| |
Iets over den zielkundigen of wijsgeerigen roman:
Ziel en Lichaem, door P.F. van Kerckhoven. Te Antwerpen, 1848.
Het is een verblijdend verschijnsel in onzen tijd, dat de Nederlandsche letterkunde in België, sedert eenige jaren, weder met lust en ijver is beoefend geworden, en de Vlaamsche taaltak, die zoo naauw met den onzen verwant is, daardoor meer zijne beschaving en ontwikkeling te gemoet treedt. De geest van Willems bezielt thans velen van onze zuidelijke naburen, zij reiken ons de broederhand door de Nederlandsche vereeniging van letterkundigen, die zij ons ten hunnent van dit jaar voorslaan, en die wij hopen, dat door eene belangstellende deelneming van onze zijde den grond voor den verderen opbouw der Vlaamsche litteratuur in het zuidelijk gedeelte van Nederland leggen zal.
Een der ijverigste voorstanders dier letterkunde is ook de heer P.F. van Kerckhoven te Antwerpen, wiens geschriften voornamelijk de strekking hebben, om kennis en smaak door middel der vaderlandsche taal, onder de ongeletterde
| |
| |
en middelbare standen te verspreiden, waartoe hij het geschiktste voertuig, het verdicht verhaal of den Roman bezigt. Hij heeft er nu een van eene bijzondere soort uitgegeven, dien men met den naam van zielkundigen, of wijsgeerigen roman zoude kunnen bestempelen, en waarvan hij de aanleiding en strekking in zijne voorrede bloot legt.
Men vindt daarin verscheidene opmerkingen, die voor de kennis van den toestand der taal- en letterkunde in Zuid-Nederland niet zonder belang zijn. De geleerde klassen bevonden zich daar, door den geest, van de lagere volksklassen gescheiden, zegt hij, terwijl de moedertaal in de Vlaamsch sprekende gedeelten de eenige band gebleven is die het volksbestaan nog over de Spaansche, Oostenrijksche en Fransche heerschappij heeft doen zegevieren. Na de Fransche omwenteling ontstond er in België eene staatkundige spanning, die daar zoowel als elders, nadeelig op de beschaving werkte, de verwijdering tusschen de twee klassen werd allengs grooter, de geletterden dachten aan geene moedertaal en zochten hunne onderrigting bij den vreemde, en de Fransch-Belgische Academie vroeger door Maria-Theresia ingesteld, bleef daar de eenige vertegenwoordiging van letterkunde en geleerdheid. De vereeniging met de Noord-Nederlandsche provinciën, zoude men gedacht hebben, dat aan de Vlaamsche letterkunde voordeelig geweest zoude zijn, doch door den geest van tegenwerking en misnoegdheid, gepaard met sommige ondoelmatige bepalingen der regering van Willem I nam de invloed der Fransche litteratuur ten koste van de nationale nog meer toe.
Eindelijk na de omwenteling van het jaar dertig, kwam er zich eene vurige zucht voor de vaderlandsche taal en letterkunde bij sommigen vertoonen, zonder welke eene grondige beschaving in de Vlaamsche gewesten van België onmogelijk is. Zoo schoon als die ijver was, zoo moeijelijk was ook deszelfs uitvoering. Zij die bij de omwenteling een blinden haat tegen Holland hadden opgevat, zagen met misnoegen eene taal weder opkomen, die zoo zeer naar de spraak van Holland geleek en ten voordeele van welke de verdreven vorst zoovele en nuttelooze pogingen had aangewend. Er was inderdaad iets onverklaarbaars in die herleving der Vlaamsche taal voor allen, die niet inzagen dat de omwenteling zelve een' weldadigen schok aan den openbaren geest had gegeven, en de volksklassen zich digter bij de hoogere standen hadden geplaatst.
Dezè aaneensluiting ging echter langzaam voort, en de verwijdering, die vroeger plaats had, is nog niet geheel verdwenen. De invloed der geestvoorbrengselen van Frankrijk, Duitschland, Engeland en Holland, heeft zich dermate op den geest van de meer geletterde lezers doen gevoelen, dat zij zich op eene hoogte bevinden, die de Vlaamsche schrijvers niet mogen beklimmen, omdat zij dan niet door hen, voor wie zij voornamelijk schrijven, goed zouden begrepen worden. De meer beschaafde lezers zouden willen, dat de Vlaamsche letterkundigen in eens op eenen hoogen trap van beschaving gestegen waren; maar dan was het doel der volksopleiding gemist.
Nu zal men genoeg begrijpen welk een' moeijelijken pligt de nationale schrijver in België te vervullen heeft. Met de eene hand moet hij het volk opleiden, en de andere moet hij aan de geletterde klassen toereiken, om als een schakel tusschen hen en de ongeletterden te dienen, om beide eindelijk in denzelfden geest te doen zamensmelten.
| |
| |
Deze toedragt van zaken is door de meeste Vlaamsche letterkundigen regt ingezien, en de middelen die zij hebben aangewend, schenen hun de beste toe om spoediger tot het doel van hun streven te komen. Wat zij in eens door den meestal te hoogen dichterlijken vorm der letterkunde niet konden verkrijgen, poogden zij langs eenen anderen kant te winnen, en begonnen op het nationaal gevoel te werken. Zij verheerlijkten het oude vaderland, herriepen deszelfs helden, als ware het, weder in het leven, en poogden op die wijze belang te wekken bij al wie voor vaderlandsche herinneringen-grootheid vatbaar was. Men vergat echter de poëzij niet, en hetgansche gebied der letterkunde van het epische gedicht tot het eenvoudigst volksliedje, van het ernstige proza der geschiedenis tot het boertige kluchtspel, alles werd dienstbaar gemaakt, om den smaak des volks voor de nationale litteratuur op te wekken, en het aangename met het nuttige te paren, waardoor men de kennis onder de mindere volksklassen poogde te verspreiden. Het verdicht verhaal was hier voor echter het geschiktste middel, en werd ook het meest aangewend, even als zulks thans over het algemeen in alle beschaafde landen het geval was. De heer van Kerckhoven, die zedig genoeg is om te erkennen, dat hoewel men in België een compendium eener volledige letterkunde bezit, het slechts proeven zijn die de vergelijking met de meesterstukken der hedendaagsche Europesche litteratuur niet kunnen doorstaan, heeft ook het zijne gedaan, om aan de beschaving der taal en kundigheden zijner landgenooten mede te arbeiden, en heeft nu weder hiertoe een roman uitgegeven, die onder een eenigzins vreemden titel van Ziel en Lichaem dienen moet, om de natuur onder eennieuw opzigt, aan zijne medeburgers voor te schilderen, hij bekent het gaarne dat hij voor geen zijner voortbrengsels meer vrees gekoesterd heeft dan voor de twee boekdeelen waarin dit vervat is; misschien is die daarop gegrond, dat de vorm
en de inhoud van dit verdicht verhaal even zonderling zijn, gelijk hijzelf schijnt te gevoelen, waardoor hij òf in het geheel niet gevat, òf misverstaan zoude kunnen worden. Eenige beschouwingen over dit geschrift zullen doen zien, dat die vrees geenszins ongegrond was. Het letterkundige vak der romans is rijk aan verscheidenheden. De verhalen, waarin de liefde de hoofdrol speelt, waren reeds in de oudheid en lateren Griekschen tijd in zwang, zooals de Milesische vertellingen, Daphnis en Chloë, en de gouden Ezel van Apulejus. De ridderromans der middeleeuwen hebben dit hoofdbestanddeel met het tafereel van ongelooflijke wapenfeiten, tooverijen en wonderlijke avonturen doorvlochten. Het meesterstuk van Cervantes, de don Quichot, gaf aan die weleer zoo gezochte lectuur den beslissenden doodsteek. De vervelende liefderomans der 17e eeuw, zoo als de Amours de Cyrus, Clélie en vele anderen, waren echter niet te langdradig voor het taaije geduld der lezeressen; zij werden eindelijk door de zedekundige verhalen van eenen Richardson vervangen, die meer tot het werkelijk leven naderden, en de karakterschildering in fijne schakeringen uitwerkten. De familietafereelen van een' August la Fontaine, de schilderingen van het burgerlijk leven van Wolf en Deken, de zedelijke verhalen van Loosjes, hadden op hunne beurt een groote vogue, totdat die eindelijk door het historisch genre van Walter Scott geheel uit de vroegere belangstelling verdrongen werden.
De Fransche roman-litteratuur, die alle
| |
| |
soorten in zich vereenigde, die alle standen en de verschillende toestanden door elkander wierp, om de verbeelding te prikkelen, hierin voor de schildering van het afzigtelijkste en onzedelijkste niet terugdeinsde, en er eindelijk tevens een nevendoel, namelijk de verspreiding van zekere maatschappelijke en staatkundige grondstellingen, aan verbond, zoo als die van Eugène Sue, die even spoedig vergeten zijn, als zij in der tijd door velen met gretigheid werden verslonden.
Er bestaat nog eene andere soort van romans, die voor een ernstiger soort van lezers geschikt is, die men de zielkundige of wijsgeerige zoude kunnen noemen, zij stelt zich tot doel eene fijnere schildering van gevoelens en hartstogten, waardoor de verschillende vermogens, die de menschelijke natuur bevat, in hunne werking worden geschilderd terwijl het verhaal voor eene inkleeding tot het voordragen en ontwikkelen van godsdienstige, zedelijke of wijsgeerige waarheden wordt aangewend, zoo als de Alamontade of de Galeislaaf en de Spiridion van George Sand. Het is de moeijelijkste soort, waarin men het verdicht verhaal kan behandelen, het vereischt eene diepe kennis van den menschelijken geest en de krachten die daarin sluimeren, tevens van de verschillende godsdienstige en wijsgeerige gevoelens die men in het licht wil stellen, op eene wijze die door eene ongezochte inkleeding de nieuwsgierigheid en belangstelling tot op het einde doet voortduren. Dit genre van romans vereischt eene soort van lezers, die met kundigheden voorzien zijn, welke meestal aan het groote publiek vreemd zijn. Het aantal daarvan is dus evenzoo min talrijk als dat van hen, die de groote vereischten en vorderingen daaraan verknocht op prijs weten te stellen. De letterkunde moet reeds eene groote hoogte bereikt hebben, eer men den zielkundigen of wijsgeerigen roman met goed gevolg kan zamenstellen, en op lezers kan rekenen, die met vrucht en genoegen dit litterarisch voortbrengsel kunnen genieten.
Indien wij nu den roman van den heer van Kerckhoven, getiteld: Ziel en Lichaem, aan deze vereischten toetsen, moeten wij erkennen, dat die in vele opzigten daaraan niet beantwoordt. Vinden wij er in eene diepe kennis van den menschelijken geest en van deszelfs vermogens? De meeste personen die hier voorkomen, zijn van eene ziekelijke gevoeligheid aangedaan, die hen ongeschikt maakt, om die vermogens op eene behoorlijke wijze te ontwikkelen, een duister en mystiek gevoel wordt hier tegen het koele zinnelijke verstand overgesteld, alsof dit de tegenstelling van ziel en ligchaam moest uitmaken, alsof er geen hoogere kracht van den geest, de rede, bestond, die de heerschappij over het gevoel en het verstand voert, en die beide tot eene hoogere éénheid doet zamenstemmen.
De godsdienstige en wijsgeerige gevoelens, die in dit geschrift ontwikkeld worden, zijn doorgaans met een waas van een onbestemd en geheimzinnig Pantheïsmus overtogen, dat alle stellige Christelijke kleur mist. Wij hadden hier liever voor de landgenooten van den schrijver eene positieve Katholieke strekking gevonden, waarnaar wij te vergeefs hebben gezocht. De philosophie, die hier de hoofdrol speelt, komt hierop neder. ‘Er bestaan slechts drie dingen, God, het gevoel en de Natuur. God is licht, Hij zegt het ons door den mond Zijner uitverkoornen, zijner profeten: zonder licht is er niets. Licht en lucht geven aan alles het leven, zij maken den adem uit van alles wat bestaat. Alles is eeuwig en on- | |
| |
geschapen. De Godheid kan niet uitgelegd, niet begrepen worden, zij kan zich zelven niet uitleggen, want dan bestond er geene Godheid meer, zij is onbegrijpend (zich zelven onbewust?) en onbegrijpbaar. Met haar vereenigd, zullen wij ze voelen en dus in haar gelooven, in al de uitgestrektheid van die magt, waarvan ons slechts eene schaduw op aarde verleend wordt... (I deel blz. 103). Dit Pantheismus wordt op de verschillendste wijzen gevarieerd, en het gevoel is het middel waardoor de zielen zich in betrekking met de Godheid stellen, om zich in het algemeen beginsel als in hun oorsprong weder te verliezen.
Misschien doet de inkleeding, door de geestige intrigue van het verhaal, door de grondige en fijne schildering der hartstogten, de verscheidenheid der karakters en het verrassende der voorvallen, het gebrek aan de twee te voren opgenoenide vereischten over het hoofd zien. Doch wat vinden wij hier, in de geschiedenis van de twee vrienden Frans en Frederik, anders dan eene beschrijving van eene zielsziekte, waardoor de laatste door zijnen omgang met eenen sentimentelen en dweepzieken toonkunstenaar Wolfgang, aangetast is, eene ziekte, die wel eenigzins op het Somnambulismus gelijkt, maar daarenboven zeer besmettelijk is, en de onaangename eigenschap bezit, van de krachten van het ligchaam en den geest dermate te ondermijnen en te verlammen, dat weldra de dood hiervan het gevolg wordt.
Wolfgang, die het ongeluk had de geliefde zijner jeugd aan deze ziekte van hooge gevoeligheid plotseling te verliezen, werd echter door de veelvuldige verschijningen van zijne Lydia, met wie hij zich dan weder zoet en liefelijk kon onderhouden, schadeloos gesteld; hij bezwijkt echter in de kracht zijns levens, na zijn' jongen vriend Frederik deze heillooze sentimentaliteit te hebben overgedaan, die, hevig daardoor aangetast, te vergeefs door zijnen meer verstandigen vriend Frans van dit dwaalspoor gered poogt te worden. Alles wat deze hiervoor aanwendt, heeft eene tegenovergestelde uitwerking, hij staat zelfs op het punt om door dezen sentimentelen draaikolk aangetrokken en ten afgrond te worden gesleept. Frederik wordt verliefd en is gelukkiger dan Wolfgang, men zoude denken dat zijne genezing hierdoor bevorderd zoude worden. Verre van daar, hij verbeeldt zich in zijne geliefde Eliza de geheimzinnige Lydia teruggevonden te hebben, en hij wordt, niettegenstaande op aarde alle zijne wenschen vervuld zijn, door het hemelsche gevoel na twee jaren, als een geest uitgeteerd, ten grave geleid.
Er heerscht eene zekere eentoonigheid in de karakterschildering der verschillende personen, die in het verhaal voorkomen; behalve Wolfgang, Frederik en Frans, wekken de overigen weinig belang, en zijn slechts lijdelijke spelers in dit melancholieke drama, dat beurtelings in Antwerpen en te Dusseldorp wordt afgespeeld, zonder dat er iets karakteristieks van het verschil der Belgische en Duitsche zeden geschilderd wordt. De Duitsche vrouwen Klara en Eliza zijn eveneens als de Antwerpsche Clotilde, de ouders van Frederik zijn geheel onbeduidend, en het karakter van den heer Hardenhoek is ook niet bestemd genoeg om eenige afwisseling in dit, aan belangrijke gebeurtenissen zoo arm verhaal, te brengen. Frans is de eenige op wien zich de meeste belangstelling vereenigt, jammer dat hij niet voor de taak, die de schrijver hem oplegde, opgewassen is. Hij is met zijn koeler verstand en meerdere kennis
| |
| |
en ondervinding van de wereld en wereldsche zaken begaafd, een welgezinde vriend, geschikt en geroepen om Frederik op den weg van het gezond verstand en van den afgrond van het dweepend gevoel terug te brengen, hij lijdt echter schipbreuk in alle zijne pogingen, is aanleidende oorzaak tot den dood van Wolfgang, en ook tot dien van Frederik, door hem te Dusseldorp in kennis met Eliza te brengen, die door dezen als de aardsche verschijning van de hemelsche Lydia wordt aangezien. De vrucht van al zijne moeiten is zijn' vriend als het slagtoffer van zijn overspannen zenuwachtig gevoel te zien wegkwijnen, en in mystiek dweepende bespiegelingen verzonken, weldra den geest te geven.
Wat is het doel van den heer Kerckhoven met het schrijven van dien roman geweest? Is het om het verband van ziel en ligchaam aan te toonen? dan is dit doel geheel gemist; want nergens is die band aangetoond, integendeel de werking der ziel, hier bestaande in het mystiek gevoel, is overal op den voorgrond geplaatst, en de eischen van den stoffelijken of ligchamelijken aanleg des menschen voorbijgezien, of aan eenige oppervlakkige algemeene beschouwingen opgeofferd.
Is het om de hooge voortreffelijkheid, van het zieleleven boven het gewone aardsche aan te toonen? Dan heeft deze roman eene gevaarlijke strekking, om de werking van een ziekelijk zenuwgevoel als iets verhevens en weldadigs aan te prijzen; terwijl de schrijver in de tegenstrijdigheid vervallen is, van tevens dit gevoel als iets uitputtends en doodelijks voor te stellen. Wilde hij het nadeelige en schadelijke van dit gevoel schilderen, waarom dan gene geneesmiddelen daartegenover gesteld, en eenige krachtige redelijk verstandige karakters aangewend, die de weeke en verslapte sentimentaliteit der anderen op het regte pad terugbrengen, waarop het gevoel niet de hoofdrol, maar eene die aan de rede en het verstand ondergeschikt is, spelen moet.
Wij moeten dus tot het besluit komen, dat de heer van Kerckhoven zijn doel met het schrijven van dezen roman geheel gemist heeft, dat hij wel verre van voor de burger- en mindere klassen in Belgie geschikt te zijn, door hen in het geheel niet zal gevat worden, evenzoo als wij er de ware strekking niet van hebben begrepen.
Wij wenschen dat allen, die dit boek in handen nemen, het verkeerde van dit zoogenoemde hemelsche gevoel inzien, en van alle overhelling tot deze weeke en laffe sentimentaliteit mogen bevrijd blijven, en integendeel overtuigd worden dat door aankweeking van kennis en verstand, gepaard met een redelijk zedelijk en godsdienstig gevoel, het geluk in deze en in de volgende wereld bevorderd wordt. Indien de heer van Kerckhoven weder de pen opvat, wenschen wij dat hij met zulk een bepaald heilzaam doel eenen anderen roman schrijve, waaruit zijne landgenooten nuttige lessen en raadgevingen onder het aangenaam kleed van een met smaak en geest ingerigt verdicht verhaal kunnen trekken, wij zullen hem dan met evenzoo veel opregtheid in zijne pogingen toejuichen, als wij hem thans moeten zeggen, dat zij hier geheel verkeerd, nutteloos en zelfs schadelijk worden aangewend.
J.A.B.
|
|