De Tijdspiegel. Jaargang 6
(1849)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 372]
| |
Een paar bladen uit mijn dagboek.Meêdeelingen uit de Rhijnpfalz.
| |
[pagina 373]
| |
Tot den hoofd-burg behoorden de kasteelen Anebos en Scharfenberg, die beide op geringen afstand van Trifels gelegen zijn. De overblijfselen van Anebos rusten op een' chaos van rotsblokken en bestaan uit een eeuwentrotserend muurwerk; uit diep in den steen gehouwen groeven; uit onvergankelijke rotstrappen alles omhangen met het schilderachtig gewaad van ruigte en slingerplanten. In den eersten tijd harer stichting bezat deze sterkte hare eigene heeren, doch sedert hun geslacht, ten jare 1252, in Elyza van Aneboz was uitgestorven, werd de burg als een gedeelte van Trifels aangemerkt en begrepen onder 't zelfde leen. Daartoe behoorde ook het slot Scharfenberg waarvan de ruïnes in de nabijheid te vinden zijn. Intusschen heeft de hand des tijds aan deze stichting groote schade toegebragt en niets meer overgelaten dan enkele muurbrokken, die zoo vast zamenhangen met den rotsgrond waarin ze gevestigd zijn, dat zoo min 't Vandalismus van brooddronken krijgslieden als 't woeden der wentelende jaren, daarop iets vermogten. Ten jare 1335 stierf 't geslacht der heeren van Scharffinberg (Scharphenbere) uit en de leenheerlijkheid kwam aan de proostdij van Weissenburg. Te vergeefs zoekt het oog een rustpunt in dien mengelklomp van rotsen en bouwvallen; te vergeefs poogt men die grillige vormen onder ééne lijn te brengen; de indruk dien ze verwekken heeft iets drukkends, dat aan angst herinnert en gaarne verlaat de blik dien voorgrond van sombere punten om zich te vermeijen in 't vrolijk vergezigt van gloed van licht en van leven. Iedere verandering van standpunt biedt nieuwer en schooner tooneelen ter beschouwing aan; want de vereeniging van valleijen die met elkaâr het ‘Annweiler’ of ‘Queich-Thal’ uitmaken, heeft het regt zich te verhoovaardigen op haren rijkdom van blaauwende bergen, van prachtig houtgewas, van schilderachtige bouwvallen met losse bevalligheid door elkander geworpen. Doch we keeren tot Trifels terug, en treden door een zuiver gewelfde torenpoort den bouwval binnen. Ter regterzijde van den ingang verheft zich een tweede toren, dien men den ‘Brunnenthurm’ heet, omdat daarin de grondelooze in den rotswand uitgehouwen put gelegen was, die thans ofschoon grootendeels met puin en ruigte gevuld, wel geen water maar nog altijd eene hoogst merkwaardige diepte bezit. Een bevallige steenen boog verbindt dezen toren met het hoofdgebouw, dat drie verdiepingen heeft. Van deze is de middelste het best onderhonden. Daar was de slotkapel, die in haar eenvoudig booggewelf en in hare menigvuldige nissen nog 't merk draagt van hare oorspronkelijke bestemming. Sedert het begin der dertiende eeuw toen deze kapel door den keizer onder 't geestelijk beheer van 't klooster Ensersthal werd gesteld, namen een paar geestelijke broeders daar de dienst waar. Thans heeft ze niets meer overig van haar vroegere heerlijkheid en betreurt nog altijd de willekeur, die haar den laatsten glans ontnam, toen ze, in 1670, hare outerstukken, hare zuilen, hare marmerplaten en beeldwerk moest afstaan aan de kerk van Annweiler. Een geheime trap in den dikken torenmuur, de grootsche opgang tot de kapel, een paar booggewelven waaruit men den vorm der vertrekken nog raadt, maken de eenige aaneengeschakelde overblijfselen van Trifels uit. Iets verder, aan de helling van den rotswand, ontmoet men afgebroken sporen van ringmuren, | |
[pagina 374]
| |
van hallen en binnenpleinen, benevens diepe holen en kelders, die de burggevangenissen uitmaakten. Een kille huivering beving mij toen ik die onderaardsche gangen bezocht, waarin zoo menig ongelukkige heeft gezucht naar licht en bevrijding. Diep in het hart der aarde bedolf de burgheer zijn' overwonnen vijand. In dat graf der levenden waren ketenen en boeijen overtollig; want de gedachte zelfs aan vlugt moest den opgeslotenen dwaasheid schijnen, zoo menigwerf hun blik stuitte op den graauwen rotswand, die hen insloot. En toch waren die wanden te zwak om er éénen te bewaren, dien men met inspanning verkregen had en met naauwgezetheid bewaakte. De trouw der vriendschap verijdelde het pogen der dwingelandij! Richard I, van Engeland, was op Trifels gevangen. Keizer Hendrik VI had voor zestigduizend mark zilver den doorluchtigen gijzelaar... gekocht zou' men zeggen, van hertog Leopold van Oostenrijk die hem tot zoolang op 't kasteel Dürrenstein of Thierstein aan den Donau hield opgesloten. Geene sterkte kon naar het oordeel des keizers beter het ambt van gevangenbewaarder vervullen dan de onverwinlijke Trifels. De ongelukkige koning bevroedde al 't gegronde van die overtuiging. Zijne vrienden hadden 't spoor des vorsten verloren en wanhoopten aan zijne bevrijding. Toen trok Blondel, 's konings meistreel, met het speeltuig, dat hem overal vrijen toegang verschafte, van land tot land, van oord tot oord, van kasteel tot kasteel en zocht en ondervraagde - doch zonder gevolg. Zoo kwam hij aan den burg, die zijn' geliefden meester besloten hield en sloeg weêr de accoorden aan van 's vorsten lievelingslied, 't geen in gelukkiger dagen zoo vaak de snaren zijner harp had doen trillen. Op eens... 't is of eene stem uit den toren zijne toonen herhaalt? Op nieuw begint de zanger de bekende melodij en - alle twijfel is verdwenen - uit de diepte des kerkers klinkt de echo zijner klanken. Blondel heeft Richard, zijn' koning, herkend! Dadelijk deelt hij aan de twaalf dappere ridders, die hem op zijn' zwerftogt vergezelden en in den omtrek verscholen waren de heugelijke ontdekking mede. 't Plan der bevrijding wordt fluks beraamd en met beleid uitgevoerd. Engeland's koning dankt zijne vrijheid aan den trouwen meistreel! Zóó spreekt de dichterlijke legende; jammer, dat het proza der historie ons de poëzij dier gebeurtenis niet gunt. Immers de kronijk berigt ons, dat Richard 's Maandags voor Paschen van het jaar 1193, op Trifels aankwam en uit een' brief dien de gevangen vorst aan zijne moeder schreef, blijkt, dat hij reeds den 19den April daaraanvolgende met zijn' Lord-kanselier, die uit Londen was overgekomen om over 's konings bevrijding te onderhandelen, in Hagenau was aangekomen, waar de keizer zijn hofverblijf hield. Waarschijnlijk heeft ook de trouw van 's konings vrienden minder aandeel gehad aan zijne loslating, dan de overredende stem der honderd vijftig duizend mark zilver, die hij als losprijs betaalde. Intusschen heeft de burg den naam van staatsgevangenis ruim verdiend, omdat ze menigmalen andere hooggeplaatste personenGa naar voetnoot1) die de ongenade van hun' | |
[pagina 375]
| |
vorst te dragen hadden, zoolang besloten hield, totdat diens mond het woord uitsprak hunner vrijlating Toch heeft die burg menigmaal beschermend zijne reusachtige vleugelen uitgebreid over den ongelukkigen, die overal elders 't verderf te gemoet zag. Gij denkt met mij aan keizer Hendrik IV, toen hij, getroffen door den bliksem der excommunicatie, verlaten van zijn volk, door zijne edelen onbeschut, vlugtte voor de Duitsche vorsten (waaronder ook zijn ontaarde zoon) die 't zwaard tegen hem getogen hadden. Trifels was 't lievelingsverblijf van Frederik Barbarossa en lang na zijn' dood ging de Sage onder 't volk, dat hij iederen nacht zijne legerstede op den burg bezocht, dien hij, bij zijn leven, had verkozen boven den glans van 't keizerlijk Hagenau. 't Voornaamste gewigt der sterkte, met de stad die ze aan haren voet had, bestond wèl hierin, dat ze eene rijksvesting was ‘deren Besitz,’ zegt de kronijk, denen neu erwehlten Kaysern unumganglich nöthig war.’ Dáár bevond zich de keizerlijke schatkamer en werden de rijksinsignia bewaard, die onder het toezigt van daartoe benoemde edelen stonden. Geen wonder, dat de burg ook daarom menigmaal een twistappel was en menig nieuwgekozen keizer zich met kracht van wapenen in 't bezit van dit belangrijk kasteel moest stellen, dat zijn mededinger naar de kroon bleef bezet houden. Zoo had het slot ruimschoots zijn deel aan al de wisselingen dier troebele tijden en werd door 't geweld van den krijg (vooral in den ‘boerenoorlog’) soms merkelijk beschadigd. 't Meest leed het echter in den dertigjarigen oorlog toen de geheele landstreek door honger, zwaard en pest deerlijk werd geteisterd en genoegzaam ontvolkt. Ook Trifels werd verlaten en geraakte wijl 't nu grootendeels zijne vroegere belangrijkheid had verloren in diep en onherstelbaar verval. Wèl heeft de oudheidminnaar 't een en ander gedaan om den geheelen ondergang te beletten, en bestond er zelfs een plan om 't kasteel gedeeltelijk te herstellen, maar 't is bij 't voornemen gebleven en alleen de blokken gehouwen steen, welke er langs den bergrug verspreid liggen, herinneren den voorbijganger, dat er ten minste een oogenblik van poëtische opgewondenheid bestaan heeft voor eene prozaïsche restauratie dier reusachtige vormen, gelijk onze eeuw ze zich naauwelijks denken kan. Stil en eenzaam is het nu in dien bouwval; doodsch en verlaten de stede, die voorheen weêrgalmde van al 't gedruisch en gewoel eener keizerlijke hofhouding. De ringmuur ligt verbroken en verwoest, die dreunde onder den ijzeren voetstap van den gepantserden leenman; thans duiken de torentinnen laag in het stof, die eertijds de kleurige baanderol hoog, in de lucht hieven, en naakt en koud zien de kale muren van hal en portaal op dat tooneel van vervallen grootheid, als herdachten ze met somberen weemoed den tijd, toen purper en goudleder en wapentooi en bloemfestoen de zaal versierden, waar 't vorstelijk banket alles bij een had gebragt, wat het Duitschland van dien tijd groots had aan te wijzen in adel, in rijkdom, in schoonheid en ridderlijke deugd! Zoo bleef er van al wat bestond niets over dan een puin- | |
[pagina 376]
| |
hoop. De tijd drukt op alles het zegel der vergankelijkheid, slechts de geest die deze doode massa's met zijn leven doordrongen heeft, verheft zich als een reus uit die bouwvallen en waait nog den nakomeling met zijn' krachtigen adem tegen. Alles werkt hier zamen - op den top dezer bergen, die alleen onveranderd bleven ofschoon alles in 't ronde van gedaante verwisselde - om de ziel in eene plegtige, ernstige stemming te brengen. De reine, verkwikkende berglucht, de eenzaamheid des wouds, 't ruischen der boomen, dat fluisterend klinkt als eene geheimzinnige stem, welke de Sagen herhaalt dier schoone dagen van voorheen! - In 't westen vertoont zich eene schepping, die zich, als 't ware, slechts ten halve heeft ontwikkeld uit den bajert harer wording; loodregte, hoekige bergwanden, naauwe, steenachtige dalen en passen; grillig gevormde ijzingwekkende rotsgevaarten, wier graauwe lendenen door een gewaad van bruinachtig loof zijn bedekt, alles wild, fantastiesch, schrikwekkend. Maar pas hebt ge uwen blik naar het oosten gewend of de beklemming wijkt voor een liefelijker, teederder aandoening. Zoo ver uw oog reikt dwaalt het over eene vallei vol leven en licht, bezaaid met steden en dorpen, met lagchend groen en rijpend veldgewas; de paarsche bergen aan den horizon smelten zacht in een met het azuur des hemels, en de zilveren streep, die daar flikkert aan hun voet, die deze reusachtige schilderij, als een lijst, omvat, is de gezegende en zegenende Rhijn! (Wordt vervolgd.) |
|