| |
| |
| |
Letterkunde.
Rafaël, door A. de Lamartine.
(Briefsgewijze.)
Gij vraagt mij, Caroline, wat ik van uw vriendelijk geschenk denke, en beveelt mij om er u een verslag en eene beoordeeling van te geven. Toen ik het nette boekje, onopgesneden, met het vleijend briefje van uwe hand daarnevens ontving, begreep ik wel dat het alweder om eene kleine recensie te doen was en uwe bijgevoegde woorden: ‘Ik verlang onbegrijpelijk om weldra het werkje te lezen,’ hebben mij aangespoord om uwen wensch te voldoen. Gij zult echter tot uwe teleurstelling mijn brief zonder uwen vriend Rafaël moeten ontvangen, hoewel ik vermoed, dat gij, ten spijt der onopgesnedene blaadjes, naar vrouwenaard, hier en daar een blik in de pages de la vingtième année hebt geworpen, en dus zoo geheel onbekend niet zijt met den held van uwen held de Lamartine. - Wist ge echter in welke verlegenheid uw verzoek, dat als een letterkundig bevel geldt, mij heeft gebragt, gij zoudt mij beklagen: want ik ben hier opregt. Een verslag van deze bladen is tegenover u zeer moeijelijk; reeds bij voorraad waarschuw ik u, dat gij meermalen zeer vertoornd op mij, uw' vriend, zult worden, en misschien wenschen dat ge mij het boekske niet hadt gezonden; maar dát komt ter mijner verantwoording. - Ik zal aan uw verlangen voldoen, en u iet of wat over deze interessante pièce de literature moderne van Alphonse mededeelen; toch interessant, herneemt ge, en vermoedt, dat het nog al schikken zal met de beoordeeling. - Buiten twijfel, Caroline, uiterst interessant, wat vorm en inkleeding betreft; taal en stijl, zoo melodieus en levendig, zoo warm en week en gevoelig, dat op verre na de meesten uwer zusters, die voor het debiet der Fransche letterkunde in ons land met ongemeene zorg waken, deze pages zullen verslinden, en nu en dan, als zij amoureus van complexie zijn, de tranen afdroogen; interessant? van het begin tot het einde; want laat ik u maar niet langer ophouden, onze Rafaël is een gedeeltelijke type van
den ouden Werther, dien ge toch wel kent, al is het ook slechts bij renommée, de verliefde man, die zich eindelijk doodschiet, en waarmede von Göthe, als een meester in de kunst, met waarheid en verdichting, met gevoel en overdrijving zoo behendig goochelde, dat men in het eerst niet wist, of men bij den Werther met zijne Charlotte moest glimlagchen of weenen. - Lamartine's Rafaël is, als ik het geheele boek in zijne taal zal karakteriseren: un long cri d'amour.
| |
| |
Wat ook hier waarheid of verdichting is, staat ons niet te beoordeelen; maar als ik u verzeker, dat de liefde ook hier van pag. 1 tot 300, onophoudelijk de schering en inslag is, zult ge mij op mijn eerlijk woord wel gelooven. Nu, dat is wel interessant, zegt ge, en die wereldbedwingende neiging, door den schrijver van Jocelijn nogmaals in het licht gesteld, nogmaals in romanesken toon en vorm opgedischt te zien; dat zal de moeite der lezing wel dubbel beloonen. Dubbel, Carolina? tiendubbel, als ge zoo wilt, mits ge u maar geheel met de twee verliefden kunt assimileren, en uw lief, bedaard, Hollandsch hart in zulke lichte laaije vlammen kunt doen ontbranden, als er vereischt wordt om met uwen Lamartine dapper voort te dweepen; - ik vermoed, ge zult u volstrekt ongeschikt gevoelen, om aan dien eisch te voldoen, en toch, als ge niet in een toestand van gedurige overspanning zijt, is deze Rafaël voor u verloren, en gij zult u, in plaats van hem te bewonderen, u zeer, zeer over hem ergeren, en de schrijver, dien ge zoo bijzonder huldigt, vindt in deze bladen bij u geen weêrklank, hij wordt u welligt tot wanklank. Neen, zegt ge, zoo, had ik niet gedacht, dat het oordeel zoude uitgesproken worden. Wacht even, Carolina, ik ben nog niet ten einde.
Rafaël is volstrekt niet de Oud-Testamentelijke engel, het zinnebeeld van de kracht Gods, evenmin de wereldberoemde kunstenaar van dien naam, een jeugdig Fransch officier, geïdealiseerd door de pen van den dichter, en buitengemeen melancholiek en sentimenteel. - Uiterst welsprekend is de persoonsbeschrijving van den held dezer geschiedenis, in den prologue; daar wordt er op zijn aardsch leven een sluijer geworpen, welke later meer opzettelijk wordt weggenomen. - Eenige vrienden van den jeugdigen mensch vinden hem later, korten tijd voor zijn sterven terug, in Zwitserland, bezig zijnde om armen te verkwikken en vogeltjes te voeden: ‘A la fin, il me rappela vers le lit. Tiens me dit il, sauve seulement ce petit manuscrit, je n'ai pas le courage de le brûler. Apres ma mort, la nourrice en ferait des cornets pour ses graines. Je ne veux pas que le nom dont il est plein soit profané. Emporte-le, garde le jusqu'a ce que tu apprennes que je suis mort. Après moi, tu le brûleras ou tu le garderas, jusqu'a ta vieillesse pour te souvenir quelque fois de moi en le parcourant.’ Het handschrift wordt natuurlijk niet verbrand, maar later gedrukt, en zoo komen wij in het bezit der (quasi) memoires van Rafaël. Wie nu Lamartine, den volksleider, den met het vuur der welsprekendheid bezielden schrijver der Girondins, kent of zich aan hem herinnert, als den hooggevoeligen dichter der Meditations, Harmonies, die zal zich moeijelijk kunnen verbeelden, dat deze zelfde geniale man, nog trillende door de schokken der Fransche revolutie, nog vervuld van staatkundige projecten, thans met eenen tot over de ooren verliefden romanheld aan de hand verschijnt, en ons wil vergasten op al de variatien van zijn long air d'amour! En toch, het geheele boekje behelst niets anders; want Rafaël, in de Zwitsersche gebergten rondwalende, in den omtrek van Aix, Chambéry
in Savooijen, ontmoet eene jeugdige, smachtende, teringachtige vrouw, gehuwd aan een bejaard en aanzienlijk echtgenoot, te Parijs woonachtig, die haar, tot herstel der gezondheid, de Alpenlucht laat inademen. Beide worden met de levendigste kleuren geschilderd, en zullen door sommige lezers en lezeressen hoogst interessant genoemd worden; want - het is er op aangelegd -
| |
| |
de zwervende jongman, die niets schijnt om handen te hebben, en de lijdende vrouw, moeten elkander zien, en dit verstaat zich, met elkander in kennis komen, waaruit alsdan eene platonische liefde zal ontstaan, zoo als te verwachten is, en zoo geschiedt het dan ook werkelijk. Niets minders dan een schipbreuk op een der binnenlandsche meiren, wordt er noodig geacht, om Rafaël met de schoone en belangwekkende vreemde in deze eerste entente cordiale te brengen. Alles loopt intusschen zeer gezegend af. Rafaël blijft gedurende een nacht, waarin de onbekende, tusschen dood en leven, in een visschershut nederligt, aan hare zijde knielen. Eindelijk opent zij de oogen: ‘Tout à coup, en passant machinalement la main sur mes yeux pour les essuyer, je sentis une main qui touchait la mienne et qui retombait doucement sur ma tête, comme pour écarter mes cheveux, dévoiler mon visage et me bénir. Je poussai un cri, je regardai; je vis les yeux de la malade se rouvrir, sa bouche respirant et souriante, son bras tendu vers moi pour saisir ma main, et j'entendis ces mots: ‘O mon Dieu! je vous remercie. J'ai donc un frère.’
Gij zult u, Caroline! nu kunnen voorstellen, hoezeer de zielen thans tot elkaar naderen, en dat de beide jeugdige menschen op de Zwitsersche bergen inseparables worden. Weldra beheerscht de hartstogtden eenzamen Rafaël in die mate, dat hij, tout en bondissant, regts en links heen loopt, en met zichzelven geen raad meer weet; hij gevoelt wederkeerig bemind te zijn. Natuurlijk komt de held hier in een voor hem zeer gunstig, en voor den lezer tevens gewenscht licht; want anders had deze gansche moderne Wertheriade geene houding meer: ‘car mon respect était mille fois trop au-dessus de ces viles satisfactions des sens, pour y abaisser même ma pensée; ni la vanité satisfaite d' une conquête de femme à étaler, car cette vanité froide n'a jamais approché de mon âme, et je n'avais personne, dans ce désert, devant qui profaner mon amour en le dévoilant pour m'en vanter. Intusschen neemt dit niet weg, dat Rafaël, bij eene zekere zamenkomst, zijne liefde hoogst hartstogtelijk verklaart, en daardoor het verhaal der lotgevallen van zijne schoone onbekende uitlokt; daaruit blijkt, dat zij geboortig was van Virginie, door een achtingwaardigen grijsaard, als weeze, werd verzorgd, door dien ten huwelijk gevraagd, terwijl zij met hem in den echt verbonden, gelijk eene dochter met haren vader, gelukkige dagen doorbragt, later naar Parijs vertrok, en van daar, wegens hare zwakke gezondheid, de Zwitsersche berglucht, als geneesmiddel, moest inademen, - de goede Julie had dus een vader en een broeder gevonden - welker beider liefde, dit vertrouwen wij, en Lamartine gebiedt ons om het te gelooven, aan al hare wenschen voldeden. Gij zult niet van mij vergen, dat ik het altijd weder verzeker, wat de mémoires van Rafaël ons onophoudelijk verzekeren: ‘qu'il fut anéanti de félicité,’ hoe hij alle plekjes en plaatsen
zocht en nog eens opzocht, waar zijne, en toch niet zijne Julie had vertoefd. Omstreeks honderd bladzijden zijn vervuld met deze beschrijvingen, en wij werden, uit medelijden met den dol verliefden Rafaël, somtijds boos op den sierlijken dichterlijken schrijver, dat hij den grijzen echtgenoot te Parijs niet liet sterven, om daardoor een gelukkig en wettig huwelijk tusschen Rafaël en Julie voor te bereiden en te kunnen sluiten, en een einde te maken aan ‘cet anéantissement éternel d'amour
| |
| |
fraternel, purement platonique.’ Helaas, neen! Ik moet u evenwel laten hooren, wat Rafaël gevoelde, anders zoudt ge welligt denken, dat ik mede aan het overdrijven ging. Welnu luister eens: ‘Jamais peut-être depuis la création de ces lacs, de ces torrents et de ces granits, des hymnes aussi tendres et aussi enflammés ne s'étaient élevés de ces montagnes vers Dien. Il y avait dans nos âmes assez de vie et assez d'amour pour animer toute cette nature, eaux, ciel, terre, rochers, arbres, cèdre et hysope (ook deze op de Alpen?) et pour leur faire rendre des soupirs, des élans, des étreintes, des voix, des cris, des parfums, des flammes capables de remplir le sanctuaire entier d'une nature plus vaste et plus muette encore, que celle où nous nous égarions. Un globe n'eût-il été créé que pour nous seuls, nous seuls aurions suffi à le peupler, à le vivifier, à lui donner la voix, la parole, la bénédiction et l'amour pendant une éternité! Et qu'on dise que l'âme humaine n'est pas infinie! Et qui donc a senti les bornes de sa vie, de sa puissance d'exister et d'aimer, auprès d'une femme adorée, en face de la nature et du temps, et sous l'oeil de Dieu? O amour! que les lâches te craignent et que les méchants te proscrivent! Tu es le grand-prêtre de ce monde, le révélateur de l'immortalité, le feu de l'autel! et sans ta lueur, l'homme ne soupconnerait pas l'infini!
Welnu, wat zegt ge Caroline! is dat geene poëtische liefde op de Zwitsersche bergen? Vergun mij intusschen, terwijl gij deze passage een paar malen hebt overgelezen, om er iets te mogen bijvoegen, dat ernstig genoeg zal klinken. - Als men het gevoel voor het oneindige, de zekerheid der onsterfelijkheid onzer ziel, het grootsche der natuur, bij voorkeur moet zoeken en erkennen, ‘auprés d'une femme adoreé,’ als de liefde jegens een geschapen, stoffelijk, zondig wezen, hoe schoon en lieftallig ook, de voorwaarde moet zijn om de hoogste en heiligste gewaardingen te gevoelen, dan laten wij deze theorie aan onze dichterlijke romantikers gerustelijk over, en nemen hier bescheidenlijk afscheid van hunne ‘religieusité,’ die uit zulke bronnen voortvloeiende, zeer welluidend en wegslepend moge klinken, maar toch verre beneden die diep gevoede waarachtige godsvrucht staat, waar niet het aanbidden van het zondige schepsel, maar het aanbidden van den oneindigen Schepper in geest en waarheid, alleenlijk geoorloofd is. - Gij zult mij deze kleine expectoratie hier wel ten goede willen houden.
Julie keert naar Parijs tot den vaderlijken echtgenoot terug. Rafaël volgt haar, ontmoet zijne geliefde weldra in hare salons, heeft daar vrijen toegang, wordt door den ‘respectable vieillard,’ met de meeste vriendschap ontvangen, ‘l'hymne continuel de mon coeur,’ zooals Rafaël zegt, begint weder. - Wij worden er reeds zoo aan gewoon, dat, als de zwervende ridder niet van zijne liefde jegens Julie spreekt, wij verwonderd stil staan, en zouden vragen: ‘Spreekt hier ook een ander?’ Ik heb nog vergeten om u eene scène mede te deelen, die kort voor het vertrek van Genève naar Parijs was voorgevallen, en laat het oordeel daarover aan uzelve over. Op eenen zeer schoonen zomeravond waren beide de gelieven in eene kleine boot op het meir gezeten. Op eenmaal verbleekt de jeugdige vrouw, zij rijst eensklaps op, en riep op beslissenden, kalmen toon: ‘Oh! mourons!’ Après ce seul mot elle resta un moment en silence, puis elle reprit: ‘Oh! oui,
| |
| |
mourons, car la terre n'a rien de plus à nous donner, le ciel n'a rien de plus à nous promettre.’ Wij zouden nu gedacht hebben, dat Rafaël de overspannen vrouw tot bedaren had trachten te brengen, en bij tijds, ‘sous l'oeil de Dieu,’ voor zulk een zondig bestaan gewaarschuwd; maar neen, integendeel, ‘j'oubliai l'univers, et je lui repondis: Mourons!’ Reeds heeft onze held zichzelve en zijne beminde in de visschersnetten gewikkeld, en hief haar in zijne armen op, om alzoo een coup de désespoir te volvoeren, en een bad te nemen; maar gelukkig bedacht hij zich, en zal wel begrepen hebben, dat men alzoo de zaak wat te ver pousseerde. Toen Julie, nanatuurlijk eerst bezwijmd, weder de oogen opent, toen heet het:
‘Dieu ne l'a pas permis, lui dis je; nous vivons; ce qui nous semblait le droit de notre amour n'était-ce pas un double crime? N'y a-t-il personne à qui nous appartenions sur la terre?... Personne non plus dans le ciel?’ Dergelijke excessen brengen een zeker gevoel te weeg, hetgeen ik, in eenvoudig onverliefd proza, niet schroom om met den naam van walging te bestempelen; maar genoeg daarvan, het wordt tijd om mij te bekorten. Julie gebiedt aan haren platonischen minnaar haar te bezoeken, en hij doet dit onderworpen aan haar bevel, de omgang gaat geregeld voort. Rafaël intusschen, legt zich op de studie toe, en hier lezen wij zeer belangrijke bladzijden over de litteratuur der ouden, eene zeer weldadige verpoozing, na ce long cri d'amour. Waarschijnlijk heeft de Lamartine ons hier de rigting van zijn eigen geest medegedeeld; wilt ge nog eens even den verliefden held terugvinden, ik kom alweder met het oude thema: ‘Nous nous écriions en nous levant du même élan simultané: ‘Nous ne sommes pas deux! nous sommes un seul être sous deux natures qui nous trompent. Qui dira vous à l'autre? qui dira moi? Il n'y a pas moi; il n'y a pas vous; il y a nous. Et nous retombions anéantis d'admiration sur cette conformité merveilleuse, pleurant de délices de nous sentir ainsi doubles en n'étant qu'un, et d'avoir multiplié notre être en le donnant.’
Arme menschen! wat zijt ge te beklagen. ‘C'est bien ici,’ zegt ge Carolina, ‘le mysticisme de l'amour.’
Nog eenmaal zal ik u den dichter laten hooren, waar hij Rafaël en Julie beide, kort voor hunne laatste zamenkomst, laat spreken; - de geheele plaats, en zij zal, ik beloof het u, stellig de laatste aanhaling zijn, is te karakteristiek, te merkwaardig, om ze u te onthouden:
‘Elle s'arrêta un moment. Ses joues se colorèrent. Je tremblai que la mort ne la cueillît dans son épanouissement. Sa voix me rassura bientôt. ‘Raphaël! Raphaël!’ s'écria-t-elle avec une solennité d'accent qui m'étonna, et comme si elle m'eût annoncé une grande nouvelle longtemps et péniblement attendue; ‘Raphaël! il y un Dieu! - Et qui vous l'a enfin révélé mieux aujourd'hui que tout autre jour? lui dis-je. - L'amour!... me répondit-elle en levant lentement vers le ciel les globes de ses beaux yeux mouillés; oui, l'amour dont je viens de sentir les torrents couler dans mon coeur avec des murmures, des jaillissements et des plénitudes que je n'avais pas encore éprouvés avec la même force et avec la même paix! Non, je ne doute plus, continua-t-elle avec un accent où la certitude se mêlait à la joie, la source d'où peut couler dans l'âme une telle félicité ne peut être sur la
| |
| |
terre, cette source ne peut s'y perdre, après en avoir jailli! Il y a un Dieu; il y a un éternel aniour dont le nôtre n'est qu'une goutte. Nous irons la confondre ensemble dans l'océan divin où nous l'avons puisée! Cet océan, c'est Dieu! Je l'ai vu, je l'ai senti, je l'ai compris en ce moment par mon bonheur! Raphaël! ce n'est plus vous que j'aime! ce n'est plus moi que vous aimez! c'est Dieu que nous adorons désormais l'un et l'autre! vous à travers moi! moi à travers vous! vous et moi à travers ces larmes de béatitude qui nous révèlent et qui nous cachent à la fois l'immortel foyer de nos coeurs! Perissent, ajouta-t-elle avec plus d'ardeur de regard et d'accent, périssent les vains noms que nous avons jusqu'ici donnés à nos entrainements l'un vers l'autre! Il n'y en a plus qu'un qui l'exprime: c'est celui qui vient enfin de se révéler à moi dans vos yeux! Dieu! Dieu! D ieu! s'écria-t-elle de nouveau, comme si elle eût voulu s'apprendre à elle-même une langue nouvelle! Dieu, c'est toi! Dieu, c'est moi pour toi! Dieu, c'est nous! et désormais le sentiment qui nous oppressait l'un pour l'autre ne sera plus pour nous de l'amour, mais une sainte et délicieuse adoration! Raphaël, me comprenez-vous? Vous ne serez plus Raphaël, vous êtes mon culte de Dieu!’
Nous nous levâmes dans un élan d'enthousiasme. Nous embrassâmes l'écorce de l'arbre. Nous le bénìmes pour l'inspiration qui était descendue de ses rameaux. Et nous lui donnâmes un nom. Nous l'appelâmes l'arbre de l'adoration! Nous descendîmes, à pas lents, la rampe de Saint-Clond pour rentrer dans le bruit de Paris. Mais elle y rentrait avec la foi et le sentiment de Dieu trouvés enfin dans son coeur, et moi avec la joie de lui savoir au coeur cette lumineuse source intérieure de consolation, d'espérance et de paix!
En nu begeer ik, Caroline! dat ge met mij die verontwaardiging deelt, welke ons beiden bij de lezing van deze zinsnede doorhuiverde: ‘c'est Dieu que nous adorons désormais l'un et lautre.’ Ik begeer dat gij het Heidensche, het onchristelijke, het gevaarlijke, het wanstaltige van dergelijke voorstellingen, diep gevoelt, en u met weerzin afkeert van eene overdrijving, waar men de aardsche liefde als voorwaarde der Godsvereering heeft durven aanvoeren, - waar de waanzin, de aan het godlasterlijke grenzende waanzin, tot uitdrukkingen is afgedaald als deze: ‘Dieu c'est toi, Dieu c'est moi pour toi, Dieu c'est nous!’
Lieve vriendin, als ik zeg, dat is hideus en infernaal, een afschuwelijk spel met den Almagtige te spelen, aan de grenzen van het atheïsmus te staan - ik overdrijf niet. - Ik wenschte dat de man vol talent en welsprekendheid zichzelven door deze bladzijde nooit had gevonnisd en geschandvlekt!
Weldra verlaat Rafaël zijne Julie; zij sterft en laat hem hare brieven na. Ook Rafaël, naar de Zwitsersche bergen teruggekeerd, kwijnt weg en sterft, en nu herinner u aan den prologue, aldaar vindt hem de vriend, en ontving van hem het handschrift, welks inhoud ik u slechts zeer oppervlakkig heb kunnen mededeelen.
Ik vermoed dat gij mijn oordeel te gestreng, te ernstig, eenzijdig zult vinden; dat gij vraagt: waarom hebt ge nu de schoonheden in dit boek verzwegen? Waarom? Zie, ik was verpligt om u in de eerste plaats het gif dat in dezen prachtigen bloemkelk ligt te leeren kennen, om u den afgrond aan te wijzen waar een verhitte verbeelding ons bedriegt, om u den too- | |
| |
verstaf te doen vreezen, die, met bloemen omvlochten, een scherpen dolk verbergt; of gelooft ge niet dat dergelijke voorstellingen, gekleed in eenen wegslependen stijl, doodelijk kunnen zijn voor de rust, voor den vrede van jeugdige gemoederen? Gelooft ge niet dat eene ziedende en razende hartstogt, hoe kunstig met een gaas van zedelijkheid overdekt, de diepste wonden kan slaan? Durft gij het mij in het aangezigt tegen te spreken, als ik met de hand op het hart verklaar: Dergelijke geschriften, al staan ze ook onder de Aegide van de meest beroemde schrijvers, kunnen hart en hoofd verpesten? Want Carolina! niet alleenlijk nemen de bezadigde, de nadenkende man of vrouw, deze bladen ter hand, als ze onder de oogen komen van reeds overspannen jeugdige vrouwen, van maagden en meisjes, die door de romanlectuur oneindig dieper bedorven zijn dan zezelve willen of wenschen te weten, dan werpt de dichter of schrijver het arme slagtoffer met zijn boek in den kolk des verderfs. - Rafaël is dan geen engel des lichts, een helsche geest uit Milton's Pandaemonium.
Vraagt ge nu of de natuurbeschrijving uitstekend schoon, of de taal zuiver, poëtisch, krachtig, louter melodie is, of de hartstogt wel warm en gloeijend genoeg geschilderd is; ik antwoord: boven allen lof verheven, de vorm is schier volmaakt; maar wij eischen meer; wij moeten en mogen meer eischen. - Ziedaar nu het antwoord op uw geschenk; zóó hadt gij het zeker niet verwacht. - Caroline, ik eindig met eene bede, mogt ze voor u een bevel worden:
Lees den Rafaël niet, althans nog niet, laat mij uw exemplaar behouden - en waarschuw uwe lieve, schoone zusters voor hem, - wilt gij mij hierin gehoorzamen?
Geheel de Uwe,
Spiritus Asper en Lenis.
|
|