles onder protest aan den Piemonleschen commissaris, als onwettige, en bij den wapenstilstand van Novare niet overeengekomene handelingen.
Te Toscane had zich na het vertrek des groot-Hertogs een voorloopig bewind gevormd, dat vervolgens eene constituerende vergadering had bijeengeroepen. Beide zijn echter voor eene tegen-omwenteling moeten wijken. Eene volksbeweging heeft de partij van den Groot-Hertog weder de overhand verschaft, en deze wordt terug verwacht.
Te Napels is de Kamer ontbonden en
| |
| |
verwacht men dat Sicilië thans spoedig genoodzaakt zal zijn zich te onderwerpen. Venetië zal na het vertrek der Sardinische vloot waarschijnlijk ook van de zeezijde geblokkeerd en aangevallen worden; Oostenrijk schijnt gezind thans alle krachten in te spannen om aan de langgerekte verdediging dezer stad een eind te maken. Te Rome blijft de stemming even oorlogzuchtig en vijandig tegen het pauselijke gezag, dat echter weldra door de gezamenlijke tusschenkomst van Oostenrijk en Frankrijk schijnt hersteld te zullen worden.
| |
Frankrijk.
- In afwachting der nieuwe verkiezingen heeft de woelige republiek in de afgeloopene maand in eenen buitengewonen toestand van stilte verkeerd. De nationale vergadering hield zich bezig met beraadslagingen over de begrooting, afgewisseld door onstuimige worstelingen tusschen de partijen, waartoe aanleiding genomen of gezocht werd. De heftige republikeinen poogden voor de aanstaande verkiezingen de volksgunst te herwinnen door de teruggave der buitengewone belasting van 45 opcenten voor te stellen, doch hoewel, waarschijnlijk volgens hunne verwachting en oogmerk, deze teruggave werd verworpen, legden zij met hun voorstel toch zeer weinig eer in, daar in den loop der beraadslaging de onbekwaamheid en slechtheid van hun vroeger bestuur meer dan ooit aan het licht kwam. - Het regtsgeding tegen de beschuldigden van 15 Mei is zonder volksbewegingen afgeloopen. Barbès en Albert zijn tot tienjarige verbanning; Blanqui, Sobrier, Raspail, Flotte en Quentin tot gevangenisstraf veroordeeld; de andere beschuldigden, waaronder de generaal Courtais, zijn vrijgesproken. Dit vonnis gaf tot een zeer ergerlijk tooneel in de nationale vergadering aanleiding. De broeder van Raspail ontmoette in de nabijheid der vergaderzaal zijn medeafgevaardigde Point, wiens getuigenis den veroordeelde zeer had bezwaard, en begroette dezen met een vuistslag in het gezigt. Het gerucht gaf tot eene opschudding in de vergadering aanleiding, dat Ledru-Rollin, juist aan het woord om de ministers over ongeoorloofden invloed op de verkiezing ter verantwoording te roepen, van zijn stuk bragt en zijne rede deed staken. Na magtiging van de vergadering heeft de bevoegde regtbank Eugène Raspail tot gevangenis en geldboete veroordeeld. Ten gevolge van een besluit der Nationale Vergadering, dat het wenschelijk was een punt in Italie door Fransche troepen te doen bezetten, heeft het ministerie eene som van f 1,200,000 francs voor eene expeditie aangevraagd. Bij de beraadslaging
verklaarde de minister dat het zijn oogmerk was te zorgen, dat de Paus niet op zijnen zetel werd hersteld dan met medewerking der Fransche regering. De bergpartij heeft de beslissing een dag vertraagd, doch niet kunnen verhinderen dat de voordragt werd aangenomen.
| |
Engeland.
- De toestand van Ierland houdt nog bestendig de aandacht des parlements en der regering bezig. Bijna wanhopig zoekt men naar de middelen om dien te verbeteren. Uit Indië zijn voor Engeland gunstige tijdingen ontvangen. De Engelsche troepen onder Sir H. Gough hadden eene belangrijke overwinning op de Sikhs behaald. De magt van dat volk werd zelfs als thans geheel vernietigd voorgesteld, zoodat Engeland gelegenheid zou hebben om zijn gezag in Indië al wederom verder uit te breiden. Sir Charles Napier zou aldus bij zijne aankomst weinig meer te doen vinden.
|
|