| |
| |
| |
Mengelwerk.
Een morgen op een atelier van Eleves.
Gij kent ze, niet waar mevrouw? die jonge lieden, met de lange lokken rond de schouders zwierende, nu eens toegevende aan de grilligste eischen eener grillige mode, dan weder zich daarboven verheffende, en zich vertoonende in eene kleederdragt, welke u doet denken aan de vreemdelingen, die onze kermissen komen bezoeken en het publiek met hunne equestrische of koordendanserskunsten trachten te vermaken. Ge kent ze, en weet dat het artistes zijn, jeugdige vereerders van Apelles, die, hunne luim involgende, u nu tegenkomen met de blijken, dat zij de uiterste zorg aan hun toilet besteed hebben, en dan weder u het hoofd doen afwenden door hunne verwilderde hairen en ongeschoren knevels en baard. Kiesch als ge zijt, zoudt ge er voor huiveren uwe bekoorlijkheden door hen te doen afmalen, en ge slaat de oogen neder voor hunne blikken, waarin ge behalve het vuur, dat de liefde tot de kunst daarin ontsteekt, ook nog de sporen meent te ontdekken van die vrijpostigheid, die de grenzen der gemeenzame wellevendheid overschrijdt, en er zich op beroemt de banden der zamenleving niet als gedragslijn te erkennen. En toch, geloof mij mevrouw, ze zijn niet altijd die overtreders der wetten van het fashion, die zij willen vertoonen. Het is waar, hunne buitengewoonheid is niet altijd het kenmerk van een buitengewoon talent, hunne zorgeloosheid is niet altijd het bewijs van eenen geest, met niets anders vervuld dan met het hooge ideaal der kunst, dat door de maatschappij wordt miskend, en over welke miskenning, zij, die het begrijpen, zich wreken, door op hunne beurt niets aan de kleingeestige eischen der maatschappelijke zamenleving toe te geven.
De baard à la Rubbens siert niet altijd hem, die dien vorst der kunst als zijn verheven model eerbiedigt en met volhardenden ijver op zijde tracht te streven, en de barret van Rembrandt dekt niet altijd een hoofd, waarin het genie van dien heroë in de kleur schuilt en dat even schoone, even geheimzinnig verhevene denkbeelden voedt, als daar op het breede voorhoofd van dien kampvechter in het gebied van het schoone staan uitgedrukt. Helaas, zoo dat waarheid ware, we ergerden ons niet zoo dikwerf op onze exposities aan de laffe, flaauwe en keurlooze voortbrengsels van hun penseel, waarin tot zelfs het streven gemist wordt naar kracht, waarheid en harmonie. We zouden geene schilderijen zien, ontbloot van eenige verhevene gedachte, en integendeel ons verheugen in eene meer bepaalde, meer magtige rigting in de kunst ten onzent.
Maar niettegenstaande dit al is het
| |
| |
toch geene zeldzaamheid dat onder het naauwsluitend fluweelen frakje, een hart klopt, bezield door die aandrift, welke God zelf daarin deed nederdalen om in reine ware vormen een verheven ideaal weêr te geven, een hart welks vurigste wensch is, de maatschappij, het vaderland, de menschheid, door de kracht van het overwinnend genie te wijzen op wat daar grootsch is en edel in de geschiedenis, op wat daar liefelijk en hartverheffend is in het dagelijksch leven, op wat daar spreekt van Gods almagt en liefde in het rijk der natuur. Vergeef mij die ernstige inleiding tot eene schets uit het dagelijksch leven, maar ik wilde het onzen jongen kunstenaars zoo gaarne doen vergeven, dat zij vooroordeelen opwekken of bevorderen die schadelijk zijn voor de kunst en vernederend voor henzelven.
Vergun mij u een blik te doen werpen, daar waar zij leven, op hun plaats en in hun kracht zijn, daar waar zij te huis behooren, en waar onder ernst en onder scherts, eene toekomst wordt voorbereid, die, zoo wij hopen, voor hen roemvol en voor het vaderland heilzaam zal zijn.
Ge ziet daar dat hooge huis wel op eene afgelegene gracht gelegen, treden wij daarbinnen, stijgen wij den eerst breeden en vervolgens bogtigen trap op en misschien zult gij u voor uwe moeite beloond rekenen door een schouwspel zeldzaam en vreemd. Daar opent zich voor ons een vertrek, waar, onder het toezigt en de leiding van eenen man, beroemd in de vaderlandsche kunstwereld, zich een vijftal jongelingen oefen ten den grond legt voor eene roemvolle loopbaan.
Het is vroeg genoeg om op ons gemak eene wijle rond te zien en dezen voorhof van eenen schooneren tempel der kunst, waar wij u misschien later nog wel eens zullen binnenleiden, te beschouwen.
Ge ziet wij bevinden ons in een tamelijk vierkant vertrek, hoog van verdieping, met twee vensters die, de hemel weet waarop uitzien. Het eene is geheel, het andere tot op de helft toegespijkerd; een graauwpapieren behangsel bedekt de muren en is van plaats tot plaats versierd met groteske figuren, met houtskool of krijt daarop geschetst, meestendeels zijn het charges van bekende personen, een paar onafgewerkte schilderijen zonder lijsten en eenige studies heeft de meester afgestaan, omdat hij er denkelijk zelf geen raad meê wist; de bewoners van het atelier zijn er niet schaars mede geweest de opene vakken aan te vullen. Lithographiën naar bekende schilderijen, in der tijd door de Maatschappij van Schoone Kunsten uitgegeven en nu voor een bagatel van een jood gekocht, eenige karikaturen, schetsen der elèves, een paar vuile anatomieprenten, de portretten van Rembrandt en Jan Steen versieren er verder de wanden Het is winter, en daarom bemerkt ge, in een hoek van het vertrek een oude, leelijke kagchel, die echter uitnemend trekt, een kolenbak, groen van buiten en zeer zwart van binnen en een kolenschepper, die vroeger heel was. In den anderen boek staat een oude kast van stevig eikenhout, met gebeeldhouwd ornement, een voorwerp van den diepsten eerbied voor de bewoners van het atelier. Op die kast is een stilleven opeengestapeld, waarvan ge mij de uitvoerige beschrijving zult kwijtschelden, als ik u zeg dat gebroken en ongebroken gips, Homerus met een gevederden hoed, opgezette eenden en een spiereman, stalen en blikken helmen, doodskoppen en bloemvaasjes, een oude globe en een moderne dameshoed, er de voornaamste bestanddeelen van uitmaakten. In de kast hangen, behalve eenige
| |
| |
goed onderhoudene costumes van vroeger eeuwen, vette jassen en besmoezelde kielen, mutsjes en petten van de meest vreemde fatsoenen. Tusschen de kast en den muur is met geweld een versleten ledeman ingedrukt die allerpotsierlijkst is toegetakeld. Op een rek aan een anderen muur gespijkerd staan een aantal kannen en pullen, benevens een paar allerliefste pleisterbeeldjes, en de statuetjes van Verveer en Rachel. Een tafel, die er uitziet alsof zij met geen tien man zou kunnen verzet worden, staat midden op de plankenvloer, ge ziet er een stil leven op geposeerd, zamengesteld uit de bestanddeelen van alle andere stillevens die ge geschilderd hebt gezien. Van boeken vindt gij alleen hier de verhandelingen van Du Fresnoy met aanteekeningen van De Piles, Lairesses Schilderboeck, de Rarekiek van de gebroeders Spiritus Asper en Spiritus Lenis, eene redevoering over de eischen der kunst en eindelijk een paar tekstboekjes, van ik weet niet welke opera's. Behalve de ezels, waarop het werk der elèves staat, waarmede ik u liever te gelijk met henzelve wil laten bekend worden, eenige matten tabourets min of meer stuk, een antieke fauteuil met trijpen zitting en rug, zien wij eindelijk nog een houten bak waarin alle mogelijke vuil is opgehoopt. Wanneer ik na deze beschrijving u geen denkbeeld heb gegeven van dit atelier, zal ik alles maar aan uwe verbeeldingskracht overlaten; want wij moeten ons haasten weg te komen, voordat hij, die daar met luiden stap den trap opkomt ons bij zijn binnentreden verrast; haasten wij ons naar den schuilhoek, van waar wij ongezien de elèves dezen morgen zullen bespieden.
Zie, daar treedt hij binnen, wien wij daarzoo hoorden naderen. Hij is jong, nog geen twintig lentes kan hij hebben zien bloeijen, zijne lokken blond en talrijk versieren zijn fijn gevormde slapen, een fluweelen frak sluit hem om 't lijf, terwijl hij dadelijk bij zijn binnentreden een ruimen mantel van zich afwerpt. Het is de uitverkorene die de eer heeft van de jongste te zijn der Muzenzonen. Dit voorregt wordt door hem betaald met de zorg die hem is opgedragen dat de kagchel behoorlijk hare gloeijende stralen verspreidt, alvorens zich zijne oudere confrères laten zien. Deze en dergelijke kleine diensten verrigt hij evenwel zonder morren; want zoo ergens, dan hier bewijst men elkander gaarne diensten en daarenboven weet hij, dat zoo er een tijd komen zal dat hij de jongste niet meer zijn zal, zijn opvolger den lastpost met evenveel genoegen zal overnemen. Naauwelijks heeft hij van de kast een der pleisterbeelden genomen en op de tafel geplaatst en is vervolgens begonnen, palet en penseelen voor den dagelijkschen arbeid gereed te maken, of luide veelvuldige stappen kondigen de komst aan van andere habitués. Het zijn er twee, in den bloei der jongelingsjaren, en al kon u hun uiterlijk luttel belangstelling inboezemen, ofschoon beide gelaatstrekken vertoonen, waarin zich hun karakter openbaart, zoo maak ik toch aanspraak op uwe aandacht, wanneer ik u ga mededeelen dat zij innig verbonden zijn, door al wat kunst, vriendschap, de innigste overeenstemming in denkwijze en de meest brandende ijver voor al wat schoon is en goed, - voor banden opleveren aan goede gevoelige harten. Omtrent hen geldt het ten volle, dat de vriendschap van twee jongelingen alles te boven gaat wat daar in lateien tijd voor banden tusschen mannen aangeknoopt worden, omdat zij altijd in den loop van het werk bijeen zijnde, elkan- | |
| |
der al hunnen twijfel, al hunne vorderingen mededeelen, zich in alle rigtingen bewegen, en zich dus nooit vijandig kunnen ontmoeten. Het
is hier streven en onbepaaldheid, bij mannen bereiken en vervulling. Hetzelfde onderwijs en hetzelfde genot zoekende, willen zij ook slechts met elkander leeren en genieten, en zoo gij hen kondet beluisteren in gesprek over hunne roeping en den geest peilen, die hen beiden drijft tot onvermoeid nastreven van het hooge ideaal, dat hun voor de ziel zweeft; ge zoudt hen leeren liefhebben en mij niet alleen op mijn woord behoeven te gelodven, wanneer ik u verzeker, dat zij de sieraden zijn dezer kleine maar rijke vereeniging van jeugdige krachten en jeugdig streven, waar ik u thans inleide. Ik wil uwe aandacht niet vergen voor den vrolijken morgengroet, die gewisseld werd, voor de woorden vol levenslust ter eene en kunstliefde ter andere zijde, die de komst voorafgingen van den vierden der elèves, die diep in zijnen mantel gedoken, u reeds uiterlijk toeschijnt, de meest geestige, meest buitengewone en ook, ik verbeeld me, ge leest het reeds in den onrustigen zwerfzieken blik, den meest oppervlakkigen der jongelingen herkent. Ja waarlijk, hij is het wel, de altijd schertsende, die immer de donkere nevelen van zwaarmoedigheid doet verdwijnen, indien zij ooit aan dezen vrolijken hemel verschijnen.
- Zoo waarachtig, jelui al hier, in 't heilig koor, waar Apol nog wel iets anders kroont dan verdienste en deugd, en ik, die dacht de eerste te zijn, zoo extraordinair vroeg ik op was gestaan; maar enfin zoo is het beter, mannen je hebt braaf opgepast, zoo'n kagchel doet je toch alle wereldsch leed vergeten.
- Zoo, dan heb jij ook al leed, - merkte hij aan, wien we het eerst hebben zien binnentreden, en die er heden net uitzag, alsof hij alleen het regt meende te bezitten van het land te hebben.
- Dat is te zeggen, leed en leed is twee, zoo als onze schoonmaakster zou zeggen, antwoordde Guus, - eigenlijk niet, of ik moest het me aantrekken, dat de lieve Mina B. gisteren avond tegen mij boudeerde, niettegenstaande ik stellig negen van de tien aardigheden, die ik debiteerde, aan haar rigtte. Jongens, jammer dat jelui daar niet waren. Papa, charge zoo als gewoonlijk, mama, niet eens met zichzelve, waar of zij meer meê ingenomen was, met hare nieuwe étagère of met hare dochter, die, tusschen ons gezegd, weer affreus heeft gereciteerd, en hare affectaties met tien vermenigvuldigd had. Mijn neef, de student, zooals mevrouw zegt, stonden de pandecten nog op het voorhoofd te lezen, de zoon van den huize geestig en talentvol, als hij altijd is, Marie en Jeanne, die er een eed op schenen gedaan te hebben, mijn neef den student het land op te jagen, en eindelijk mijn persoontje, die tusschen al deze luchtverschijnselen als een dwaalster voortschoot, ziedaar het personeel klein maar rein, dat gisteren avond op de .... gracht vereenigd was. Marie, Mina en Jeanne zijn mij van nacht beurtelings in den droom verschenen, op den achtergrond mijne danseres van verleden week; is het wonder dat de klok van achten mij nog in de veren verraste. Waarachtig, houd je er bij: effleurer les feuilles et ne les cueillir pas!-
Alles mooi en wel, maar van dat effleurer wordt de bloem ook al niet fraaijer, en ik betwijfel of ge er uzelve wel goed bij zult bevinden op den duur jongelief! - merkte Willem, de oudste der twee vrienden, hierop aan. - Verouderde idees,
| |
| |
romanillusies, inspiraties op Goethe en consorten, - geeuwde Guus en trok een jasje aan, waarbij de veelkleurige rok van Jozef nog graauw zou geworden zijn. - En wat genot aangaat, dat hebben wij ook gehad, - zeî Karel, de andere der twee vrienden, - ik gun u al die veroveringen en al dat gewoel der zoogenaamde geciviliseerde conversatie, waar een domme menigte zich blind op staart, wanneer ge ons, Willem en mij, slechts het genoegen overlaat, van, gelijk gisteren avond, verzen als de St. Paulus rots te hooren declameren, zooals Jan van D... dat doet, je weet wel, die laatst op O... die mooije speech over Bilderdijk hield; zoo iets en goede gesprekken over de kunst, helpt je nog wat vooruit. - Nu, nu, draaf maar zoo niet door, op zijn tijd hou ik er ook wel van, dat weet je wel, maar men kan toch niet altijd philosopheren en als mevrouw A u inviteert dan kom je haar ook toch niet aan boord met dat gezeur over de nietigheid van den conversatietoon, maar hangt uwe sévère kunstideés aan den kapstok, vooral bij hare bekoorlijke Annette, of heb je haar behalve met het vuur dat in uw boezem blaakt ook al bekend gemaakt met de eischen der reine Bruid, zooals de oudste de kunst gelieft te noemen? - Het was niet met boos opzet dat Guus zoo sprak, maar onwillekeurig had hij daar een snaar aangeroerd, die, wanneer zij trilde, nooit liet een pijnlijken indruk achter te laten in Karels hart. Hij beminde Annette A. inniger, reiner en vuriger dan ooit eenig gevoelig jongeling eene bekoorlijke schoone, maar schroomvallig en aarzelend als hij was om zich aan anderen mede te deelen, had hij haar nog geene liefde beleden, die echter uit alles sprak wat hij deed of zeide, wanneer hij zich in hare tegenwoordigheid bevond, of wanneer er slechts van haar gesproken werd. Hij beminde baar, ja, maar als eene die niet van deze wereld was, en in zijn oog verre verheven boven de talrijke vlinders
der zamenleving, die men met den naam van allerliefste meisjes bestempelt.
Hij sprak haren naam niet dan met de diepste vereering uit en meende dat hij wanklank was althans in dezen kring; daarenboven verschrikte hij op het denkbeeld, dat hij haar zoo innig liefhad en dat anderen het hadden opgemerkt. Want al had hij den schroom overwonnen, die hem nu nog van haar scheidde, toch zou daar nog een andere hinderpaal rijzen; grooter naarmate hij materieler was. Annette A. was een meisje, rijkelijk bedeeld niet alleen met schoon, maar zij was wat de wereld een goede partij noemt, en diezelfde wereld bleef nog altijd met een soort van minachtend wantrouwen en medelijden nederzien op den kunstenaar, die tegen de klinkende voorregten der jonkvrouw niets anders in de schaal kon leggen, dan eene onbegrensde liefde tot de kunst en een aanleg, die niet te miskennen viel, hoegenaamd geene protectie, en een zuiveren levenswandel. Mogt dit alles echter eenmaal geeffend worden en hij tot haar naderen met de bekentenis op de lippen van eene liefde, groot en edel als zij zulks verdiende, dan, ja dan zou hij niet wanhopen van haar de woorden te vernemen, die alleen in staat waren hem op de aarde gelukkig te maken. Maar zoolang meende hij die liefde in zijne borst te moeten opsluiten en elke toespeling op zijnen hartstogt scheen hem eene bittere ironie op zijn lot toe.
En daarom wist Willem, die evenmin met dit geheim van zijnen vriend als met zoovele anderen onbekend was, wel wat hij deed, toen hij het gesprek op eens
| |
| |
eene andere wending gaf en over een onverschillig onderwerp begon te spreken.
Nu allen gezeten zijn en de nevel die daar straks dreigde de vrolijkheid van hun verkeer te storen is weggetrokken, vergunnen wij ons een blik over hunne schouders om hun werk te beschouwen, en dan ziet ge bij den talentvollen Guus een paneeltje op den ezel, waar eene aangename compositie en eene tinteling van levendige afgebrokene kleuren u treffen. Zoo bij iemand, dan was het in zijne magt, die tooneelen uit het werkelijk leven weêr te geven, die boeijen door piquante toestanden der personen of door het belang, dat de eeuw waarin hij zijne scènes plaatst inboezemt. Ge ziet echter buiten eenige geestige toetsen, die niet meer dan aanleg zijn, is aan zijn werk nog niets wat gij van een geacheveerd schilderij verlangt, en toch, mij dunkt ge kunt het de wijze aanzien, waarop hij werkt, dat wanneer de gedachte die hem door het hoofd woelde, is uitgedrukt, het hem moeite kost, die aan de strengere eischen der kunst te toetsen, der rede haren eisch te geven en alzoo te geraken tot het hooge doel van den genialen kunstenaar, frissche, schoone gedachten te kleeden in vormen, die voor het wikkend verstand verantwoordelijk en voor een gezond oog behagelijk zijn. Bij Karel is het geheel anders, ge bemerkt dat het hem moeite, aanhoudenden, volhardenden ijver kost om aan de vormen, die de strengste eischen der natuur voldoen, die poëzij der kleuren mede te deelen, die juist geteekende lijnen die uitdrukking te geven, welke hij zoo diep gevoelt en die in zijne weemoedig gestemde ziel vormeloos rondzweven.
Ge begrijpt reeds dat in die vrouw met de oogen ten hemel geslagen, bij dien blinden grijsaard, aan wiens voeten een groep kinderen in onschuld en vrolijkheid dartelt, de bezielende kunstenaar u het beeld wil doen zien van zelfopofferende liefde, van liefde, die na hem verloren te hebben, in wien zij een trouwen ega vond, al de warmte die zij bezit overbrengt op diens ongelukkigen vader, die even als zij het rouwkleed over dien krachtvollen, werkzamen man draagt. Gij gevoelt dat de kunstenaar streeft deze warme genegenheid, geboren en versterkt door gemeenschappelijk lijden, nog meer te doen uitkomen door eene tegenstelling, daargesteld door de kinderen, die in hunne zalige onwetendheid nog de rampen des levens niet kennen, die hen wachten, wanneer zij den strijd des levens zullen beginnen. Nog gelukt het hem niet; maar vrees niet, al meer en meer ontwikkelt zich in hem de schoone gedachte en ge zult u weldra al dien rijkdom van ideën voor oogen zien gespiegeld. Gaat het u als mij, dan hebt gij onwillekeurig gedacht aan onzen grooten landgenoot Ary Scheffer. Ook Willems werk spreekt van eene groote toekomst; die studiekop, natuurlijk van toon en teekening als hij is, boeit u door de kracht van het penseel, door edele uitdrukking die in deze trekken heerscht, ge bemerkt het, hier heeft de schilder zijn model hoogere bezieling medegedeeld en mogt de natuur schoon zijn, de navolging is het niet minder en bij den aanschouwer rijst ligt de vraag, dikwerf zoo verschillend beantwoord, omtrent den voorrang dien natuur of kunst in het gebied van het schoone moeten bekleeden. Eindelijk zouden wij u nog moeten spreken van den jongsten, maar hij verkeert nog in dien tijd, die hem zoo lang valt en waar toch de meergevorderde vaak met heimwee op terugziet, waarin het kunstgevoel zich nog uit de eerste schors
| |
| |
ontwikkelt in de ziel van den naar volmaking strevenden jongen kunstenaar. Want, mist men al hier de voldoening van eene gedachte uitgedrukt, een indruk weêrgegeven te hebben, men kent ook de teleurstelling niet, die moreel den schilder treft, wanneer hij bemerkt verre beneden zijn ideaal te blijven, die hem materieel in de hartader kwetst, wanneer het publiek, dat hem niet waarderen of begrijpen wil, zijne pogingen niet erkent, zijne inspanning niet wil beloonen: al noemt hij, die reeds eenmaal door datzelfde publiek is toegejuicht het ook al een public animal; het valt zoo ligt niet te zeggen voor hem die genoodzaakt is om den broode te werken, en zich meestal een voor een zijne illusies ziet ontnemen door de weinige sympathie, welke hij ondervindt en de weinige hulp, die hem verleend wordt.
Ik weet niet hoe of het kwam, maar dit werd juist het onderwerp des gespreks tusschen de jongelieden, die, eenzijdig als de jeugd veelal is, alles op rekening van de maatschappij en hare leiders schoven, vergetende dat tijdsomstandigheden en de eigen schuld van vele kunstenaars in de andere schaal dient geworpen te worden. Met dat al vergat ik u op die schets opmerkzaam te maken, die daar in dien hoek uwe aandacht wel verdient, door eenen rijkdom van kleur, die bewijst dat de maker er van niet vergeefs Rembrandt heeft bestudeerd en niet enkel met den grooten hoop meêpraat, iets dat zelfs door wezenlijk verdienstelijke kunstenaars en nog meer door werkelijk geleerde mannen, groote vereerders der kunst, gedaan wordt, die dweepen met de ouden en hunne werken, zonder te zijn doorgedrongen tot hunne oneindig groote verdiensten, hunne afwijkingen en de regte waardij hunner geniale voortbrengselen.
Maar zie, daar gaat de deur open en de meester treedt binnen, uit wiens rijke ervaring deze jongelingen zooveel leeren, wiens heldere warme denkbeelden over de kunst zij zoo geheel toestemmen, wiens roem en wiens talent zij zoo gaarne zouden deelen en door hunne pogingen verhoogen. Ons oog staart met welgevallen op dat hooge voorhoofd, dat ons verhevene en grootsche gedachten waarborgt, op die oogen vol vuur, waar u eene innige liefde en een waar gevoel voor het schoone uit tegenschittert en u aangenaam aandoet.
Hij spreekt tot zijne leerlingen en de woorden, die zij van hem vernemen, de lessen, die zij van hem ontvangen, worden door hen als bakens aangemerkt op hunnen weg naar de volmaaktheid in de kunst. Vergeefs zouden wij pogen zijne woorden terug te geven, vergeefs den aangenamen vorm te beschrijven, waarin hij zijne denkbeelden kleedt, de vrolijkheid, de geestige scherts, die zijn onderhoud kruidde. Niet lang nog was hij op den atelier of Guus riep uit: - Mijnheer, ge hebt zeker die hatelijke recensie op X. wel gelezen, over zijn allerliefst schilderijtje op de expositie te W. Het is weêr een jagt op aardigheden geweest, waarmeê de kunst niet vooruitkomt, en waardoor de kunstenaars worden gegriefd, zoo dat de moed in hen wordt uitgedoofd om zich weder op te heffen. - Jongelief, ik ken bij ervaring dit genoegen, en het smart mij, zelfs bij de geachtste kunstbeoordelaars dergelijke bon mots aan te treffen. Niet, dat ik er tegen ben, eene geestige parodie te lezen, op iets, dat der kunst werkelijk schaadt, en dat beter uit de wereld, dan daarin ware, maar eene vinnige satyre op voortbrengselen, waarin een zweem van talent aanwezig is, doet kwaad en zoo al eene
| |
| |
verderfelijke rigting in de kunst scherp dient te worden getuchtigd, men moet zich wachten, individu's op eene inhumane wijze te beleedigen door eene scherts, waar alle bonhommie uit verdwenen is. -- Ja, en wie eenmaal in de kas is, viel Guus hierop in, krijgt niets dan honig om den mond, mij dunkt het moet toch mannen van zoo groot talent niet streelen, dergelijke ongemotiveerde loftuitingen te ontvangen, en hun gezond verstand moet er niet mede gediend zijn. - Neen, dat is het ook niet. Daar zijn er, die ik ken, uitstekende mannen, die weten wat zij aan de kunst verpligt zijn, hen treft dat ijdel lofgeblaas niet, zij weten dat zij op eene hoogte staan in de kunst, waarop zij meer dan ooit verpligt zijn, hare hoogste eischen te vervullen. Zij weten dat de kunst eene eerdienst vordert, en dat van hem, die pas is ingewijd in de eerste geheimenissen, niet moet worden verwacht, en hij niet moet beoordeeld worden, als die anderen, die opgeklommen zijn van trap tot trap en hooge rangen bekleeden onder die priesterschaar. Wanneer daar een jong kunstenaar een onaansprekelijk schilderijtje maakt, dat door weinigen opgemerkt, door enkelen gewaardeerd wordt, al beantwoordt het bij lange na niet aan alle vereischten eener hoogere kunst-theorie, dan moest men daarbij bedenken, dat honderd dwalingen bij hen, de helft van het kwaad niet doen, dat eene enkele dwaling uitwerkt van een der groote mannen. Naar hen toch wordt het standpunt der kunst berekend, aan hen is de schuld als daar eene verkeerde rigting geboren wordt, als er stukken worden gezien, ontbloot van genie of gevoel, van oorspronkelijkheid en degelijkheid. Zij zijn het model waarnaar een jonger geslacht zich vormt, de vraagbaak der beschermers en voorstanders der edele kunst. En daarom geloof mij, talenten zijn niet gediend met die vernederende louanges, het zijn alleen zij, wier reputatie gebouwd is op eenen voorbijgaanden smaak des publieks, op eene oorspronkelijke, maar daarom niet altijd
proefhoudende, opvatting van een gedeelte der kunst. - Daar heb je bij voorbeeld G. - merkte Willem aan, die kerel teekent zoo slecht dat een jongen van het groot pleister er zich voor schamen zou, toch deugt het altijd omdat de heeren IJ en Z nu eenmaal hebben begrepen, dat zijne kopjes zoo lief en zijn satijn zoo natuurlijk is, en de maat is vol, nu Z.M. eenmaal eens, misschien wel bij vergissing, een stukje van hem heeft gekocht. - Neen vrindje, dat is nu weêr wat partijdig van je, gaf Guus ten antwoord, gij gelooft niet dat iemand ooit een aardig schilderijtje zou kunnen maken, of hij moet, de hemel weet hoeveel pleisterstudies in zijne portefeuille hebben liggen; ik houde het er voor, dat als er geest is en talent, men met een weinig teekenen en behoudens de gemakkelijkheid van uitdrukken die men heeft, ruim zoo veel doet, als een, wiens talent middelmatig, maar wiens studies onberispelijk zijn. - Een mooi ding dat talent, voer Willem weder uit, laat hen maar iets moeten maken dat naar Raphaël of zelfs mindere geniën gelijkt, het beteekent geen duit zonder studie. - Ho daar vriend lief, kwam de meester tusschen beiden, bij den eenen ontwikkelt het zich spoediger dan bij den anderen, maar talent of liever genie moet er zijn, anders blijven het ongelukkigen, op wie het: ‘soyez plutot maçon, ci c'est là votre métier,’ van volle toepassing is. Genie, repoductief gevoel en verbeelding wordt er vereischt, niet alleen eene diepe gelukkige opvat- | |
| |
ting, die in de ziel opkomt, maar ook eene gemakkelijkheid, om zich dat gevoel, die gedachte in duidelijke vormen voor den geest te stellen, hoe gebrekkig deze dan ook zijn mogen.
Het is waar, wij zien er zoovelen en nog minder bij ons, dan wel bij onze naburen, wier verdiensten groot zijn en die uitnemend het een of ander in losse trekken schetsgewijze u zullen voorstellen, maar wee hun, wanneer zij trachten te voldoen aan eene behoefte, die dan toch eenmaal ontstaat, of zoo zij er door anderen uitdrukkelijk aan worden herinnerd, vooral bij onze positief denkende natie, van de gelukkige gedachte, de levendige uitdrukking in beschaafden vorm te gieten, die het vorschend oog kan weêrstaan. Maar ik herhaal wat ik zoo dikwerf gezegd heb, het geldt hier een strijd, die wel nooit tot aller voldoening zal beslist worden. Gelukkig hij evenwel, die genie bezittende, tevens genoegzame kracht van wil heeft om de bergen van zwarigheden te overwinnen, welke de techniek oplevert.
En hiermede nam de meester afscheid van zijne leerlingen, onder welke echter de zaak nog niet afgedaan was; het gesprek liep nog voort over hetzelfde onderwerp, en met steeds klimmend enthusiasmus verdedigde ieder zijn gevoelen, en ongemerkt had men zich om de vrolijk brandende kagchel geschaard, die hen door haar luid snorren had aangelokt, toen er aan Guus een brief werd gebragt, dien hij verklaarde van een hem onbekende hand te zijn. - Van welke uwer talrijke charmes wacht gij heden eene declaratie? - schertste Frits, de jongste der u bekende elèves. - Zij zullen gezamenlijk eene missive opgesteld hebben en allen onderteekend, om hem te verklaren dat hij de liefste jongen uit de stad is en hem ridderlijk de keuze tusschen haar allen overgelaten hebben - voegde Willem er bij. - Of - ging Karel voort,- het zal eene eerbiedige bede bevatten van haar, met belofte van blinde onderwerping, om onzen Don Juan over te halen zijne overwinnende togten in de salons te staken en zich te vergenoegen met als wijlen Salomo.... - Mauvais farceur, viel Guus er op in, geloof me, van die soort van briefjes zou jij niets te weten komen. - Behalve dat ge ons toch immer op de hoogte gesteld hebt van de meesten uwer amourettes, en zoo wij al het genoegen niet gehad hebben de vrouwenhandjes te bewonderen, toch zijt gij niet achtergebleven den inhoud uwer geheimzinnige briefjes ons mede te deelen, wij zijn er trouwens geheim genoeg mede en de vraag blijft alleen maar over, waarvoor het meer pleit, voor uwe ijdelheid of voor de kieschheid der dames. - Ja, lieve schoonen, wij zouden het wel willen verhalen, maar daar zijn er, helaas, die misbruik maken van uw vertrouwen, die met het schoonste vernis, dat eene uiterlijke beschaving kan schenken, u naderen, en u doen vergeten dat zich daaronder meestal de grofste ijdelheid of de onverschilligste ligtmisserij verschuilen en u tot eene vertrouwelijkheid bewegen, die voor uwe ziel gevaarlijk kan worden, terwijl zij de hunne zelfs
in de verte niet bedreigt. En dubbel schade is het daarom, wijl zij die er u toe uitlokken, doorgaans niet zijn, wat zij daardoor hunnen edeldenkenden en ernstigen makkers toeschijnen, maar dat zij het eindelijk toch worden en ten slotte op u de schuld zou nederkomen, wanneer gijzelve bedrogen wordt door hen, wien gij, om den wille van een' aangenamen conversatietoon, het oor behaagziek hebt geleend, wier gevlei gij u hebt laten welgevallen, wie gij hebt aangemoedigd in
| |
| |
hunne vrijheden en wie gij eindelijk hebt bedorven.
Weldra bleek het echter dat deze brief niets dergelijks behelsde, daar Guus, na den inhoud gelezen te hebben, eensklaps uitriep: - Jongens, ik moet gefeliciteerd worden, hier ben ik, ik geef audientie! - en in een oogwenk zat hij op de tafel, die boog onder zijn gewigt, terwijl het stil leven dreigde door elkander te rollen, als een knibbeispelletje. - Maar wat is het dan toch? riepen de drie overigen tegelijk. - Weet, geliefde burgers en inwoners van dit godenverblijf, dat aan uwen confrater het geluk is te beurt gevallen van een lapje linnen met een vergulde lijst te verkoopen, en dat deze brief mij hiervan de tijding overbrengt uit S. waar het tot bewondering van heel de stad in de expositiezaal heeft gehangen. - Dat was een leven, een gewoel en een gelukwenschen zonder einde, hier althans was de duivel der jaloezij nog niet binnengeslopen en innig deelden zijne makkers in het geluk van Guus. - Dat geeft van avond een vrolijke partij, - riep de laatstgenoemde, nadat de kalmte een oogenblik was teruggekeerd, - ik verwacht jelui allen, laat zien, van avond is er niets, geen casino of comedie; dus van avond bij mij op mijn kamer, op den edelen nectar, die het vulgus met den naam van punsch bestempelt. Ik ga straks en passant eens bij de B. en bij Adolf aan, om hun mijn geluk meê te deelen en hen voor van avond in beslag te nemen. Jongens, ik maak staat op je! - Nadat de rust eenigzins was hersteld en ieder aan zijnen arbeid wedergekeerd, maakte het welkome nieuws natuurlijk nog het onderwerp uit der gesprekken, totdat Guus op eens uitriep: - Maar zeg eens, Karel, hoe ben je toch bij dien ouden heer gevaren, die u toen zoo'n mooi vooruitzigt had geopend op de laatste kunstbeschouwing? - Ja, jongens, dat zal ik je eens vertellen, je kent hem en zijn huis niet waar? dan behoef ik die niet te beschrijven. Nu ik belde dan gisteren avond aan en de klank der schel joeg mij een huivering door de leden, zoo deftig en veel beteekenend klonk het. Eene oude sloof
van een keukenmeid deed mij open, liet mij in de zijkamer en ging mijnheer roepen. Weldra zag ik dezen in zijn kamerjapon verschijnen, na veel buigens en veel praatjes over het mooije weêr, kwamen wij op veel snuivens en vragens; de man bleek mij wat hij mij altoos geschenen had, een zeker langzaam oud man met een helder hoofd, een warm hart en eenige verouderde idees; het al opgeluisterd door eene goede dosis standvastigheid en humaniteit. Wij scheidden met de belofte van zijn kant, dat waar het hem mogelijk was, hij zijn best zou doen, bij dengene die de bestelling doen moest, en van mijn kant met de verzekering, dat hij op mijne eeuwige dankbaarheid koude rekenen wanneer hij mij eene toekomst kon verzekeren, zoo ongehoopt en gelukkig. Maar wat Karel niet zeide was, dat hem regtens de voorkeuze moest verleend worden, daar zijn werk genoegzame sporen van een groot talent had geopenbaard, om hem de kunstreis waardig te keuren, die verbonden was aan het schilderen van eenige historische tableaux de genre, bestemd voor eene aanzienlijke Hollandsche familie thans buiten 's lands woonachtig. En wat hij naauwelijks zichzelven beleed, was, dat hij dan met opgerigten hoofde konde naderen tot hen, die over het lot van Annette te beschikken hadden, en met de stilzwijgende bede, zooals alleen eene liefde als de zijne zoo welsprekend kan voortbrengen, tot haar van wie het geheel alleen
| |
| |
afhing, welke waarde het geluk voor hem hebben zou.
Had hij op dit oogenblik kunnen zien in den atelier van zijnen meester, hij had er den ouden heer van gisteren avond in levendig gesprek met dezen ontwaard, hij had kunnen bespeuren, hoe eindelijk de meester opstond en de woorden kunnen hooren die hij sprak. - Welaan dan mijnheer, willen wij hem met deze tijding gaan verrassen? - En hiermede ging hij den ouden heer voor naar het vertrek, waar wij zoo lang vertoefd hebben. Wanneer ik u niet verzekerde dat, hetgeen wij dezen morgen op den atelier zien gebeuren, geene afgesprokene scène uit een roman was, ge zoudt misschien zoo iets gelooven, maar gij wacht beter van mij en verwend als ge zijt aan buitengewone uitkomsten en zonderlingen zamenloop van omstandigheden, zoo als u die door uwe nieuwste Fransche romanciers worden aangeboden, ben ik toch blijde, dat hier eene ontknooping plaats had, die ik niet zal beschrijven, daar gij er slechts een uit duizend hebt te kiezen, waar zij, die te worstelen hebben met miskenning, materiele ongelukken of gedwarsboomde liefde, uit al die bezwaren worden gered, door een of anderen weldoenden engel, die dan om het effect te verhoogen altijd voorzien is van cent mille francs de rente of zoo'n bagatel.
Het zal wel overbodig zijn te zeggen, dat, nadat dit belangrijk bezoek was afgeloopen, en Karel de verzekering had erlangd, dat zijn talent eene voordeelige en eervolle loopbaan stond te wachten, de stemming op den atelier bijna tot uitbundigheid vrolijk werd, terwijl echter de hoofdpersoon dezer episode uit het schildersleven in diep nadenken verzonken bleef, en wanneer wij hem eenige oogenblikken later met Willem alleen aantreffen, wordt hun stilzwijgen door hem verbroken met de woorden: - Het is met de groote vreugde, als met de groote droefheid, zij overstelpt hem, wiens harte niet gewoon is aan de afwisselende gewaarwordingen bij sterk treffende gebeurtenissen. Zoo op eenmaal een geluk te ondervinden waarmede ik mij niet durfde vleijen, heeft mij verbijsterd, en Willem, gij weet, dat het mij een geluk is; hoe mijne oude moeder hare levenskracht zal voelen verjongen op de tijding, dat het mij eindelijk gelukt is, haar in den ouderdom de gemakken te bezorgen, waarop haar leeftijd aanspraak heeft!-
En hoe gelukkig dat niets hier de deelneming der innigste vriendschap behoefde te storen, hoe gelukkig dat Willem niet met bitterheid op zijn eigen lot behoefde neder te zien; hij, geboren in den bevoorregten stand der maatschappij die zich geen wensch behoefde te ontzeggen om den wille van het geld. Dit juist was hem wel een hinderpaal gewreest in de kunst zelve, wel had vooroordeel en belagchelijke trots zijne begeerte wederstaan om zich aan de kunst te wijden, maar zij waren toch geweken voor zijn onverzettelijk besluit en de weledelgeboren ooms en tantes moesten nolentes volentes hun neef, die maar kunstenaar was, een van hen, voor wien zij in hunne salons den neus optrokken, wel in genade aannemen, daar toch niets hem het vermogen zijner vroeggestorvene ouders kon doen verliezen. Hoe schetse ik u de gesprekken, die de beide vrienden nog boeiden, toen zij weldra behoefte gevoelden, in de vrije natuur, bij eenen vrolijken helderen winterdag, hunne aandoeningen te gaan uitstorten. Die idealen van geluk op de gezamenlijke reizen, die zij nu doen zouden, de arbeid, die zij zamen te verrigten, de genoegens, die zij te sma- | |
| |
ken hadden. Ik doe hiervan afstand, in de hoop dat gij u dezen morgen op den atelier nog met genoegen zult herinneren, en deel u alleen nog mede, dat aan den avond van dien dag, de sterren helder flikkerden aan den kouden strakken hemel, alsof zij tintelden van koude hij den snerpenden oostewind. De straten waren eenzaam en bijna verlaten, de voetstappen van enkelen weêrgalmden hol op de harde keijen. Een heldere schoone ster scheen door het eenige raam in den atelier en liet een flaauwe zweem van licht vallen op Karels schilderij. Het scheen alsof die schoone vrouw eene zaligheid in den boezem gevoelde, die haar de oogen ten hemel deed slaan, en de oude kast en de pleisteren Homerus en alle gekke en schoone prenten deden alsof zij in zwaarmoedige vrolijkheid toeknikten. Guus vierde feest op zijn kamer, licht was het er
en vrolijk ook, geest en verstand werden er beide vernomen en de uren vlogen weg als seconden. En daar in dat groote huis vielen de stralen derzelfde ster, die in het raam van den atelier scheen langs de plooijen der rood damasten gordijnen van een bovenvenster, in een rijk gemeubileerd vertrek. Daar opent zich in de diepte van dat vertrek een deur en laat een stroom van licht binnen, echter voor een oogenblik maar. Een beeldschoon meisje ziet zoo goedig en zoo gelukkig op naar de vrolijk schitterende ster, een jongeling staat haar ter zijde, een kus en een handdruk bezegelen een eeuwig verbond van liefde, en beide zien zij in elkanders oogen en dan weder naar Gods ruimen hemel, dankende elk voor het geluk van bemind te worden zoo als men zelf bemint. Eindelijk in dat kleine nette huisje, kijkt de ster over de geplooide groene gordijntjes en ziet eene oude vrouw die haar breiwerk neêrlegt, dat door hare tranen was bevochtigd. Daar voor haar, op tafel, ligt een oude folio-Bijbel, vertaald op last der Heeren Staten-Generaal, hare lippen beven, hare oogen zijn vochtig, bij het licht van het lampje op de tafel worden de bladen langzaam omgeslagen en zacht klinkt het. ‘De Heer heeft nimmer mij vergeten, Vergeet mijn ziel den Heer ook niet!’
v.W.
|
|